[Willem van Arkel]
ARKEL (Willem van), de zoon van Jan, Heer van Arkel, en van Johanna van Gulick, leeren wij in de geschiedenis kennen als een onbezonnen jongeling, die zich tegen zijn vader liet opzetten, om hem buiten Gorinchem te houden, toen deze met den Graaf van Holland in geschil was, weldra echter keerde hij tot zijnen vader terug, doch nu werd hij mede buiten Gorinchem gehouden. Hierdoor in toorn ontstoken kwam hij, in den nacht tusschen 13 en 14 September 1407, met eene bende Gelderschen heimelijk voor de stad, doch daar het door storm en regen zeer donker was, werden zij niet bespeurd. Zij droegen vier aan vier kleine schuitjes aan, waarmede zij de stadswallen overstaken, dadelijk plantten zij nu de stormladders tegen den muur, en de geschiedenis heeft den naam bewaard, van drie burgers van Gorinchem, die de eerste beklimmers waren van de stadsmuur, de gebroeders van Werve en Jan Luitgene. De vierde was van Arkel zelf, verzeld van eenen trompetter, met hen liep een groote hond mede, die men vergeefs wilde terughouden. Zoodra er omtrent twintig man over de muren waren, begon de strijd tusschen Arkels hond en eenen hond, die de wacht bij zich had. Op het ‘wie daar’? der wacht antwoordde Willem het tooverwoord ‘Arkel’ De verschrikte wacht verliet onder het geroep van ‘Arkel! Arkel’ haren post. Hierop werd de vlugt onder de Hollanders algemeen, velen vielen door den donker in de haven en verdronken. Jonker Willem liet de Burgpoort, aan de oostzijde der stad, openslaan, waardoor al zijn volk binnen kwam met veel geschreeuw, ten einde de bezettelingen nog meer schrik aan te jagen. Toen ging Arkel met zijnen trompetter door geheel de stad roepende
dat zij, die zich onder zijne banier schaarden, niets te vreezen hadden. De burgerij liep te hoop, juichte van blijdschap en huldigde den zoon in den naam zijns vaders. Nu belegerde hij de burg, werwaarts de bezetting geweken was, schoot daarin groote kogels, welke, echter, wegens de sterkte der muren, weinig schade deden, ook verweerden die van binnen zich dapper, doch noch van de eene noch van de andere zijde werd eenig aanmerkelijk voordeel behaald. Nadat Willems vader, zoo als wij vroeger in het leven van Jan XIII gezien hebben, zijne landen, den 22 April 1409, aan Reinald IV, Hertog van Gelder verkocht had, deed Willem aanstonds dien Hertog voor Heer uitroepen, en drong de Burgers den eed van getrouwheid aan hem te doen. Na dien tijd schijnt zich Willem aan het Hof des Hertogen van Gelder te hebben opgehouden, door wien hij tot Opperbevelhebber zijner ruiterij werd aangesteld, in welke hoedanigheid hij den Graaf van Holland en den Bisschop van Utrecht bleef bevechten.
Den 26 Julij 1412 werd er echter een vredesverdrag getroffen tusschen den Hertog van Gelder en den Graaf van Holland, waarbij laatstgenoemde Gorinchem en het land van Arkel zou bekomen, tegen eene schadeloosstelling van 100,000 fransche kroonen