zou Arkel het huis met de daaronder liggende dorpen erfelijk behouden.’ Nu staakte Arkel het beleg en nam bezit van het slot. Toen het tweejarig bestand tusschen Otto van Arkel en Hendrik van Vianen uit was, reisde Otto, met zijnen zoon Jan naar Luik, ten einde Jan van Beijeren, die tot Bisschop van Luik was verkoren, derwaarts te vergezellen. Otto had zijnen onderzaten bevolen, niets tegen Vianen te ondernemen alvorens hij en zijn zoon terug waren, doch die van Gorinchem wapenden zich op zekeren tijd, deden met veel volk eenen inval in het Land van Vianen, en vernielden al hetgeen Arkel vroeger in wezen had gelaten. Hendrik van Vianen en zijn broeder bemerkende dat deze bende geen hoofd had, verzamelde in der haast eene menigte volks, waarmede zij de Gorinchemmers te Lakerveld aanvielen en bestreden, hunne tegenstanders hier den moed latende zinken, werden deerlijk geslagen en zulk een groot aantal van hen gevangen genomen, dat Vianen met het losgeld de 16000 gulden kon aflossen en zijn land van Ameide weder in het bezit krijgen.
Toen Jan, Graaf van Kleef, kinderloos overleden was, maakte Otto van Arkel aanspraak op dat graafschap, omdat zijne moeder eene dochter was geweest van Otto van Kleef, eenen ouderen broeder van den overleden Graaf Jan. Hij waagde diensvolgens met Eduard, Hertog van Gelder eenen kans tegen Adolf Graaf van der Mark, doch bereikte zijn oogmerk niet, alzoo Kleef een kwaad leen was, dat op geene vrouwen mogt vallen en derhalve op hem niet versterven kon en daarom op den Graaf van der Mark verleid werd.
Later een ridderlijk steekspel binnen Gorinchem hebbende aangelegd, hetwelk met de tegenwoorheid van den Herteg van Gelder, den Graaf van Holland en vele andere voorname Heeren meer vereerd werd, wist Otto de Hoekschen en Kabeljaauwschen dermate te bevredigen, dat men eenige jaren daarna van geene onlusten meer tusschen die partijen hoorde. Heer Otto overleed op Paaschavond van het jaar 1396, bij zijne echtgenoote Elizabeth, eene dochter van Thibaut, broeder van den Hertog van Bar, in Lotharingen, nalatende eenen zoon Jan, dien wij in het vorige artikel vermeld hebben, en eene dochter Johanna, gehuwd met den Heer van Schoonvorst in Braband.
Zie A. van Sligtenhorst, Gelderse Geschiedenissen, D. II. bl. 198-200; Gouthoeven, Chronycke, bl. 405 en 409; S. van Leeuwen, Batavia Illustrata, bl. 489; A. Kemp, Beschrijving der stad Gorinchem, bl. 83-138; Matthaeus Annalect. vet. aev. Tom. V. p. 226 et 227; Vossius, Hist. Jaerb. van Holl. en Zeeland, bl. 426, 429 en 483; Halma, Tooneel der Vereenigde Nederlanden; Wagenaar, Vaderl. Historie, D. III. bl. 298 en 299; Kok, Vaderl. Woordenb.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. D. III. bl. 200 en 266.