[Anselmus]
ANSELMUS, ook Anselinus of Ascelinus genaamd, was Kapellaan van Petronella, weduwe van Floris II. Graaf van Holland, die hem op aanraden van eenige harer magtige vrienden tegen den zin der Monniken van Egmond, in het jaar 1124, tot Abt over dat klooster aanstelde, en voorts te weeg bragt, dat zij zelve met de kerkelijke goederen naar believen kon handelen, zoodat Anselmus eigenlijk slechts in naam kloostervoogd was. Hierdoor geraakte de kerkelijke goederen in vreemde handen, terwijl de Monniken gebrek leden. Toen later de Gravin de kerk van het klooster als te klein en te slecht gebouwd deed afbreken, en zekere Folpert de Wit, Cilgor en Steven als opzigters over den herbouw aanstelde, verrijkten dezen zich heimelijk ten koste van de abdij, ja gaven zelfs van hare goederen aan hunne aanverwanten ten huwelijk. Door dit een en ander geraakte het klooster deerlijk in verval en werden zijne inkomsten zeer verminderd; terwijl tevens de zeden zeer verbasterden en de godsdienst ten verval geraakten; zoodat Anselmus zich buiten staat ziende om langer het bestuur in handen te houden, zijn ondanks, besloot in 1129 afstand van zijne waardigheid te doen, welke toen aan zekeren Wouter een Monnik uit de abdij van Gent werd opgedragen.
Zie J. van Leyden, Kronyk van Egmond, bl. 31 en 32, H. v(an) H(eussen) en H. v(an) R(hijn), Kerkel. Hist., D. IV. bl. 126; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; E.B. Swaluwe, De abdije van Egmond en Rijnsburg enz. in Kist en Royaards, Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, D. XII, bl. 398, Schotel, Abdij van Rijnsburg, bl. 3 en 4.