[Regnerus van Andringa]
ANDRINGA (Regnerus van), geboren op de Lemmer den 24 December 1674, was een zoon van Tinco van Andringa, Grietman van Lemsterland, en Eritia van Scheltinga. Den 13 April 1692, door afstand van Martinus Scheltinga, in den ouderdom van 18 jaren Grietman geworden, bleef hij sedert in verschillende ambten en in groot gezag. Onder anderen was hij in 1695 Lid van Gedeputeerde Staten en werd ook in de gewigtigste commissiën gebruikt, als zijnde bijzonder bekwaam in staatszaken.
Zoodra hij Grietman geworden was, begaf hij zich terstond aan nuttige werkzaamheden, vooral om zijne geboorteplaats de Lemmer, toen nog slechts een gering dorp, in bloei te doen toenemen, zoo door het aanleggen van veerschepen en postwagens, ten einde den doortogt van Groningen en Friesland naar Amsterdam en elders geregeld en gemakkelijk te maken, als door het derwaarts lokken van ondernemende menschen tot het oprigten van fabrijken en trasijken. Hij deed in 1741 afstand van het Grietenijbestuur en overleed ongehuwd den 25 Augustus 1754. De kerk van Oldeboorn prijkt met een gedenkteeken te zijner eer, waarop, in een lang opschrift, zijne verrigtingen en afkomst vermeld worden.
Zie: Tegenw. staat van Friesl., D. III. bl. 537 en 538; Te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. bl. 157 noot; Chalmot, Biogr. Woord.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. v. Grietmannen, bl. 373 en 374.