Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Ruardus Andala]ANDALA (Ruardus), geboren den 3 Januarij 1665 te Andlahuizen, een gehucht onder het Friesche dorp Burgwerd, was een zoon van Gerlof Ruurds en Truike of Geertje Wigles, zoo dat zijn eigenlijke naam was Ruurd Ruurds, doch, naar de gewoonte van vroegere geleerden, noemde hij zich naar zijne geboorteplaats. Reeds vroeg gaf hij blijken van een scherpzinnig verstand, want door zijne ouders, dat brave en eerlijke maar weinig bemiddelde landlieden waren, op de dorpsschool gezonden, streefde bij weldra alle zijne medeleerlingen in het lezen, schrijven en rekenen voorbij. Door zijnen ongemeenen ijver en groote vorderingen in de grondbeginselen der waarheden van de Christelijke godsdienst, verwierf hij de genegenheid van den Predikant van Burgwerd, Gerardus Moda. Deze beval hem in de gunst van den Grietman van Wonseradeel, Tjaard van Aylva, aan, die hem te Bolsward op de Latijnsche school bestelde en, toen hij op twaalfjarigen leeftijd ouderloos was geworden, hem geheel voor zijne rekening nam. Ruim veertien jaren oud zijnde, begaf hij zich naar de Hoogeschool te Franeker, waar hij in September 1679 als student werd ingeschreven en zich met buitengewone vlijt en zeer goed gevolg op de oude, bijzonder Oostersche letterkunde, en op de Wijsbegeerte toelegde, in welke laatste wetenschap hij in 1684 den doctoralen graad verwierf. Van toen af oefende hij zich, onder de leiding van Campegius Vitringa, Johannes van der Waijen en Herman Alexander Roëll, met geen minder ijver in de eigenlijke Godgeleerdheid. Zijn begunstiger wenschte hem ook tot Doctor in die faculteit bevorderd te zien, doch de zedige jonge geleerde wees deze eer heleefdelijk van de hand, maar ging ook te Utrecht, Leyden, Middelburg en Dordrecht lessen in die wetenschap hooren. Met hoogen lof legde hij den 11 Julij 1688 zijn examen als Candidaat in de Godgeleerdheid af, en nog dien zelfden dag werd hem het leeraarsambt te Arum aangeboden, vanwaar hij den 11 November 1690 naar de bloeijende gemeente van Makkum werd beroepen. Hier naauwelijks vijf jaren gestaan hebbende, vertrok hij naar Bolsward, waar hij verbleef tot in het jaar 1701, toen | |
[pagina 281]
| |
hij tot Hoogleeraar te Franeker werd aangesteld. Hier aanvaardde hij in Junij zijn ambt met eene rede Over de voortreffelijkheid, het nut en het vermakelijke van de NatuurkundeGa naar voetnoot(1). Elf jaren later werd hem het onderwijs in de Godgeleerdheid opgedragen, hetwelk hij op zich nam na het uitspreken van eene redevoering Over de vreeze des Heeren als het beginsel der WijsheidGa naar voetnoot(2). In 1722 stond Andala eene zware ziekte door, die hem eene benaauwdheid op de borst achterliet, welke hem tot aan zijne overlijden den 12 September 1727, is bijgebleven, zoo dat hij de laatste jaren zijns levens onder het dragen van velerlei ligchaamssmarten doorbragt. Bij zijne echtgenoote, Catharina Stegenhuis, vroeger weduwe van den koopman Wijbe Lolckes te Makkum, had hij geene kinderen verwekt. Hij wordt geroemd als iemand van eene zeer nederige inborst, gemeenzaam in zijne verkeering en die gaarne anderen dienst bewees. Hij was buitengemeen werkzaam, ijverende voor de regtzinnigheid van de aangenomene leer der Hervormde kerk, een groot voorstander van de Cartesiaansche wijsbegeerte, en is de laatste Cartesiaansche Wijsgeer aan de Franeker Hoogeschool geweest. Van onderscheidene werken en verhandelingen door hem in het licht gegeven, waaronder vele twist- en wederlegschriften, als tegen Leibnitz, Clericus, Deurhoff, Gulichius, Bekker enz., waren de voornaamste: Beantwoording van Ds. Balth. Bekkers twee Brieven. 1693. 4o. Uiterste verlegenheid van Ds. Balth. Bekker duidelijk aangewezen. Franek. 1696. 4o. Gantsche disparate en verlooren saake van Ds. Balth. Bekker. Fran. 1698. 4o. Syntagma theologico-physico-metaphysicum compendium theologiae naturalis. Franeq. 1711. 4o. Summa theologiae supernaturalis. 1716. Exegesis Psalmii XVI. 1716. Apologia pro vera et saniore philosophia. Franeq. 1719. Commentarius exegeticus in Ps. VIII. 1720. Exegesis illustrium locorum et duorum Typorum, S. Scripturae serpentis aenei et suspensi eodem die sepeliendi. 1720. Dissertationes in praecipua Zachariae loca. 1720. Verklaring van de Openbaringe van Johannes, met een tafel en sleutel der gezichten. Leeuw. 1726. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. II. bl. 458; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Glasins, Godgel. Nederl. |
|