Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Anastasius]ANASTASIUS (Johannes), wiens eigenlijken naam was Jan Geeraerds ter Stege of Verstege, vergriekste dien naar de zeden van zijn tijd in Anastasius, en wordt ook wel genoemd Anastasius Veluanus, d.i. van de Veluwe, want hij was geboren te Garderen, waar hij ook gedurende zes jaren Pastoor is geweest is, toen hij den 1 Januarij 1550 in hechtenis genomen werd, wijl hij een voorstander der Hervorming was en zulks niet verzweeg. Men vond twee schriften bij hem, waaruit zijne overhelling tot de zaak der Hervorming bleek. Het eene waren zijne Sermoenen, het andere bevatte eene wederlegginge van de leer der Roomsche Kerk op onderscheidene punten, en eene aanprijzing van die van Luther en zijne medehelpers, nevens een beklag over den gevangen Keurvorst van Saksen, den Landgraaf Filip van Hessen en het afzetten van den Aartsbisschop van Keulen; inzonderheid bejammerde hij het dat de Keizer zich door den Paus zoo ellendig liet bedriegen. Men voerde hem naar Arnhem, waar hij in de bekende inquisiteurs Franciscus Sonnius en Jan Gruwel zijne Regters vond. Ofschoon door de vreeze des doods zijne gevoelens herroepen hebbende, werd hij tot eene eeuwige gevangenis verwezen, en den 3 Februarij op eenen hoogen toren van het kasteel te Hattem gebragt, waaruit Sonnius en Gruwel beloofden hem te zullen verlossen, indien hij in de gevangenis zoo veel ten voordeele van den Paus wilde schrijven, als hij vroeger tegen hem geschreven had, daartoe werd hem eenen Bijbel, eenige oude Roomsche boeken, pen en inkt verstrekt. Omtrent twee jaren gezeten hebbende, werd hij in December 1551 van den toren gelaten, onder zwaren borgtogt van niet van huis te wijken. Zoo hield Sonnius hem nog anderhalf jaar tot op Pinksterdag van het jaar 1550, toen werd hem vergund Hattem te verlaten, met uitdrukkelijk bevel zich binnen vier dagen te Leuven te bevinden, en zich daar gedurende drie jaren in de pausselijke theologie te oefenen. Kost en kleeren moest hij met mis lezen en koorzingen verdienen. ‘Aldus was ik,’ schrijft hij in de voorrede van zijn na te melden werk, ‘met jammerlijken nood beladen. Mijne arme moeder en andere vrienden moest ik in de grootste schade laten vallen, of mijn siel in de verdoemenis laten blijven. Hoewel ik nu bedacht in generley wijse in de misselijke afgoderij te treden, nochtans ben ik naar Leuven gereist, maer den derden dagh van daer gescheiden, sonder iemant van de Theologanten | |
[pagina 279]
| |
aan te spreken.’ Hij vertrok naar Straatsburg, waar hij in 1554 in het licht zond, een werkje getiteld: Een korte onderrichtinge van alle de principale puncten des Christen gheloofs, met clare ghetuygenisse der heyligher Schriftueren ende goede bekentenisee der ouder Doctoren - beregt voor den simpelen ongheleerden Christenen, ende is daeromme ghenaemt der LeeckenwechwijserGa naar voetnoot(1). Hij gaf dit uit, aangezien zijne conscientie hem drong de verloochening met eene openbare belijdenis zijns geloofs op eeniger hande wijze te beteren. Ook bad hij ootmoedig aan allen, die bij zijn ongeluk (zoo noemde hij de herroeping van zijn gevoelen) geweest waren of daarvan gehoord hadden, hem dat om Jezus wille te vergeven, en zijnen arbeid Christelijk te verstaan. ‘Ik hoop,’ voegt hij er bij, ‘voortaen met Godts hulpe standvastig bij de waerheid te blijven, en bid de Pastooren, dat sij haeren dienst neerstelijk bedenken ende dat sij sich des gevaerlijken wederroepens hoeden.’ Het boeksken, reeds door Henricus Antonides, Hoogleeraar te Franeker, een Godtsaligh en nuttigh boeck, en in onze dagen door den Hoogleeraar N.C. Kist een gulden boeksken genoemdGa naar voetnoot(2), werd in den aanvang der Reformatie veel onder het volk gelezen. Het behandelde de geloofspunten der Christelijke godsdienst, genoegzaam op den voet van de Augsburgsche confessie naar de mening van Melanchton, inzonderheid betrekkelijk den vrijen wil en de predestinatie. Het geheel kenmerkt zich door eenen hoogst verdraagzamen zin. Nergens worden de gevoelens van anderen opzettelijk wederlegd, en openlijk dringt de schrijver, die de kettervervolging hoogelijk veroordeelt, op mildheid en zachtmoedigheid jegens hen, die in meening verschillen, aan. Door Wtenbogaert werd hij wegens dit zijn geschrift een voorlooper der Remonstranten genoemdGa naar voetnoot(3). In de jaren 1566 en 1567 werkte hij ijverig aan de hervorming der kerk, predikende waar zich daartoe de gelegenheid opdeed. Inzonderheid schijnt hij toen geen geringen invloed op den goeden voortgang der Hervorming gehad te hebben op de Veluwe, zoo als te Harderwijk en in den omtrek dier stad. Sommigen willen dat hij ook te Garderen als Predikant heeft gestaan. Men prijst hem als geleerd en godvruchtig. Hij was een zeer verstandige, bezadigde, edeldenkende en opregte Lutheraan, maar die de Doopsgezinde broeders, ofschoon zij, naar zijn oordeel, onderscheidene leerpunten niet wel begrepen, evenwel verhief boven alle andere Protestanten, wegens hunne vredelievendheid, hunne geloofssterkte en godzaligheid van leven. | |
[pagina 280]
| |
Van het jaar 1595 tot 1603 stond te Garderen Gerardus Verstegen. Deze schijnt de kleinzoon van Anastasius te zijn geweest. Zie, behalve de reeds aangehaalde werken, Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 173-175 en aant. bl. 29; Hoynck van Papendrecht, Analecta Belg., Tom. II. P. I. pag. 211; H.A. van der Linden, Syst. Theol. proleg., p. 45; Schrassert, Beschryvinghe der Stadt Harderwyck, D. II. bl. 113; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. I, bl. 150, aant. 54 (115), 202 (419); Kist en Royaards, Kerk. Archief, D. I. bl. 209; Glasius, Godgel. Nederl. |
|