[Egbert van Amstel]
AMSTEL (Egbert van), wiens geboorte men stelt op het jaar 1110, wordt gehouden voor den eersten Heer van Amstel. Met hem namen ook de geschillen eenen aanvang, die zoo lang tusschen de Bisschoppen van Utrecht en de Heeren van Amstel bestaan hebben, en welke daaruit hunnen oorsprong hadden, dat Egbert van Amstel, even als de andere Stichtsche Edelen, goederen in het bezit had, welke Harderbertus, de zesentwintigste Bisschop, oordeelde de kerk toe te behooren; dit geschil werd echter weder bijgelegd. Doch Godfried van Rhenen, de achtentwintigste Bisschop, was van eenen dapperen en eerzuchtigen aard, en zoo gezet op de bevestiging en uitbreiding van zijn wereldlijk gebied, dat hij zich in eenen zijner brieven beroemde, ‘dat hij geen gevaar ontzag, en zelfs niet schroomde ten strijde te trekken ter verdediging der Heilige Kerk.’ Met dezen nu raakte hij weder in moeite, zoodat Filips, Aartsbisschop van Keulen, moest tusschen beide komen, om den twist bij te leggen. De Bisschop beschuldigde Heer Egbert, dat hij alle de inkomsten, die der Utrechtsche Kerk uit Amstel en het omliggende land toekwamen, aan zich getrokken had. Hierover was hij eerst door den Bisschop gedagvaard, doch niet verschijnende, ten Keizerlijken hove aangeklaagd. Sedert werd hij in den Rijksban gedaan. De Aartsbisschop van Keulen bewerkte eindelijk een verdrag tusschen hem en den Utrechtschen Bisschop, volgens hetwelk ‘de Heer van Amstel, bij eede afstand hebbende gedaan van al hetgeen hij te voren in Amstel en daaromtrent ter leen bezeten had, beloofde het voortaan als Stedehouder des Bisschops te zullen houden onder die voorwaarden, dat alleen een zijner zonen, Gijsbrecht genoemd, het zelfde ambt na zijne dood van de hand des Bisschops zou kunnen verkrijgen, mits dat hij den H.
Maarten, dat is, het Bisdom van Utrecht, getrouw zou blijven dienen. Egbert moest wijders de moeras Bendelmerbroek (vermoedelijk de Bylemermeer), met hetgene er toe behoorde, wn de helft van de tienden in Weesp, die hij in zijn bezit