Bergen en Johannes Halewyn, tot de gevangenen, om hen op nieuw te onderzoeken. De Afgevaardigden insgelijks geene bekentenis kunnende krijgen naar den zin des Bisschops, zonden Brederode en Amerongen van Wijk over Bergen op Zoom naar Kortrijk, van waar zij, vermits Hertog Karel tegen den Koning van Frankrijk te veld trok, naar het slot Rupelmonde werden vervoerd, in hetwelk zij omtrent een jaar werden gevangen gehouden. Maar zoodra de Hertog met ernst het onderzoek ter harte nam, bleek ook hunne onschuld; doende er zich niemand als beschuldigers tegen hen op, dan eenige van des Bisschops ontmenschte Raden. Amerongen bleef nog eenige tijd in hechtenis, werd daarna onschuldig verklaard en in 1477 in zijn ambt hersteld.
Weinig tijds daarna werd hem op nieuw een misslag ten laste gelegd, in het zich toeeigenen van eene gestolene koe, zonder kennis van den Raad, waarover deze het volgende besluit nam:
Des Saterdages na Mauriciën.
‘Want Jan van Amerongen een koe gehaalt, die gestoolen is geweest, buiten weten en consente van der Raede, wt zijn zelfs goeddunken, daarom hebben Scepene, Raede en de Oudermans gesloten, dat hij terstont op die poerte gaan, ende daer op blijven zell totten dinddags toe naestkomende, en dan zell men die broiken die hi daer aen gebroeiit heeft, sliten.’
Hij schijnt overigens dat ambt zeer slordig te hebben waargenomen, want doordien hij dikwijls verzuimde te regte te komen, zoodat verscheidene zaken niet konden worden afgedaan, achtte de Raad der Stad, in 1579, het noodig eene zeer oude voordragt van het jaar 1310 te vernieuwen, waarbij werd bepaald, ‘dat ingeval de Schout 's morgens te 9 of 's avonds te 3 uren niet te regte kwam, dat alsdan de oudste Schepen Schout zou wezen en daarna dubbel hoge of salaris trekken enz.’
In 1481 was Jan van Amerongen weder zoo zeer in de gunst van Bisschop David gerezen, dat hij tot diens Raad was benoemd, en, benevens anderen, door hem aan den Aartshertog Maximiliaan werd gezonden, om over den vrede te handelen.
Zie Burman, Utr. Jaarb., D. I. bl. 269, 301, 334, 421, 437, 459, 480, D. II. bl. 24, 295, 342, 359, 390, 410, 439, 460, 515, D. III. bl. 14, 17, 24, 25, 191, 428 en 519; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.