[Amelia of Amalia, Prinses van Anhalt]
AMELIA of Amalia, Prinses van Anhalt, eene dochter van Jan George, Vorst van Anhalt-Dessau, en van Henrietta Catharina van Nassau-Oranje, en alzoo eene kleindochter van de voorgaande, trad den 26 November 1684 in den echt met Hendrik Casimir van Nassau, Stadhouder van Friesland, uit welk huwelijk zijn gesproten zeven dochters en twee zoons, Willem George Friso, die den 14 Augustus 1687, een jaar na zijne geboorte, overleed, en Johan Willem Friso, zijns vaders opvolger en de overgrootvader van wijlen Willem I, Koning der Nederlanden.
Nadat Amelia ruim elf jaren met haren echtgenoot was vereenigd geweest, zag zij hem den 25 Maart 1696 ten grave dalen, werd toen als Voogdes over haren ruim achtjarigen zoon erkend, en oefende alzoo een gedeelte van het gezag uit, aan zijne ambten verknocht, tot dat hij, in 1708 meerderjarig geworden, het in persoon aanvaardde. Gedurende hare voogdijschap kocht zij voor haren zoon de heerlijkheid Ameland, voor 170000 Karels guldens. Zij zag hare zorg, gedurende dien tijd bewezen, door de Staten van Friesland beloond, met een geschenk van 5000 guldens en eene jaarlijksche lijfrente van gelijke som. Na het nederleggen der voogdijschap vertrok zij naar Duitschland, alwaar zij den 17 April 1726 overleed.
Volgens echte bescheiden was zij eene vrouw, schoon en bevallig van ligchaam, rijk aan vernuft, vrolijk levende, dikwijls boven mate. Te veel toegevende aan hare zucht tot pracht en weelde, hield zij geene orde in hare huishoudelijke zaken, en vond zich met groote schulden beladen.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. bl. 195, D. XVI. bl. 315; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; It aade Friesche terp, met Bijv. en Aant. van J. van Leeuwen, bl. 456-458; Algem. Woordenb. der zamenl.