dalen, schenen alle hare zorgen en staalszucht zich te bepalen tot haren kleinzoon, die acht dagen na 's vaders overlijden ter wereld kwam. In het volgende jaar ontstond er tusschen de beide Vorstinnen weduwen groot verschil over de voogdijschap van Prins Willem III, hetwelk, na veel haspelens, door de Staten van Holland werd bemiddeld, die de Koninklijke Prinses in de voogdij, welke zij reeds aanvaard had, handhaafden, wordende de Keurvorst van Brandenburg haar toegevoegd als medevoogd, en de Prinses Amelia als toeziende voogdes. Deze prinses heeft zekerlijk met vele wederwaardigheden moeten worstelen, daar het huis van Oranje, in zijnen aanzienlijken staat ten tijde van haren gemaal ten hoogsten geëerbiedigd, doch na het overlijden van haren zoon alom gehaat, en gedurende de minderjarigheid van haren kleinzoon met de hoogste verachting behandeld werd, doch ook eindelijk het hoofd weder heeft boven gestoken. Zij was eene der schoonste vrouwen van haren tijd, had zulk een groot verstand als men bij slechts weinigen aantreft, en was zeer gevat in hare antwoorden, waarvan het volgende ten voorbeeld strekt. George Willem, Hertog van Buckingham, met Hendrik Bennet, Graaf van Arlington en George Savella, Markies van Halifax, in 1673, door 's Gravenhage trekkende, om zich naar de vredehandeling te Nijmegen te begeven, wilde haar diets maken, dat zij het wel met ons land meenden: ‘Wij zijn’ zeide hij ‘niet alleen goede Engelschen, maar goede Hollanders daarbij.’ ‘Het laatste verg ik niet,’ was het antwoord der Vorstin, ‘wees slechts het eerste.’ ‘Wij minnen Holland,’ vervolgde Buckingham, ‘niet als eene beminde van een oogenblik maar als eene echte vrouw.’ ‘Ja, gelijk gij de
uwe, Buckingham!’ was het vaardige antwoord, dat hij van Amelia bekwam, en dit antwoord was te gepaster aangezien de vrouw van Buckingham zich niet beroemen kon op zijne uitsluitende teederhartigheid jegens haar, en dubbele reden had, om zich over zijne ontrouw te beklagen, daar zij, zoowel als haar vader Fairfax, om dit huwelijk, in groote moeijelijkheden met Cromwell, geweest was.
Amalia was geheel vervuld met liefde tot haren gemaal, wien zij door de schilderkunst van Jordaens vereeuwigde, in dien allegorischen triomf in de Oranjezaal, waarin zij hem, in eenen zegenwagen met vier witte paarden bespannen, vertoonen deed, omringd van zegeteekenen en al hetgeen eenen held op deze wijze voorgesteld vergezellen moet. Ook had zij veel aandeel aan de vorming van Willem III.
Ofschoon eene groote voorstanderes van huisselijke orde, leefde zij echter zoo ruim als aan menig groot hof geschiedde. Haar werd altijd in goud opgedischt; hare waterflesschen, haar koelvat, ja de sloten van haar kabinet, waren van dit kostbare metaal.
Zij overleed den 8 Augustus 1675, in den onderdom van 73 jaren.