Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Ferdinand Alvarez de Toledo, Hertog van Alva]ALVA (Ferdinand Alvarez de Toledo, Hertog van) of ALBA, geboren in 1508, was de zoon van Garsias, Hertog van Alva, die in het jaar 1510 als Admiraal van de Spaansche vloot, in den Afrikaanschen oorlog het leven verloor, en van Beatrix de Pimentel, dochter van den Graaf van Benevent. Nadat hij zijnen vader verloren had werd de tweejarige knaap opgevoed onder de oogen van zijnen oom Frederik de Toledo, die hem in de krijgs- en staatkunde onderwees. Naauwelijks zestien jaren oud zijnde, deed hij zijn eersten veldtogt, onder den Connestabel van Castilië tegen de Franschen, en onderscheidde zich toen reeds in den veldslag van Pavia, Zijn geheimzinnig karakter en zijne neiging tot het staatkundige vak gaven, in het eerst, weinig denkbeeld van zijne krijgskundige talenten; zelfs werden zij door Karel V. met minachting beschouwd. Dan juist deze minachting, zoo beleedigend voor zijne natuurlijke trotschheid, deed hem daden verrigten welken zijnen moed en beleid kenmerkten. Ook bragt hij toen reeds veel toe tot het veroveren van Fontarabië, waarvan hij Gouverneur werd. | |
[pagina 225]
| |
In het jaar 1531 volgde hij Karel V. in Duitschland, werwaarts hij zich begaf, om den voortgang van den Turkschen Keizer Soliman II. te stuiten. In Hongarije gekomen sloot hij zich voornamelijk aan den Graaf Thomas Nadasti aan, wien hij overal volgde en onder wien hij zich verder in de krijgskunst oefende. Toen Soliman uit Hongarije verdreven was, keerde Alva met den Keizer naar Spanje terug, wien hij voorts in 1535 naar Tunis volgde; waar hij niet weinig tot de verovering van Golette, den sleutel van Tunis, bijdroeg. Toen Frans I, koning van Frankrijk, den Keizer in 1542 den oorlog verklaard had, werd aan Alva het bevel opgedragen over de troepen die tegen dat koningrijk optrokken. Hij beveiligde Catalonië en Navarre, verdedigde Perpignan en wist alle pogingen van Frankrijk te verijdelen. Aan het hoofd van het leger in Duitschland geplaatst, trok hij in 1547 door Thuringen. De gravin-weduwe Catharina van Schwartzburg eene Sauvegardebrief van den keizer hebbende weten te verkrijgen, had zich daarentegen verbonden brood, bier en andere benoodigdheden tegen eene redelijke betaling te zullen bezorgen; doch zij gebruikte de voorzigtigheid om de brug, daar het krijgsvolk moest overtrekken en die digt bij de stad lag, in allerijl te laten afbreken en op een zeer verren afstand over het water te laten slaan, opdat de al te groote nabijheid van de stad hare roofzuchtige gasten niet in verzoeking mogt brengen. Te gelijk werd aan alle inwoners der naburige plaatsen, door welke de troepen trekken moesten, vergund, om met hun beste huisraad op het slot Rudolfstad te komen wijken. De Hertog, niet ver van het kasteel af zijnde, zond eene boodschap aan de Gravin, waardoor hij zich zelven noodigde op een ontbijt. Een zoo bescheiden verzoek aan het hoofd van een leger gedaan, kon niet wel afgeslagen worden, en de Hertog benevens zijn bijhebbend gezelschap werd, bij zijne komst, op het slot minzaam ontvangen, aan eene welvoorziene tafel; doch naauwelijks was men gaan zitten, of er kwam een bode in allerijl binnen, die de Gravin buiten de zaal riep, en de tijding bragt, dat de Spaansche soldaten in eenige dorpen onder weg geweld gepleegd en het vee van de boeren weggedreven hadden. Catharina was eene moeder des volks, wat den armsten harer onderdanen wedervoer trok zij zich zelve aan; ten uiterste gebelgd over dit woordbreken, doch hare tegenwoordigheid van geest niet verliezende, beval zij alle hare dienaren, zich met den uitersten spoed en in stilte te wapenen, en de poorten van het slot wel te sluiten; zij zelve begaf zich weder naar de zaal, alwaar de gasten nog aan tafel zaten; hier beklaagde zij zich bij hen, in de roerendste uitdrukkingen, over hetgeen haar zoo even geboodschapt was, en hoe slecht men het gegeven keizerlijk woord gehouden had; men beantwoordde haar al lagchende, dat dit slechts een krijgsgebruik was, en dat men, bij eenen | |
[pagina 226]
| |
doortogt van soldaten, dergelijke kleine ongevallen niet verhoeden kon. ‘Dat zullen wij eens zien,’ antwoordde zij vertoornd; ‘mijnen armen onderdanen moet het hunne weergegeven worden, of bij God! (terwijl zijdreigend hare stem verhief) ‘Vorstenbloed voor Ossenbloed!’ met deze korte doch bondige verklaring, verliet zij de kamer, die in weinige oogenblikken met gewapende lieden vervuld was, welke met het zwaard in de hand, hoewel met allen eerbied, zich achter de stoelen der doorluchtige personaadjen plaatsten en het ontbijt bedienden. Bij het inkomen van deze strijdbare schare, veranderde de Hertog van Alva van kleur; stom en bedremmeld, zagen de gasten elkander aan; van het leger afgesneden en van eene overmagtige gewapende menigte omringd, bleef hun niets overig, dan het zich te laten welgevallen en de vertoornde vrouw op de best mogelijke wijze te verzoenen. Hendrik, Hertog van Brunswijk, die mede van de partij was, herstelde zich het eerst, en brak in een schaterend lagchen uit; hij bediende zich van die vernuftige zet, om het geheele voorval eenen grappigen keer te doen nemen, en prees de Gravin uitermate over hare landmoederlijke zorg en mannelijken moed; voorts verzocht hij de Gravin zich verder niet ongerust te maken, en nam op zich den Hertog van Alva, tot al wat billijk was te bewegen; ook bragt hij het bij den laatsten indedaad zoo verre, dat hij terstond bevel aan het leger afvaardigde, om het geroosde vee zonder uitstel aan de eigenaars weder te geven. Zoo ras nu de Gravin van de teruggave verzekerd was, verontschuldigde zij zich op de hoffelijkste wijze bij hare gasten, die zeer beleefd afscheid van haar namen. Alva ontweldigde onderscheidene plaatsen aan de Protestanten en won door zijn kloek beleid in 1547 den slag bij Muhlberg op Johan Frederik, Keurvorst van Saksen, die zelve gevangen werd genomen. De Hertog van Alva zat voor in den krijgsraad, welke dien vorst ter dood veroordeelde, en zette den Keizer sterk aan, om dit vonnis te doen ten uitvoer brengen, hetwelk echter geen plaats had. Na het ten onderbrengen der bondgenooten, had hij onder Karel V het bevel over het beleg van Metz, waar de Hertog de Guize evenwel over zijne dapperheid en krijgskunst zegevierde. In 1555 belast zijnde, om in Italië de Franschen en Paus Paulus IV, den onverzoenlijken vijand van den Keizer te bevechten, deed zijne trotschheid hem de waardigheid van Onderkoning van de hand wijzen, maar hij eischte op eenen hoogen toon, als Stedehouder des Keizers, het opperbewind in alle Keizerlijke en Spaansche bezittingen in Italië. In die belangrijke zending deed hij den Hertog van Brissoe het beleg van Vulpiano opbreken, bragt Milaan in veiligheid, begaf zich naar Napels, dat door 's Pausen kuiperijen in opstand gebragt was, en bevestigde er door zijne tegenwoordigheid het gezag van Spanje. | |
[pagina 227]
| |
Toen Filips II, de opvolger van Karel V, op den troon kwam, behield de Hertog al zijnen invloed en het hem toevertrouwde bevel over het leger. Hij trok op het grondgebied van den Paus, maakte zich meester van de Campagna di Roma, en deed alle de ondernemingen der Franschen mislukken. In 1559 uit Italië teruggeroepen, verscheen hij aan het hof van Frankrijk, waar hij in naam van zijnen meester, Elizabeth, de dochter van Hendrik II, die eerst voor Don Carlos bestemd was, huwde, en al de pracht van eenen vorst ten toon spreidde. Omstreeks dezen tijd hadden de Nederlanders, ontevreden dat Filips hunne vrijheid belaagde, en over den gewetensdwang, dien hij hun oplegde, de wapens opgevat. De Hertog van Alva zette Filips aan, hen met geweld tot onderwerping te brengenGa naar voetnoot(1), en Filips, die hiertoe maar al te zeer genegen was, vond in den Hertog een geschikt dienaar om dit ontwerp ten uitvoer te brengen. Hij zond hem als Kapitein-Generaal der Nederlanden en met onbepaalde magt bekleed derwaarts, ten einde de privilegiën der provinciën te vernietigen, haar aan zijne onbepaalde heerschappij te onderwerpen, de inquisitie in te voeren, en allen, die zijnen wil durfden wederstaan, aan het krijgsgeregt over te leveren. De tijding van 's Hertogs aantogt verspreidde schrik door alle de Nederlanden. Aldaar in 1567, aan het hoofd van een leger van 10000 man van het beste Spaansche voetvolk en ongeveer 2000 ruiters, aangekomen, gedroeg hij zich als oppermagtig Vorst, en rigtte eenen raad op van twaalf personen, welke door den Hertog de Raad van Beroerte, maar door de Nederlanders de Bloedraad genoemd werd, aan welks hoofd hij zich zelf met zijnen vertrouweling, Juan de Vargas, stelde, en door welken allen, wier gevoelen verdacht waren of op wier rijkdommen men loerde, veroordeeld werden. Tegenwoordige en afwezige lieden werden gevonnisd en hunne goederen werden verbeurd verklaard. Eene algemeene verslagenheid maakte zich van aller harten meester, en een groot aantal kooplieden en fabrijkanten verliet de Nederlanden en ontvlood naar Engeland, werwaarts zij hun geld en hunne nijverheid overbragten; meer dan 100000 Nederlanders weken uit, en een groot gedeelte vereenigde zich onder de vanen van den Prins van Oranje, die mede naar Duitschland geweken en het hoofd van den opstand tegen Spanje geworden was en daarom door den Hertog van Alva, even als zijne voornaamste aanhangers, schuldig aan gekwetste Majesteit verklaard werd. Toen barstte de burgeroorlog in deze gewesten uit. Het verlies, dat de Hertog leed door de nederlaag en het sneuvelen van den Hertog van Arenberg, in den slag, welken deze den 13 Mei 1568 bij Heiligerlee aan Lodewijk van Nassau leverde, deed hem geenszins den moed verliezen, maar diende slechts om zijn wreedaardig | |
[pagina 228]
| |
gemoed nog meer te verbitteren. Het was omtrent dezen tijd dat hij aan den koning schreef, te hopen, nog in dien zomer, zoodanige order op de zaken te zullen stellen, dat de Nederlanders, in het vervolg, met een enkel rietje, zouden kunnen geregeerd worden. Hij deed de Graven van Egmond en Hoorn, te Brussel op het schavot onthoofden, nadat er reeds dertig Edelen van minderen rang op de zelfde wijze waren ter dood gebragt; en deze teregtstelling werd gevolgd door die van eene menigte ongelukkigen, die als opstandelingen ter dood werden veroordeeld. Nog waren deze strafoefeningen niet allen voltrokken, of Alva trok met eene aanzienlijke krijgsmagt tegen Lodewijk van Nassau, dien hij den 21 Julij 1568 bij Jemmingen geheel versloeg. Den Prins van Oranje, die in October in Limburg viel, wist hij echter, door steeds den veldslag te ontwijken, zoo af te matten, dat deze zijn leger uit geldgebrek moest afdanken De beulen stortten, op 's Hertogs bevel, meer bloed dan zijne soldaten in den oorlog; hij rigtte in de voornaamste steden kasteelen op en stelde nieuwe schattingen in. Trotsch op zijnen voorspoed, hield hij den 22 December eenen zegepralenden intogt te Brussel en rigtte te zijner eer een bronzen standbeeld op het kasteel te Antwerpen op. Hij stond daar in eene dreigende houding, met den adel en het volk aan zijne voeten, en op den voet van het standbeeld was een weidsch opschrift gegrift, waarin hij werd voorgesteld als de steun van de godsdienst, de hersteller van den vrede en het regt der Nederlanden. De inneming van Brielle door de Watergenzen, op den 1 April 1572, bragt te weeg, dat het grootste gedeelte van Holland, Zeeland en Gelderland in vollen opstand geraakte en de Spaansche bezettingen wegjoeg. Om deze onlusten te dempen, werden achtervolgens Mechelen, Zutphen, en Naarden, aan al de woede van de onbeteugelde Spaansche Soldaten overgelaten, en de Hertog deed een manifest afkondigen, waarin hij verklaarde dat de burgers slechts eene regtvaardige kastijding voor hunne muiterij ondergaan hadden en alle schuldige steden het zelfde lot te wachten hadden. Te Haarlem, dat zich op zijne genade en bescheidenheid overgegeven had, werden meer dan tweeduizend menschen ter dood gebragt; alles boog voor zijne onverbiddelijke gestrengheid. De Paus zond hem eenen gewijden degen en hoed, welke eer tot dus verre door de Pausen alleen aan gekroonde hoofden bewezen was. Dit deed zijne trotschheid in top stijgen. Onderscheidene tegenspoeden, zoo als het mislukte beleg van Alkmaar, de slag op de Zuiderzee, waarin de Spaansche Admiraal Bossu door Cornelis Dirkszoon geslagen en gevangen genomen werd, en 's Hertogs ongesteldheden deden hem verzoeken om te worden teruggeroepen. Te Amsterdam had hij zich zoo diep in schulden gestoken, zonder van betalen te willen weten, dat hij voor oploop vreesde, en besloot heimelijk die stad te verlaten. - Hij liet dus met de trompet uitblazen, dat elk die iets van hem te vorderen had, des | |
[pagina 229]
| |
anderen daags om geld kon komen, doch vertrok des nachts te voren, zonder last te laten om zijne schulden te voldoen, hetwelk onderscheidene lieden van middelen, die meer dan het hunne bij hem hadden opgezet in zware behoeste dompelde. De Hertog vertrok van Amsterdam op Utrecht, en keerde eerlang naar Braband, waar hij de Staten te vergeefs aanzocht, om twee millioenen guldens in het jaar op te brengen. Het verdriet, dat Alva hierover gevoelde, werd vermeerderd door de tijding, die hij te dier zelfder tijd uit Duitschland kreeg. Vijftig duizend pond buskruid, welke hij van daar verwachtte, waren op bevel van Hertog Joan Cazimir en Christoffel, zonen van den Paltsgraaf Frederik III, die met den Prins van Oranje verbonden was, op de heide ontladen en in brand gestoken. Zoovele rampen op elkander maakten Alva eindelijk wars van het bewind, en deden hem onder voorwendsel van zwakheid en hoogen ouderdom aanhouden om zijn ontslag. Reeds in 1572 was de Hertog van Medina Celi overgekomen, om de landvoogdij op zich te nemen, maar den toenmaligen hagchelijken toestand des lands ziende, wilde hij de zware taak niet op zich nemen. Alva bleef derhalve nog tot hij den 18 December 1573, toen hij, vergezeld van zijnen zoon Frederik en van Vargas, en begeleid van vijf kornetten ruiterij, dit land verliet, zijnen weg nemende door Lotharingen, Bourgondië, Savoye en Lombardye tot Gonua toe, van waar hij, te scheep, in Spanje kwam. Hij liet de landvoogdij aan Don Louis de Requesens, Commandeur van Castilië, over, na eerst eene algemeene vergiffenis te hebben afgekondigd, die echter zoo vol uitzonderingen was, dat er weinig baat in stak. Men was ten Hove zeer misnoegd op Alva, en weet aan zijn bestuur de verliezen in de Nederlanden. Tevens had Filips II bemerkt, dat zijne onverbiddelijke gestrengheid de zaken in de Nederlanden bedorven had. Het onthaal was dan ook zeer ongunstig, zoo voor hem als voor Don Frederik en Vargas. Hij bereikte Madrid omtrent den 1 April 1574. Toen hij zich nog zes mijlen van daar bevond, kwam er onverwachts een bode van den Koning, met last, dat Don Frederik niet ten Hove mogt komen maar regelregt naar zijn kommanderie moest vertrekken, en dat Vargas zich vijf mijlen van het hof had te onthouden. De Hertog kwam toen alleen en droefgeestig inde hoosdstad en bij den koning, die hem zeer flaauw ontving, en van wien hij alras nog droefgeestiger scheidde en terstond naar zijne stad Alva vertrok. Intusschen waren er onderscheidene nieuwe klagten tegen zijn bewind ingekomen, die de Koning streng wilde doen onderzoeken, waartoe hij ook den Bisschop van Cordova, Alva's tegenstander, opontbood, door al hetwelk de trots des ouden Landvoogds ten eenen male werd ter nedergeslagen, die zich een goed onthaal voorgesteld hebbende, het hart zijns meesters van hem gekeerd, zich bij anderen veracht en met eene strenge nasporing van zijne daden bedreigd zag. Op het laatst echter nam | |
[pagina 230]
| |
alles een betere keer dan hij gedacht had, en toen werd hij, na eenige tijd 's Konings ongenade ondervonden te hebben, te Madrid aan het hof teruggeroepen. Niet lang daarna gebeurde er echter iets, waardoor hij weder in ongenade verviel. Zijn zoon, Frederik van Toledo, Markies van Coria, had eene Staatdame der Koningin verleid, doch toen zij hem aanmaande, haar, volgens zijne gedane belofte, te trouwen, ontkende hij het feit. De Koning en de Koningin bemoeiden zich nu met de zaak, en om den Markies tot dit huwelijk te dwingen, werd hij in hechtenis genomen en naar het kasteel Tordillas gezonden. De Hertog, die meende, dat door dit huwelijk zijn geslacht zou vernederd worden, was zijnen zoon behulpzaam om van daar te ontsnappen en huwde hem aan eene zijner nichten, tegen den wil van Filips II, die den Hertog, wegens dezen hoon, van het Hof verbande en naar zijn kasteel Uzeda in ballingschap zond. Sedert twee jaren leefde Alva in dien staat van ongenade, toen de voordeelen welke don Antonio, die zich tot Koning van Portugal had doen kroonen, in dat land behaalde, Filips II de hulp deden inroepen van den Generaal, wiens bekwaamheid en getrouwheid hem het meeste vertrouwen inboezemden. Hij zond eenen Secretaris naar den Hertog van Alva, om hem te vragen of diens gezondheid hem toeliet het bevel over een leger op zich te nemen, en daar hij een zeer gunstig antwoord bekwam, benoemde Filips den Hertog tot Opperbevelhebber van Portugal. Die groote veldheer hield aldaar zijn ouden roem staande, hij trok in 1581 Portugal binnen, behaalde in drie weken tijds twee overwinningen, verdreef don Antonio, en onderwierp Portugal aan Filips II. De Hertog leefde niet lang genoeg, om genot te hebben van de eer en de belooningen welke hem voor zijnen laatsten togt waren toegelegd; hij overleed te Lissabon den 12 Januarij 1583, of, volgens anderen, den 11 of 12 December 1582. Sommigen schrijven zijnen dood aan vergiftiging toe. Hij was ongetwijfeld de bekwaamste veldheer zijner eeuw, en het is vooral in langzame en veel overleg vereischende verrigtingen, dat hij uitmuntte; zijn veldtogt tegen den Prins van Oranje, in 1568, was in dat opzigt een der schoonste voorbeelden voor de krijgslieden; als men hem aanzette om aan te vallen, voerde hij zijn geliefkoosde stelregel aan: ‘van alle gebeurtenissen is de overwinning de onzekerste.’ Staatsman was hij echter niet; in burgerlijke zaken de krijgswet toepassende, kende hij geene hoogere wetten dan de bevelen zijns meesters, welke hij blindelings opvolgde, al moest het ook aan duizenden het leven kosten, Doch, zelfs volgens het getuigenis van Spaansgezinde schrijvers, deden zijne trotschheid en verachting van anderen, zijnen roem tanen. Zijn vreesselijk gelaat, brullende stem, koude en dreigende gebaren moesten eene vergaderde menigte schrik aanjagen. Voor het overige, trouwloos, geveinsd, hardvochtig, onhandelbaar, bloeddorstig, was hij daarbij onverzadelijk | |
[pagina 231]
| |
gierig, niettegenstaande hij schatrijk en met goederen overladen was. Echter moet men niet uit het oog verliezen, dat hij door de bestaande omstandigheden en de instructiën tot gestrengheid gedwongen was. Het is zeer moeijelijk zijn karakter onpartijdig te beoordeelen. Men vergelijke daaromtrent Groen van Prinsterer, Archives, Tom. IV. pag. 257-263 en Suppl. pag. XVIII, waar men de meeningen van onderscheidenen te zijnen voor- en nadeele bijeengebragt vindt. Hij was gehuwd aan Maria Henriquez en liet kinderen na die in den grootsten luister leefden. Het geslacht der Hertogen van Alva is nog een der rijksten van Spanje. Zijne beeldtenis komt voor bij H. de Groot, Nederl. Jaarb., bl. 36, bij van Meteren, Nederl. Hist., D. I. bl. 425, bij Bor, Nederl. Oorl., B. IV. bl. 127. Zie voorts: Hooft, Nederl. Hist., bl. 15-333; Strada, Hist. de la guerre des Pays-Bas, Tom. 1. pag. 32, 236, Tom. II. pag. 54-209; G. van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 31, 101-179, 250, 287 en 288; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorst., D. I. bl. 448, D. III. bl. 48-313; Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. op het woord Alba; Kok, Vaderl. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. V. bl. 290 en 370, D. VI. bl. 13-458; Bijvoegsels op Wagenaar, D. VI. bl. 71-168; Nalez. op Wagenaar, D. I. bl. 268, 269, 283-296; Cerisier, Geschied. der Nederl., D. III. bl. 144-266; Scheltema, Stuatk. Nederl. op Toledo; van Kampen, Verkorte Geschied. des Vaderl., D. I. bl. 295-316; De zelfde, Vaderl. Karakt., D. I. bl. 296-301; van der Vynckt, Hist. des Troubles des Pays-Bas, Tom. II. p. 205-309; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl.; D. VI. bl. 81-167, 241 en 266; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunsten en Wetens.; Algem. Woordenb. der zamenlev.; Biographie Universelle; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 490; Artonga, Leven aan Alba; Meyers, Convers. Lexicon; Groen van Prinsterer, Archives, en vooral Gachard, Correspondance de Philippe II, Roi d'Espagne, waarin vele eigenhandige brieven van Alva voorkomen, en Gachard, Correspondance du Duc d'Albe, sur l'invasion du Comte Louis de Nassau en Frise. |
|