Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Herman van Alphen]ALPHEN (Herman van) de tweede zoon van Hendrik Simons van Alphen, koopman, Raad en Burgemeester te Hanan, en van Sara Jacoba van de Wal werd geboren den 22 Julij 1712. Hij werd in het jaar 1739 Predikant te Ottoland- en- Neder-Blokland, in het jaar 1741 te Asperen, in het volgende jaar te Montfoort en eindelijk in het jaar 1755 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en kerkelijke historiën te Hanau, welken post hij aanvaardde met eene oratie de Haereditate Mundi Terraeque Piis Novi Testamenti promissa, quamque ii ex parte jam adierunt et adhuc adituri sunt. Kort daarna werd hij tevens tot Consistoriaal Raad aangesteld. Behalve zijne oratie heeft hij in het licht gezonden: Ontleedende verklaring over het VIIIste Kapittel van Salomon's spreuken, Leyd. 1750, 4o.Ga naar voetnoot(1). Hij overleed den 25 Januarij 1767 te Nieuw-Hanau, zonder mannelijk oir na te laten, hebbende bij zijne echtgenoote Maria van Musschenbroek, eene dochter van den beroemden Leydschen Hoogleeraar Pieter van Musschenbroek slechts eenen zoon verwekt, genaamd Hendrik, die maar weinige dagen geleefd heeft. Zie Kok Vaderl. Woordenb.; Chalmot Biogr. Woordenb.; Glasius Kerkel. Nederl. |
|