vernieling te bewaren, waarmede zij zich bedreigd zagen, ten gevolge van het gedrag van den Kolonel Cowell, die, met verkrachting van het regt der volken, den zoon van den Engelschen Admiraal Pellew, als Parlementair aan het burgerlijk bestuur van Soerabaja gezonden, krijgsgevangen gehouden had. De Engelsche vloot, met 3000 man troepen aan boord, was reeds de Straat van Menari doorgedrongen en zou alles verwoest hebben, indien het burgerlijk bestuur niet door verstandige middelen den dreigenden storm had afgeweerd. Cowell werd in arrest gesteld, de opstand van 2000 man zijner troepen werd onderdrukt en de zich in heehtenis bevindende Parlementair aan zijnen vader terug gezonden. Men deed den Engelschen Admiraal eervolle voorslagen, die aangenomen werden en het land reddeden. De Gouverneur-Generaal Wiese keurde deze handelwijze niet alleen goed, maar prees die zelfs; de Generaal Daendels, die weinige maanden later op Java kwam, dacht er anders over en wilde haar aan het oordeel van eenen krijgsraad onderwerpen. Van Alphen weigerde zijn gezag te erkennen, en bovendien verducht van het eiland Java aan het Fransche gezag te willen onttrekken, in geval het koningrijk Holland, zoo als men toen reeds voorzag, in het Fransche keizerrijk werd ingelijfd, werd hij van zijnen post ontzet; kort daarna werd hem door den Generaal Daendels eene andere betrekking aangeboden, doch hij verliet Java in 1808, om naar Europa terug te keeren. Op dezen togt werd hij door de Engelschen gevangen genomen en begaf zich naar Noord-Amerika, waar hij geruimen tijd verbleef, In het vaderland aangekomen, vestigde hij zich, in 1810, in de Provincie Gelderland. Hier vatte bij het ontwerp op, om met het Engelsche Gouvernement middelen te beramen, ten einde het eiland Java en zijne onderhoorigheden aan Nederland terug te geven, onder het bestuur
van den Erfprins van Oranje, later Koning Willem I, die dit voornemen goedkeurde. Van Alphen begaf zich met zijn gezin naar Engeland om het ontwerp in werking te brengen. De gebeurtenissen van 1813 en 1814 maakten dat dit niet behoesde. Nadat het Vaderland zijne onafhankelijkheid had herkregen, keerde hij derwaarts terug, werd tot lid der Provinciale Staten van Holland benoemd en was, in 1815, na de vestiging van het Koningrijk der Nederlanden, onder de eersten, die door het vertrouwen hunner medeburgers en op de daartoe gedane voordragt uit de Provinciale Staten door den Koning tot Leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal benoemd werden. Hij mogt dit vertrouwen telkens bij vernieuwing genieten, zoodat hij, tot aan zijn uiteinde in die aanzienlijke betrekking werkzaam bleef, in welke hij zich door onbaatzuchtige vaderlandsliefde, bescheidene vrijmoedigheid en grondige kennis der gewigtige belangen, welker verzorging hem mede was aanbevolen, loffelijk onderscheidde. Hij overleed, op Stadwijk onder Voorschoten, den 16 October 1840. Zijne redevoeringen deden hem als een man van hooge geestbeschaving kennen, en schitterden niet zelden door trekken van vernust