Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
destijds Predikant te dier plaatse, en van Maria Janssonius, een dochter van de toen alom bekenden Amsterdamschen Boekverkooper, Theodorus Janssonius, naar wien onze Almeloveen genoemd werd. Na door bekwame meesters in de beginselen der wetenschappen te zijn onderwezen, vertrok hij naar de Hoogeschool te Utrecht, waar hij zich eerst op de godgeleerdheid wilde toeleggen; doch wars van de godgeleerde verschillen, ging hij tot de geneeskunde over, zonder evenwel zijne taalstudie te veronachtzamen. Na zich alzoo aan de hoogeschool in velerlei wetenschappen te hebben geoefend, het onderwijs van de vermaarde Jan George Graevius, Johannes Leusden, Gerard de Vries, Jacobus Vallan en Johannes Munniks te hebben genoten, heeft hij in het jaar 1680, met grooten lof, eene disputatie Over het zaadGa naar voetnoot(1) gehouden, en werd den 23 Junij 1681 na het verdedigen van een proefstuk Over de aamborstigheidGa naar voetnoot(2) tot Doctor in de geneeskunde bevorderd. Nu zette hij zich ter uitoefening van die wetenschap te Amsterdam neder. Doch toen hij zich in 1687 met Aletta Gatharina van Immerseel, wier vader Joan van Immerseel te Gouda de burgemeesterlijke waardigheid bekleedde, in het huwelijk had begeven, vestigde hij zich als Arts te dier stede, waar hij zich, niet slechts als helper der lijdende menschheid, maar tevens als een getrouw raadsman van velen in allerlei aangelegenheden, de algemeene hoogachting verwierf. Door het uitgeven van onderscheidene werken in de geleerde wereld bekend geworden, verbreidde zijn roem zich zelf buiten 's lands, zoodat hij bij het Collegium Caesareum Naturae curiosorum te Weenen tot lid werd verkozen, en daarbij met den eernaam van tweede Celsus (Celsus secundus) vereerd. Den 26 Februarij 1697, tot gewoon Hoogleeraar der Geschiedenis, Welsprekendheid en Grieksche taal te Harderwijk beroepen, aanvaardde hij die betrekking met eene rede, waarin hij de Beoefening der taalkunde roemde; vijf jaren later werd hem, die tevens Archiater of Stads Doctor was, door den Senaat der Hoogeschool het regt verleend, om ook de Studenten in de Geneeskunde te onderwijzen en hun Promotor te zijn, hetwelk nog dat zelfde jaar door zijne aanstelling tot gewoon Hoogleeraar der Geneeskunde gevolgd werd, zonder dat nogthans zijne jaarwedde vermeerderde. Na alzoo nog tien jaren in beide betrekkingen ten nutte der Geldersche Hoogeschool te zijn werkzaam geweest overleed hij, den 29 Julij 1712, terwijl hij zich met de vacantie te Amsterdam bevond. Hem volgde in het graf de getuigenis der tijdgenooten, dat zijne zeldzame geleerdheid door uitnemende godsvrucht, zachtmoedigheid en vredelievendheid werden opgeluisterd. De werken, die van hem in het licht verschenen, zijn: Dissertatio epistolica de vitis Stephanorum, Amst. 1683. 12o. Inventa Nov-Antiqua; Amst. 1684. 8o. | |
[pagina 188]
| |
Onomasticon rerum inventarum et inventa nova - antiqua. 1846. 8o. Hippocratis Aphorismi, Amst. 1685; L.B. 1732 et 1785; Glasg. 1748 alle in 8o. Opuscula. Amst. 1686. 8o. Rutilii Numantiani Itinerarium cum notis variorum, Amst. 1687. 12o; iterum curâ Andr. Görtz Altorf 1741 8o. Celsus cum notis Amst. 1687 12o; 1713 8o. Paduae 1722 8o; L.B. 1746 8o. Roterod. 1750 8o. Paduae 1750 8o. Bibliotheca promissa et latens, Goud. 1688, 8o. 1692, 1698. 12o. cum accessionibus Meelfuhreri, Noriberg. et Lips. 1699. 8o. Asconius Pedianus in aliquot Ciceronis orationes. Amoenitates theologico-philologicae, Amst. 1694 et 1698. 8o. Fragmenta veterum Poëtarum. Plagiariorum syllabus. Strabo, cum notis variorum, Amst. 1707 fol. max. Caelii Aureliani de Morbis acutis et chronicis, Libri VIII, cura J.C. Amman, accedunt notes et animadversiones. Th. Janss. Almeloveen, Amst. 1704, 1709, 1722. 4o. Fasti Consulares, Amst. 1705, 1740 8o. Epistolae Casauboni. Apicius Coelius, de Obsoniis et Condimentis, sive de Arte coquinaria, Amst. 1709. 8o. Voorts heeft hij nog bijdragen geleverd tot de uitgaven van Juvenalis en Quintilianus; terwijl hij onuitgegeven aanteekeningen op Ambrosius en Apollinaris Sidonius heeft nagelaten. Achter M. Martinii Lexicon philologicum, Amst. 1698, 1703 et Traj. 1711 fol. max. vindt men van zijne hand Auctarium emendatt. et not. ad Isidori Glossarium. Hij leverde ook eene vertaling van A. de Heyde, Anatomia Mytuli, onder den titel van Ontleedkundige waarnemingen des Mossels, Amst. 1684 met pl., en vermeerderde met aanteekeningen de Practijk der Medicine van Henricus Buysen, van hetwelk in 1742 een vierde druk verscheen. Nog was hij medearbeider aan het groote en zeldzame werk Hortus Indicus Malebaricus, adornatus H. van Reede, J. Caesarum et T.J. ab Almeloveen, Amst. 1678-1703 fol. max. Na zijne dood gaf de beroemde Amsterdamsche kerkleeraar Johannes d'Outrein drie brieven, door Almeloveen aan hem geschreven, in het lichtGa naar voetnoot(1) welke tot opschrift hebben: Epistola ad Joh. d'Outreinium, in qua multa scripturae loca illustrantur; Epistolae continentes quaedam ad tractatum d'Outreinii, de tabernaculo Dei inter homines, Joh. I:14. spectantia, en Epistola de loco cant. VIII:5. Ook Ds. Schotel heeft eenige brieven, tusschen Almeloveen en diens neef | |
[pagina 189]
| |
Johannes Vechoven gewisseld, in zijn Kerkelijk Dordrecht medegedeeld. Almeloveen had met vele kosten eene verbazende menigte uitgave van Quintilianus verzameld, dien hij bij uitersten wil aan de boekerij der Utrechtsche hoogeschool vermaakte; terwijl hij zijne andere boeken besprak aan Hendrik van Sypenstein, Predikant te Doorn. Zijn wapen was van keel, met twee rugwaarts gekeerde visschen vergezeld van zeven St. Andries-kruisjes, geplaatst 4 in het hoofd, 1 tusschen de visschen en 2 in de punt, alles van zilver; met een hoofdstuk van goud, met drie dubbele weerhaken van sabel. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Burman, Traj. Erud., p. 7-10; Kok Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Beknopte Gesch. der Nederl. Letteren en Wetensch., D. I. bl. 413, 423 en 424, Aanh. op het woordenb. van kunst. en wetens. van G. Nieuwenhuis; Biogr. Nation.; H. Baron Collot d'Escury, Holland's roem in kunst. en wetens., D. IV. St. 1. Aant. bl. 237. D. VII. bl. 381 en 382.; Schotel, Kerkel. Dordrecht, D. II. bl. 158, 248 en 252-262; Biogr. Univ.; Glasius, Godgel. Nederl.; en vooral H. Bouman Geschied. der Gelders. Hoogesch., D. II. bl. 4, 35-45, 148, 606 en 607. |
|