[Alfricus]
ALFRICUS, of Adelfricus, de negende Bisschop van Utrecht, was van geboorte een Friesch Edelman doch mismaakt van ligchaam. Door het beleid van Odulphus, Kanunnik van St. Salvator te Utrecht, beklom hij in het jaar 838 den Bisschoppelijken stoel en werd alzoo de opvolger van zijnen broeder Frederik. Hij stond met de Christenkerk aan vele vervolgingen bloot, daar de Noormannen, met eene groote magt, in dit land vielen en vele dorpen langs den Rijn en de Maas verwoestten. Hij ging met allen ijver de ketterij der Arrianen te keer; deed ten dien einde, vergezeld van den geleerden Odulphus eene reis naar West-Friesland, en overleed, na een bestuur van weinige jaren, den roem nalatende van in uitstekende deugden te hebben uitgeblonken, zeer godvreezend en een versmader der rijkdommen te zijn geweest.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 66; W. van Gouthoeven, Chron. van Holl. enz. D. I. bl. 66; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn) Kerk. Hist. en Outh. der zeven Vereen. Prov. D. I. bl. 145; Halma, Toon. der Vereen. Nederl., D. I. bl. 21 en 22; Kok, Vaderl. Woordenb., D. I. bl. 285 en 286; Chalmot, Biogr. Woordenb. D. I. bl. 54 en 55.