Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Reynt Alberda]ALBERDA (Reynt), de vader van den voorgaande, was in het begin van den opstand tegen Spanje Burgemeester te Groningen. Reeds vroeg de leer der Hervormden toegedaan, was hij hierdoor aan de vervolging van den bloedraad blootgesteld, waarom hij in 1567 met zijn gezin naar Steinfurth vlugtte. In 1569 ingedaagd en niet verschenen zijnde, werd hij, in het volgende jaar, bij vonnis van den bloedraad, uit 's Konings landen verjaagd en gebannen, terwijl zijne goederen in beslag genomen werden. Toen, na de Gentsche bevrediging, op het einde van 1576, George de Lalaing, naderhand bekend onder den naam van Graaf van Rennenberg, door de Algemeene Staten was aangenomen tot Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, keerde hij naar Groningen terug, en werd spoedig weder in ambten gesteld. Hij had ook groot gezag in de stad en een voornaam aandeel in het aanhouden van de Ommelander Regenten den 4 November 1577. Toen Barthold Entes, in het volgende jaar, pogingen aanwendde om die Heeren te verlossen, deed Alberda eene aanspraak aan de vergaderde menigte in de stad, die de driften nog meer gaande maakte. Burgemeester zijnde, toen Rennenberg, in 1580, Groningen door verraad aan de Spaansche zijde overbragt, werd hij met eenige der voornaamste Hervormden gevangen genomenGa naar voetnoot(1) en in leelijke, stinkende gaten geplaatst. Den 8 Mei 1582 uit deze gevangenis ontslagen, heeft hij weder in ballingschap gezworven tot hij, den 13 Februarij 1589, te Leer in Oost-Friesland overleed. Bij zijne vrouw Willemina Coenders, die reeds in 1582 overleden was, had hij onderscheidene kinderen verwekt. Hij werd geroemd als een man van zeer groot aanzien, zoo wegens zijn geslacht als om zijne geleerdheid, dengdzaamheid, gezag en eerambten. Hij was met een zeer groot vernuft begaafd en zeer ervaren in de letteren. De Godgeleerden, Regtsgeleerden, Wijsgeeren, Redenaars en Geschiedschrijvers las hij in de zelfde talen waarin zij geschreven hadden, hetzij in het Latijn of zelfs in het Grieksch, waarin hij zeer bedreven was, zoodat hij zonder twijfel den Adel van zijn vaderland in kennis overtrof en onder het getal der Geleerden van zijnen tijd kon gerekend worden. | |
[pagina 138]
| |
Zie Bor, Nederl. Oorloghen, B. X, bl. 752 (198), B. XIII, bl. 169 (187); Tegenw. Staat van Stad en Lande, D. I. bl. 421, 457 en 492; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 6, 28 en 251; De zelfde, Geschied. van de Kerkherv. in de prov. Groningen, bl. 149, 204, 220, 222, 226 en 238; Mr. J. Scheltema, Staatk. Nederl., D. II, bl. 530-531; J. Huningae, Orat. in obitum D.F. Coenders ab Helpen, habita anno 1618, p. 22 et 23; J. de Rhoer, Laud. funebr. in obitum E, A. Aberda, p. 6; II. Emmius, in dedic. libri 41 Hist. Rer. Fris. |
|