[Hendrik Arnold Aitton]
AITTON (Hendrik Arnold), geboren te Leyden in 1753, werd, na volhragte studie, in 1775 als Predikant te Rhoon, in het Overmaassche heroepen. Van daar vertrok hij in 1783 naar Hien en Dodewaard, en in 1784 naar Zwolle. Door veelvuldig dienstwerk, wegens eene dubhele vakature veroorzaakt, kreeg hij in 1800 eene herhaalde bloedspuwing. Eenige zijner vrienden stelden hem, op hunne kosten in staat, om zijne dienst door eenen Proponent te laten waarnemen. In 1803 verzocht hij wel Emeritus verklaard te worden, maar de stedelijke regering bood hem, uit bijzondere consideratie, jaarlijks 250 guld. aan, ten einde te continueren met eenen Proponent. In 1805 zijne toestand nog niet verbeterd zijnde, vroeg hij nogmaals aan om zijn Emeritaat, hetwelk hem toen ook verleend werd. Hij vestigde zich vervolgens met der woon te Leyden, waar zijn zoon zich in de godgeleerdheid oefende. Langzamerhand herstelde hij hier zoo zeer, dat hij in 1810 aanbood zijne dienst te Zwolle weder op te vatten, en meermalen te Leyden den kansel betrad. In 1815 werd hij als Adjunct-Predikant te Scheveningen aangesteld, in welke betrekking hij werkzaam was van 10 Maart 1815 tot zijne dood, die den 29 September 1819 voor viel. Zijn zoon Rijk Otto Aitton, is thans Predikant te Zevenbergen.
Hij was de eerste, die het wagen dorst de christelijke zedeleer, met eene regt liberale hand, voor menschen van onderscheidene standen te bearbeiden in een geschrift, betwelk ten jare 1787 te Utrecht in het licht verscheen, onder den titel van Onderwijs in de Christelijke zedeleer, waarin hij vele belangrijke punten met fijne naauwkeurigheid ontwikkeld heeft.
Nog zien van zijne hand het licht:
Kort begrip van onderwijs in de Christelijke zedeleer, Utr. 8o.
Onderwijs in de hemel- en aardrijkskunde, Zwolle 1804.
Tijdens zijn verblijf te Leyden hield hij zich vooral onledig met de uitgave van het Novum Testamentum secundum curam Leusdenii et Griesbachii en de vertaling van J.F. Osterwalds Aanmerkingen over den Bijbel, bijzonder het Oude Verbond, welke aldaar in 1809, in groot 8o, uitkwamen; terwijl de Aanmerkingen over het Nieuw Verbond reeds het jaar te voren te Zwolle waren in het licht verschenen.
Zie Algem. Konst- en Letterb. voor het jaar 1819, D. II. bl. 290; Boekzaal der Geleerde Wereld van 1819, bl. 506-609; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. kerk, D. IV. bl. 65; Ypeij, Kerkel. Geschied. der 18 eeuw, D. VIII. bl. 368 en 369.