gelukte, maakten de Schieringers den bijna stervenden man, in het gezigt van zijnen zoon, op staande voet af, staakten toen hunnen aanslag, en verwijderden zich van Sondel. Agge trok hierop buiten 's lands en wierf aldaar vreemde krijgsknechten aan, met welke hij, in het volgende jaar, naar Friesland terugkeerde. Nu vervolgde hij op zijne beurt in het bijzonder de moordenaars van zijnen vader, van welke velen sneuvelden, en onder dezen ook Wybe Minnema, dien hij met eigen hand doodde. Hierop werd hij door de Schieringers op zijne stins te Sondel belegerd; dan deze onversaagde Edelman, deed zulk een geweldigen uitval, dat hij zijne vijanden voor een groot gedeelte versloeg, en de overigen verstrooide. Doch hiermede was de haat nog niet verzoend, want in 1442 belegerden zij het huis van Agge op nieuw, en hij zelf werd, na een langdurig en dapper gevecht, overwonnen en zoodanig gewond dat hij voor dood bleef liggen. Na den aftogt des vijands vonden Agge's vrienden hem, zwemmende in zijn bloed; hij bekwam echter weder en beterde. Doch Rommert Gabbinga en zijn zoon Sytze, de mare hoorende dat hij nog leefde, huurden eenen booswicht, die hem op zijn bed vermoordde.
Zie Occo Scarlensis, Cronijk van Friesl.; C. Schotanus, de Geschied. van Friesl, bl. 274, 280, 308 en 309; F. Sjoerds, Friesche Jaarb., D. V bl. 69-71 en 243; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; F. W. van Breest Smallenburg, Algem. Aardrijks- en Geschiedk. Woordenb. van de prov. Friesl., bl. 235-236.