Markgraaf Spinola hem, als er een vrede of bestand voor negen jaren gesloten werd, 50000 kroonen beloofde, waarvan hij schriftelijk bescheid voorbragt, met de eigene hand van Spinola geteekend, daarbij voegende, dat hij bereid was, hem, op dit bescheid, 15000 kroonen te doen tellen, waar en wanneer hij begeerde. Voorts bood Neijen hem, uit Spinola's naam, eenen diamant van groote waarde aan, voor zijne huisvrouw. Aerssen bedankte voor het huis, hetwelk hij oordeelde hem, ook uit kracht van het verdrag, waarop Brussel overgegaan was, toe te komen; doch weigerde te eeniger tijd de overige geschenken aan te nemen. Ten laatste nogtans aanvaardde hij den diamant en het handschrift, doch ontdekte zijn wedervaren aan den Prins en 's Lands Advokaat Johan van Oldenbarneveld. Maurits begreep, dat de zaak nog vooreerst bedekt moest blijven, maar weigerde de geschenken in bewaring te nemen, zoo als Aerssen hem verzocht had. Deze laatste naderhand door brieven van Neijen vermaand, om de 15000 kroonen te ontvangen, vreesde met reden, dat dergelijk een geheim eens tot zijn nadeel uitbarsten mogt, en besloot den geheelen handel ter Algemeene Staatsvergadering open te leggen. Hij deed het, en de Staten stelden het handschrift en den diamant, in handen van hunnen Thesaurier Joris de Bie, eenen man van beproefde trouw. Aerssen kon evenwel den laster van het gemeen niet ontgaan, hetwelk zijn gedrag ten ergste duidde, en hem van slinkschen handel met den vijand beschuldigde. Dit trof hem zoo diep, dat hij te rade werd, zich in openbaren druk te verdedigen. Aerssen was het voorts met den Advokaat in de zaak van het Bestand ten vollen eens, en geraakte daardoor bij de driftige voorstanders van den oorlog in geen kleine opspraak.
Zelfs werd hij betigt van verraad, hetwelk hij standvastig en met den moed der onschuld verduurde.
Tot hiertoe schijnen Oldenbarneveld en Aerssen van eene partij te zijn geweest, maar later koos de Griffier de zijde van Maurits; want toen Oldenbarneveld, in 1616, in hechtenis was genomen, kwam hij voor den dag, met eene soort van verklaring, als of deze iets zoude geweten hebben van omkoopingen, die in 1607 door den vijand zouden geschied zijn. Oldenbarneveld merkte daarop aan, dat hij, zoo iets geweten hebbende, zulks niet elf jaren had moeten verzwijgen. Sommigen willen hem hier als het werktuig der wraakzucht van zijnen zoon, den Ambassadeur François van Aerssen, beschouwen, die een bitter vijand van 's Lands Advokaat was en ongetwijfeld op zijnen hoogbejaarden vader grooten invloed had. Cornelis van Aerssen overleed in Maart 1627. Zijne echtgenoote, Emmerentia de Regniers, was weinig weken vroeger gestorven. Hij had bij haar vier kinderen, allen zonen. François, van wien hieronder nader zal gesproken worden; Jacques van Aerssen, Heer van Triangel, die in huwelijk had Maria van der Veeken, en, in 1618, President van den Raad van