Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Christiaan van Adrichem]ADRICHEM (Christiaan van), of van Aurichum, ook wel Christiaan Kruik van Adrichem, en in het Latijn Christianus Adrichemius geheeten, geboren te Delft, den 14. Februarij 1533, was een zoon van Adriaan Klaasz., Burgemeester te Delft. Christiaan, die van moederszijde een achterneef was van den bij de Geleerden bekenden Martinus Dorpius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leuven, werd mede tot den geestelijken stand opgeleid en den 7. Maart 1566 tot Priester gewijd, na reeds den 25. Augustus te voren Pater te zijn geworden. Hij werd tot Overste van het St. Barbaraklooster in zijne geboortestad aangesteld; leefde in groote vriendschap met Cornelis Musius, en stond in blinkende gunst bij Maximiliaan van Bourgondië, Markgraaf van Vere, die hem boertende Barbara's vader plagt te noemen. Bij de eerste geloofsberoerten werd hij niet alleen uit Delft, maar ook uit zijn vaderland, verdreven, zoodat hij eenigen tijd eerst te Mechelen, daarna te Utrecht en eindelijk te Keulen geleefd heeft, in welke laatste plaats hij den 20 Junij 1585 overleden is. Op den naam van Christianus Crucius, zoo als hij zich gemeenlijk liet noemen, heeft hij in het Latijn in het licht gegeven het Leven van Jezus Christus, uit de vier Evangelisten, beknoptelijk zamengesteldGa naar voetnoot(1). Achter welk werkje ge- | |
[pagina 97]
| |
vonden wordt een Vertoog over de Christelijke zaligheid, door hem in het jaar 1570, in een algemeen kapittel uitgesprokenGa naar voetnoot(1). Te Keulen wonende, bragt hij de tijd door met de overblijfselen der stad Jerusalem en van geheel het H. Land te onderzoeken, waarbij hij veel vlijt en opmerkzaamheid aan den dag legde. De vrucht van dit onderzoek deelde hij mede in zijne: Theatrum Terrae Sanctae, cum tabulis Geographicis, van welk vijf uitgaven bestaan, als van 1590, 1593, 1600, 1628 en 1682, allen in fol. Het is verdeeld in drie deelen: het eerste, eene Aardrijksbeschrijving van het H. Land, heeft tot titel: Descriptio Terrae Sanctae, juxta XII. tribus Israël. Het tweede is eene beschrijving van Jeruzalem, die hij reeds in 1584, 1588 en 1592 in 8o had in het licht gezonden onder den titel: Descriptio urbis Hierosolymitanae. En het derde, eene kronijk van het begin der wereld tot aan den dood van Johannes den Evangelist, welke hij in het jaar 109 na Christus geboorte stelt, noemde hij: Chronicum utriusque Testamenti Historiam continens. Voorts bestaat nog van hem: Fons Orationum, Zijn wapen was, dat van Brederode, zijnde van goud, met eenen leeuw van keel, gebroken met een rad van zilver, op het lijf van den leeuw. Zie V(an) H(eussen) en H. V(an) R(ijn), Kerkel. Hist. en Oudheden der Zeven Vereen. Prov., D. III, bl. 713; Beschrijvingen der stad Delft, bl. 704 en 705; Van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok Aardr. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woord.; Biographie Nationale; Biographie Universelle. |
|