Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Marcus Jan Adriani]ADRIANI (Marcus Jan), geboren den 28 Febr. 1771 te Oterdum, in de provincie Groningen, was uit hetzelfde geslacht als de voorgaande en de eenige zoon van Petrus Adriani, die te dier plaatse het Evangelie verkondigde. Zeven jaren bragt hij aan het gymnasium van Groningen door, en werd, na eene hoogst loffelijke voorbereiding, op vijftienjarige leeftijd, tot het Academisch onderwijs toegelaten. Hier genoot hij met groote vrucht het onderrigt der beroemde mannen, die toen, zoo in de faculteit der Letteren als in die der Godgeleerdheid, de Groninger Hoogeschool tot sieraad strekten, en voltooide zijne studiën aan die van Leyden. Tot eene waardige Evangeliebediening op het voortreffelijkst toegerust, aanvaardde hij, den 3 Augustus 1794, het hem opgedragen predikambt te Aengwirden in Friesland. Na ruim vijftien jaren in deze gemeente te zijn werkzaam geweest, vertrok hij, in December 1809, naar de Oude-Pekel-A, waar de meerdere uitge- | |
[pagina 95]
| |
breidheid der gemeente hem eenen werkkring opende, in welke hij nog grooter nut kon stichten. Hier mogt hij 36 jaren achtereen, tot groote stichting zijner gemeente, het Evangelie verkondigen en ook als herder tot veler nut werkzaam zijn. Het laatste half jaar slechts van zijn leven werd hij door ongesteldheid en smartelijke ligchaamskwalen genoodzaakt het prediken te staken. Als kundig Godgeleerde en bevallig schrijver, maakte hij zich door twee Verhandelingen, de eerste over de Geschiedenis van Jesus, de andere over die der Apostelen, bekend, welke door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, met goud bekroond, en in hare Werken gedrukt zijn. Van het vertrouwen, dat zijne ambtgenooten in Friesland op zijne geleerdheid en kieschen smaak stelden, leverden zij een sprekend bewijs door zijne benoeming tot een der twee afgevaardigden der Synode van dat gewest, belast met de belangrijke taak, om, nevens de Afgevaardigden uit de overige Synoden, eene verzameling van Evangelische Gezangen ten gebruike bij de openbare Godsdienstoefening in de Hervormde kerk van Nederland bijeen te brengen, van welke Commissie hij eene geruime tijd de eenig overgeblevene is geweest. - Ook maakte hij deel van de Commissie ter bezorging van hetgeen noodig was tot oprigting en plegtige inwijding van het gedenkteeken, dat, in 1826, in de nabijheid van Heiligerlee, ter nagedachtenis van Graaf Adolf van Nassau is opgerigt, terwijl hem ook bij ontstentenis van den Hoogleeraar van Eerde, die door eene plotseling opgekomene ziekte daarin verhinderd was, de taak werd opgedragen, om op den dag der inwijding het woord te voeren. Hoe hij, wien slechts twee dagen tijds tot het stellen dier redevoering overbleven, zich daarvan gekweten heeft, kan men zien in de Hulde aan de Nagedachtenis van Graaf Adolf van Nassau, door M.J. Adriani en Mr. H.A. SpandawGa naar voetnoot(1). Als Schoolopziener beide in Friesland en Groningen, maakte hij zich insgelijks verdienstelijk, en mogt het genoegen smaken van die verdiensten, ter gelegenheid zijner vijfentwintigjarige bediening van dien post, door Koning Willem I, met het geschenk der Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw, beloond te zien. Hij overleed den 5 December 1845, na eerst een half jaar te voren tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te zijn benoemd; doch andere geleerde genootschappen van letterkunde en natuurkundige wetenschappen hadden reeds vroeger zijne verdiensten gehuldigd, door hem tot medelid te benoemen. Hij was gehuwd met Allegonda van der Tuuk, die hem ruim 50 jaren eene getrouwe, zorgdragende en liefhebbende gade is geweest en hem drie zonen en twee dochters naliet. Een der zonen, N. van der Tuuk Adriani, is Predikant te Brielle, en ééne dochter is gehuwd met den Hoogleeraar Bouwman te Utrecht. | |
[pagina 96]
| |
Behalve de hierboven vermelde Verhandelingen en Redevoeringen, hebben wij mede van zijne hand: Redevoering ter nagedachtenis van H. Wester, Gron. 1822, gr. 8o. De Prosodist of Woordenlijst voor de uitspraak, waarvan de tweede veel vermeerderde en verbeterde uitgave in 1827 te Gron. in kl. 8o het licht zag. Ook schreef hij eene aanprijzende voorrede voor E.J. Zelling, Theoretisch-practisch berigt over de klankmethode, briefswijze medegedeeld, Winschoten 1825, 8o. Zie M. Siegenbeek in de Handelingen der Jaarl. Vergadering van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 18 van Zomermaand 1846, bl. 20-22. |
|