[Adel]
ADEL was, mede volgens de oude Friesche schrijvers, de oudste zoon van Friso, dus een kleinzoon van den voorgaande. Hij zou zijnen vader 245 jaren voor de geboorte van Christus in de regering zijn opgevolgd. Hij was een zachtzinnig man, meer tot vrede en rust dan tot oorlog genegen, die niet alleen zijns vaders wetten en regeerwijze bekrachtigde, maar ook onderscheidene nieuwe schikkingen in den staat maakte. Ook bragt hij de godsdienstige en burgerlijke wetten in één ligchaam bijeen, en deed ze in geschrift stellen. Met zijne naburen steeds in vrede en eensgezindheid levende en tot eenen beschaafden en vriendelijken omgang genegen, gaf hij zijne onderzaten vrijheid, om zich in gezelschappen met drinken te vermaken, mits daardoor onderlinge vriendschap werd aangekweekt en de vermakelijkheden niet tot buitensporigheid uitspatteden. Om daarvoor te zorgen was over ieder gezelschap een Overste of Toeziener aangesteld, bij hen Sjurd genaamd, wiens ambt was toe te zien, dat alles behoorlijk toeging, en er geen ongeoorloofde vermakelijkheden plaats grepen. Voorts verhaalt men dat Adel zich in het huwelijk begaf met Zuobina, dochter van eenen Koning van Zwaben, bij wien hij eenen zoon verwekte, Ubbo genaamd, die naderhand zijn opvolger werd. Vijf en twintig jaren geheerscht hebbende, zond Adel zijn broeders zoon, Schottus, met een aantal volk naar het noorderdeel van Brittanje, die aldaar eene volkplanting stichtte, en het land naar zijnen eersten bewoner Schotland deed noemen. Adel zou tot het jaar 151 voor Christus geboorte, en dus 94 jaren, in Friesland geregeerd hebben. Zijn dood was een groot verlies voor zijne onderdanen, en tot geheugenis van zijne allerroemwaardigste zeden, werden, naar men voorgeeft, namaals alle welgemanierde aanzienlijke lieden Adelingen of
van den Adel genaamd.
Zie Ocko Scharlensis, Cronyk van Friesland; F. Sjoerds, Histor. Jaarb., D. I. bl. 27 en 28; Kok, Vaderl. Woord.; Chalmot, Biogr. Woord.; P. Arend, Algem. Gesch. des Vad. D. I bl. 310 en de daar aangeh. Schrijvers.