Tot de Regenten behoorende, die de toenemende magt van den Stadhouder wilden beperken, had hij zich dikwijls tegen het Regerings-Reglement van 1674 verklaard; daar zijne naauwgezetheid hem echter niet veroorloofde, om zich eerder daarvan ontslagen te houden of gedeelten van het nieuw Reglement vroeger in te voeren, dan op het einde van het regeringsjaar, zoo als op 20 Maart 1786 was bepaald, had dit ten gevolge, dat hij op den vermaarden 3den Julij, benevens alle andere leden der Vroedschap, ontslagen werd van zijne regeringsambten. Bij de omwenteling van 1787 werd hij voorbijgegaan, wanneer de meesten der afgezetten hersteld werden, zoodat hij van twee kanten leed. Tot in 1795 leefde hij in stille rust, doch toen riep men hem spoedig in het bewind. Hij werd reeds in Februarij, namens Utrecht, Lid van den Raad van State, en was, na de ontbinding van dien Raad, de eerste Voorzitter in het Committé tot de zaken van het Bondgenootschap te Lande. In den finantieëlen werkkring geraakt, deed hij door trouw, oordeel en bijzondere werkzaamheid in de zorgelijkste tijd onvergetelijke diensten, zoodat ieder hem als volstrekt onmisbaar beschouwde; van hier ook, dat hij, in weerwil van alle staatsschokken, in het zelfde vak werkzaam bleef, ofschoon hij ook, bij opvolging en bij de verschillende Staatsregelingen, de posten erlangde van Directeur der Militaire Finantiën, Lid der Nationale Rekenkamer, Agent der Finantiën en Lid van den Raad van Finantie. In deze laatste betrekking stierf hij op den 26 Mei 1802, betreurd door allen, die hem kenden.
Hij wordt geprezen om zijne eerlijkheid, gegrond op godsvrucht, werkvermogen en algemeene kunde. Bij zijne echtgenoote Constantia Maria Testas, liet hij vier kinderen na. Gedurende zijne staatkundige rust, wijdde hij zijne tijd aan de beoefening der wetenschappen, behalve andere werken, heeft hij er een nagelaten, getiteld: Mijne bevindingen, gedachten en bedrijven, gedurende mijne Sessie in de Vroedschap der Stad Utrecht, 4 zware deelen in folio, met 8 deelen Bijlagen, een zeer keurig en volledig gedenkschrift over den merkwaardigen tijd van 1775 tot 1788, overwaardig om in kalmer tijden te worden uitgegeven; vol van blijken van wijsheid, gematigdheid, waarheid en vaderlandsliefde, waardoor het nadeel van de omslagtigheid rijkelijk wordt opgewogen.
Zie Mr. J. Scheltema, Staatkundig Nederland, vergeleken met de fumiliepapieren.