liggende, zag zich genoodzaakt zijne kleinodiën en huisraad te verpanden en het land in zware schulden te steken. Eerlang ontstonden er verwikkelingen tusschen den Hertog en zijne onderzaten; deze werden wel is waar weder hijgelegd, doch altijd ten koste van het gezag van den zwakken Aarnout. Gebukt onder zoo veel tegenspoed, ondernam hij in 1456 eene bedevaart naar Jeruzalem; na zijne terugkomst ontvlamde op nieuw het vuur der tweedragt. Nu stond zijn zoon Adolf, vooral door Nijmegen ondersteund, tegen hem op: men bood hem het landsbestuur aan, en toen de vader zich daartegen verzette, smeedde de zoon, die zich inmiddels schijnbaar weder met zijnen vader verzoend had, met zijne verfoeijelijke moeder, het opzet, om den vader en echtgenoot van het bed te ligten en in hechtenis te zetten. Dit werd op de verraderlijkste wijze, onder glimp van een vriendschappelijk bezoek te Grave, in Januarij 1465 volbragt, en de bejaarde Hertog in den nacht, in een onderkleed, over het ijs naar het tolhuis te Lobith en van daar naar Buren gevoerd. De Geldersche steden hadden dezen gruwel niet slechts geduld, maar waren er zelfs medepligtig aan. Doch Willem, Aarnouts broeder, en de Hertog van Cleve maakten het den overweldiger zoo bang, dat hij beloofde zijnen vader te ontslaan, waarop ook de Paus en Hertog Karel van Bourgondië aandrongen, bij wien Willem en de Hertog van Cleve hunne klagten inbragten. Hertog Karel riep Adolf, zijnen schoonbroeder, in Junij 1470, tot zich naar Hesdin in Artois, daar sloeg hij hem voor, den ouden Hertog los te laten en te herstellen; de zoon durlde zulks niet weigeren, en de vader werd, na eene zesjarige gevangenschap uit zijnen kerker ontslagen. Toen nu Aarnout in December mede
te Hesdin verschenen was, deed Karel beiden in zijne kamer, voor eene aanzienlijke vergadering, hunne zaak bepleiten; de oude man daagde den ontaarden zoon uit, die zoo ver was van verzoening, dat hij' op de voorslagen van Karel antwoordde: ‘hij wilde liever zijnen vader met het hoofd voor over in eenen put werpen en zich zelven er bij.’ Adolf, de oogmerken des bemiddelaars bespenrende, ontsnapte in stilte, doch werd te Namen gevat, en, zoo lang Karel leefde, te Kortrijk gevangen gehouden. Deze deed zich nu, van den ouden Aarnout, Gelre en Zutphen voor 300,000 gouden Rijnsche guldens in eens afstaan; doch dit verdrag, hetwelk den 30 December 1472 gesloten was, werd niet bekend gemaakt, voor dat Aarnout, onder zijn eigen naam, weder in het bezit des lands was. Hij overleed echter kort daarna, den 28 Februarij 1473, bij zijne gezegde echtgenoote, bchalve den reeds genoemden zoon, drie dochters nalatende, zijnde, Maria, getrouwd met Jacobus II Koning van Schotland; Margriet, getrouwd met Frederik van Beijeren, Hertog van Simmeren enz. en Catharina, ongehuwd overleden.
Zie J.J. Pontanus en A. Slichtenhorst, Geldersse geschiedenissen, bl. 209-268; Kok Vaderl. woordenb. D. XIII. bl. 184-189. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, D. IV.; Arend, Algemeene Geschied. des Vaderlands, D. II. St. III. bl. 135-179.