Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Max Velthuijs-prijs 2007: welkom, feestredes, juryrapport en dankwoordOp 20 september 2007 kreeg Mance Post als eerste de Max Velthuijs-prijs uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Letterkundig Museum in Den Haag. Dick van Halsema sprak een woord van welkom; Guus Kuijer hield een feestrede, net als Toon Tellegen. Mance Post sprak na het voorlezen van het juryrapport een dankwoord uit.Ga naar voetnoot1. | |
Welkomstwoord van Dick van HalsemaMevrouw Post, om wie het hier vanmiddag allemaal draait,
van harte heet ik u hier welkom namens de Stichting P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde, en dat welkom omvat ook uw hier aanwezige vrienden en collega's en ook de gasten van de Stichting P.C. Hooftprijs (waarbij natuurlijk úw gasten ook nog weer eens ónze gasten zijn). Er zijn een paar mensen hier die ik speciaal wil verwelkomen. In de eerste plaats Tine van Buul, die als uitgeefster en vriendin de tekencarrière van Mance Post meer dan een half leven lang van nabij heeft meegemaakt. Mevrouw Jetta Klijnsma, wethouder van Financiën en Cultuur van de stad waar deze middag zich afspeelt: ook u van harte welkom. En verder: welkom Theo Bijvoet, hier aanwezig als waarnemend hoofd van de afdeling Letteren en bibliotheken van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. En tot slot, ik waag me nu in het diffuse grensgebied tussen leven en werk, heet ik de hier aanwezige voormalige jongen welkom die ooit bereidwillig voor Mance Post ondersteboven ging hangen om daar ten slotte weer in onsterfelijkheid uit te herrijzen als het omslag van Guus Kuijers Op je kop in de prullenbak. In hem heet ik al die overgangsgestalten tussen leven en potlood welkom die de wereld van Mance Post bevolken. Mevrouw Post, ik stel me voor dat het u beter dan wie ook zal lukken om van de niet zo erg bijzondere stoel op de voorste rij waar u nu zit, tussen de officials van deze middag, een diepe leunstoel te maken waar u beschermd en behaaglijk voor anderhalf uur in gaat wonen om van daaruit te genieten van de glans van de muziek en de feestredes die op uw verlanglijstje voor vanmiddag | |
[pagina 105]
| |
stonden. Als het u al lukte om in uw leunstoel uw zusjes en uw broer uit huis weg te denken, dat moet het u met ons van de organisatie (dit klinkt opeens als een socialistisch gedicht van Gorter) zeker kunnen lukken. Wij zíjn ervoor om weer wéggedacht te worden. Bij het uitreiken van de P.C. Hooftprijs en de Theo Thijssenprijs - dat waren tot vandaag de prijzen die worden uitgereikt onder auspiciën van de Stichting P.C. Hooft-prijs voor letterkunde, en daar is dan vanaf nu de Max Velthuijs-prijs bij gekomen -, zeg ik altijd even voor de hoeveelste keer het nu alweer is. De Theo Thijssenprijs voor Peter van Gestel, een jaar geleden, was, met verrekening van de voorgeschiedenis, de veertiende keer; de P.C. Hooftprijs voor Maarten Biesheuvel, afgelopen mei, de zesenvijftigste keer. Peter van Gestel wees ik op de imponerende stoet sinds 1964 waar hij zich nu bijvoegde, met helemaal voorop Annie M.G. Schmidt. Vandaag gaat het om een eerste keer en u, mevrouw Post, bent dus helemaal zelf uw eigen imponerende stoet met uzelf voorop én achterop. Dat moet een heel elementair gevoel geven, maar uzelf lijkt me op de een of andere manier ook heel elementair. Ik baseer dat op het personage Mance Post dat u in de loop der jaren in interviews ontwikkeld hebt. Drie jaar zult u de Max Velthuijs-prijs in uw eentje moeten dragen en dan komt iemand u helpen. Maar het zal altijd met ú begonnen zijn en dat lijkt ons allemaal een even voortreffelijk als vanzelfsprekend begin. Wel is het zo dat u het vanmiddag niet helemaal alleen hoeft te doen. Vier goede leenfeeën van een naburige prijs zitten hier verspreid rond uw leunstoel, winnaressen van de Theo Thijssenprijs of wat daaraan voorafging, de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur: Tonke Dragt, Miep Diekmann, Els Pelgrom en Imme Dros. Feeën, welkom, sprenkel uw sterretjes, doe nu uw goede werk aan deze wieg. In interviews wijst u, mevrouw Post, er soms op dat kunstenaars en vrije schilders de illustrator op de laagste trede van het vak plaatsen. ‘Goed, ik voel mij daar heel prettig’, voegt u daar dan aan toe, onder verwijzing naar uw legendarische kelderwoning aan de Amsterdamse Prinsengracht. De Max Velthuijs-prijs, vorig jaar oktober ingesteld door mevrouw Maria van der Hoeven, toen minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wil - tegen de kennelijke bedoelingen van uw kelderwoning in - de gewenste status en het grote belang van goede kinderboekenillustraties onderstrepen. Het is een oeuvreprijs en dat bij u het geheel van dat oeuvre veel meer is dan de som van al die goed gelukte delen en deeltjes waaruit dat oeuvre bestaat, wordt bewezen door uw geschiedenis op het gebied van prijzen en penselen. Die is heel kalm: een enkele prijs en één Zilveren Penseel net vorig jaar. U bent de Robert Altman van de Nederlandse illustratoren: een enorm en rijk oeuvre, nooit een Oscar voor een afzonderlijk werk, maar uiteindelijk wel - en dat is een veel hogere onderschei- | |
[pagina 106]
| |
ding - een ere-Oscar voor het hele oeuvre bij elkaar. U was ook al, in 1996, de eerste Nederlandse illustrator met een eigen expositie, hier in het Letterkundig Museum. U zei toen tegen Vrij Nederland, daarin en in persoonlijke reacties op uw werk uw echte beloning te zien. U voegde daaraan toe: ‘Ik zou liegen als ik zei dat ik een Penseel weggegooid had als ik die ooit gekregen had, maar een tekenaar tekent niet voor een prijs. En nu is het voorbij, als ik nu nog een prijs zou krijgen, denkt iedereen dat dat nog even gauw moet, omdat ik een vreselijke kwaal heb. Ik denk maar zo: ik ben de eerste illustrator met een eigen tentoonstelling in dit museum.’ Maar nu bent u toch ook nog eens de nummer één van de Max Velthuijs-prijs, waarvan u het aanstaande bestaan toen nog niet kon bevroeden, en ik geloof niet dat iemand dat in verband heeft gebracht met verplichtingen vanwege een veronderstelde vreselijke kwaal. Het is juist andersom: de toekenning aan u van de Max Velthuijs-prijs geeft die prijs met één klap het gewenste kaliber. Eigenlijk wordt u vanmiddag gewoon gebrúikt. Feest vanmiddag, met praatjes, redes én toespraken, met lichtbeelden, wat niet al, en dan ook nog muziek. Deze grondige zaal laat zich niet echt makkelijk transformeren tot het Luchtpark waar we ons in uw voetspoor nu het liefst naartoe zouden willen denken, maar we kunnen haar deze anderhalf uur met zijn allen toch tot wat ijlers verbouwen dan ze nu lijkt. Graag hadden we de sinds lang ontslapen Fratellini uit uw jeugd erbij gehaald, al was het maar om te zien of u die nu inmiddels wat beter aan zou kunnen. Wat we wel hebben dat zijn feestredes van twee schrijvers aan wier werk úw werk zich tot het hoogst bijzondere lyrische realisme heeft ontwikkeld dat vandaag bekroond wordt. Twéé feestredes, dat hebben we hier nog nooit gehad. Om op Wim Kan te variëren, één feestrede is mooi, maar weet u wat óók mooi is? Twéé feestredes. Guus Kuijer houdt de eerste. Om de wisselwerking tussen zijn werk en dat van Mance Post duidelijk te maken, kan volstaan dat Kuijer ooit heeft gezegd dat haar Madelief op een gegeven moment ook die van hém werd als hij over Madelief dacht en schreef. Na de feestrede van Guus Kuijer gaan drie leden van een gezin dat Mance Post zeer nabij is muziek maken (...). Dan volgt feestrede twee, door Toon Tellegen - aanstaand laureaat van de Constantijn Huygens prijs -, wiens Madelief een eekhoorn is die vermoedelijk in de loop der jaren in het hoofd van Toon Tellegen al evenzeer is gaan staan naar wat Mance Post ervan maakte in de zichtbare wereld. Vervolgens leest Saskia de Bodt, voorzitter van de jury, het juryrapport waarin onomstotelijk wordt uitgelegd waarom Mance Post de prijs krijgt. Van de jury maakten verder deel uit: Piet Buijnsters, Gerda Dendooven, Aad Meinderts en Truusje Vrooland-Löb, ondersteund door ambtelijk secretaris Anton Korteweg. Namens het bestuur van de Stichting P.C. Hooft-prijs dank ik hen voor hun werk. | |
[pagina 107]
| |
Op het juryrapport volgen de uitreiking van de prijs en het dankwoord van Mance Post. (...). | |
Voor Mance / Het oog van de schrijver
| |
[pagina 108]
| |
Illustratie Mance Post. Uit: Guus Kuijer, Met de poppen gooien.
getimmerd en toen nagetekend? Hè? En hoe kwam ze aan die dooie ouders?’ ‘Jee,’ zei Madelief. Ze keek naar de lucht, maar er kwam helaas geen vliegtuig over. ‘Weet ik veel,’ zei ze toen. ‘Maar ik heb gehoord dat 't een schande was.’ ‘Wat?’ vroeg Jonathan. ‘Dat van die dooie ouders in een doodskist en dat Mance Post die heeft getekend. Dat was een schande. Het was schan-da-lig.’ ‘Ja,’ zei Jonathan. ‘Dat vind ik eigenlijk ook. Schan-da-lig. Je moet geen dooie ouders tekenen, dat is oneerbiedig.’ ‘Daar gaat 't niet om suffie,’ zei Madelief. ‘Je mag best dooie ouders tekenen, maar dan moeten het aardige dooie ouders zijn en geen gemene. Dooie ouders zijn namelijk altijd aardig.’ ‘Op die manier,’ zei Jonathan. Er kwam een vliegtuig over, maar Mance is niet goed in technische toestellen, dus dat kunnen we helaas niet laten zien. Mance heeft wel eens gezegd dat bijvoorbeeld haar auto's eruit zien alsof ze kunnen bloeden. De schrijver had eigenlijk beter een duif of een olifant kunnen laten overkomen. Nu we het toch over de schrijver hebben, die kwam toevallig de straat binnenlopen. ‘Daar zul je hem nét hebben,’ zei Madelief. ‘Dat komt goed uit. Heb jij nog een vraag?’ ‘Ikke?’ vroeg Jonathan. ‘Nee hoor.’ De schrijver was natuurlijk diep in gedachten omdat hij schrijver was. Het leek of hij Madelief en Jonathan niet zag en dat hij zomaar voorbij zou lopen. ‘Schrijver,’ zei Madelief. ‘Jonathan heeft een vraag, heeft u even tijd?’ De man schrok op uit zijn diepe gedachten en keek de kinderen verward aan. ‘Maar,’ zei Jonathan, ‘ik...’ ‘Denk maar even rustig na,’ zei Madelief. ‘O ja,’ zei Jonathan. ‘Ik weet er een. Beste schrijver,’ begon hij. ‘Kwamen de afbeeldingen van Madelief, Jonathan en Mieke Mom enigszins overeen met het beeld dat u zich achter uw schrijftafel van deze personages had gevormd of werd u plotseling geconfronteerd met een geheel andere verbeeldingswereld | |
[pagina 109]
| |
waardoor uw personages als het ware in uw gezicht ontploften?’ ‘Goeie vraag,’ zei Madelief. ‘Ik begrijp er geen hout van.’ Er liep een lieveheersbeestje over het zebrapad waardoor de schrijver de tijd kreeg om na te denken. ‘Het zit zo,’ sprak hij. ‘Toen ik jullie schreef, kon ik jullie wel horen, maar niet zien. Dus toen ik Mances tekeningen bekeek, zag ik jullie voor het eerst. Vandaar dat er niks ontplofte.’ ‘Dat is een pak van mijn hart,’ zei Jonathan. ‘Nog een vraag?’ vroeg de schrijver. Een dikke slak kroop bedachtzaam over zijn rechterschoen. ‘Ja,’ zei Madelief. ‘En wel deze. Zou je kunnen zeggen dat de illustrator het oog van de schrijver is?’ ‘Dat is treffend geformuleerd,’ sprak de schrijver. ‘Daar ga ik thuis eens diep over nadenken en als ik klaar ben, schrijf ik er misschien een verhaaltje over.’ Hij liep door. Op het kruispunt botsten twee auto's geluidloos op elkaar. De bestuurders bleven ongedeerd, maar de auto's bloedden hevig uit hun bumpers. De schrijver zag het niet omdat hij er geen oog voor had. | |
Het einde van de zomer
| |
[pagina 110]
| |
stem: ‘Ik ga nooit meer dansen.’ Hij zag de meeuw, die juist over hem vloog. ‘Maar het was wel heerlijk, hè, meeuw?’ ‘Ja,’ riep de meeuw. ‘Heel heerlijk!’ Toen ze de potvis hoorden bonkten de mol en de aardworm tegen de onderkant van de grond en riepen: ‘Hallo! Wij gaan ook nooit meer dansen!’ ‘Wij zijn uitgedanst,’ zei de mol. ‘Helemaal doorgedanst,’ zei de aardworm. ‘Wij gaan onszelf verduisteren,’ zei de mol. ‘O,’ zei de krekel, ‘dan hoef ik ook nooit meer te luisteren of jullie dansen.’ Hij tsjirpte onzeker, want hij wist niet of dat leuk was. Het werd langzaam donker. De dieren schoven wat dichter tegen elkaar aan. Het gonsde van de voornemens. De reiger deed zijn snavel open en zei tegen de kikker die naast hem zat: ‘Kikker, ik ga je nooit meer opeten. Ik word daar elke keer zo teleurgesteld van. Hoe zal ik het zeggen.’ ‘Dan ga ik nooit meer plonzen en kwaken,’ zei de kikker opgetogen. Hij keek omhoog en zag de walvis langskomen met vissen en andere dieren op zijn rug. ‘Dit doe ik dus nooit meer!’ riep de walvis omlaag. ‘En wij ook niet!’ riepen de dieren op zijn rug. Ze vlogen in de richting van de zee. De sprinkhaan stond op, veegde een laatste stofje van zijn schouder en zei: ‘Weet je wat ik ga doen? Ik ga nooit meer een andere jas aandoen. Eén jas is genoeg voor alle gelegenheden, die zich toch nooit meer zullen voordoen.’ ‘Ik,’ zei de adder, ‘ga me nooit meer verheffen. Ik blijf gewoon kronkelen en mijn tong uitsteken, net als iedereen.’ Het was lange tijd stil na deze woorden, toen zei de egel, met een zachte stem: ‘Ik denk dat ik voortaan nooit meer eenzaam ga worden. Ik weet het niet. Eenzaamheid is zo ingewikkeld. Ik denk dat ik het niet meer kan.’ Naast hem zat de olifant, die opstond en zei: ‘Ik heb ook een voornemen. Of eigenlijk twee voornemens. Het eerste voornemen is dat ik nooit meer aan de lamp van de eekhoorn ga slingeren. Het is wel een heel moeilijk voornemen.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen en kuchte even. ‘En het tweede voornemen is...’ Hij slikte, veegde met zijn slurf langs zijn ogen, sloeg zijn oren neer en fluisterde: ‘...dat ik nooit meer in een boom klim.’ ‘Ik ook niet!’ riep de mol van onder de grond. ‘En ik,’ zei de beer, ‘ik ga nooit meer taart eten, en helemaal geen taart die zo luchtig is dat hij zich losmaakt van de grond.’ ‘En ik,’ kraste de uil, ‘ik ga nooit meer een brief schrijven, en zeker niet aan de duisternis.’ | |
[pagina 111]
| |
‘Ik doe al niets meer,’ zei de boktor. ‘Ik weet niet wat ik nog meer niet meer kan ga doen. Ik denk dat ik maar ga ophouden met bestaan.’ De dieren rilden en keken ernstig om zich heen. De meeste waren nog nooit zo ernstig geweest. Boven hun hoofd, op een tak van de beuk, zagen ze de eekhoorn en de mier zitten, die tevreden achterover leken te leunen. ‘En jullie?’ riepen ze verbaasd. ‘Wat gaan jullie doen?’ Maar de mier en de eekhoorn schudden hun hoofd. Ze gaven geen antwoord meer op vragen, net zo min als ze nog honing en gestoofde beukennoten aten, op reis gingen, verjaardagen vierden, brieven schreven, boos werden, dansten, verlanglijstjes maakten, nadachten, bijna alles wisten of briefjes aan hun muren hingen met dingen die ze niet wilden vergeten. Toen sprong er iemand op. De dieren stootten elkaar aan. ‘Wie is dat?’ fluisterden ze. Ze wisten het niet. Illustratie Mance Post. Uit: Toon Tellegen, Ze sliepen nog.
Maar ík weet het wel: het was de mance. ‘Geen sprake van,’ zei ze. ‘Klimmen! Taart eten! Brieven schrijven! Boos worden! Missen! Beleven! Bijna alles weten! Weg met nooit meer!’ Haar woorden deden de bomen kraken en ruisen en zweepten de golven van de rivier hoog op. Alle dieren sprongen overeind, grepen naar hun hoofd en kwamen op al hun voornemens terug. De olifant schoot met grote snelheid de eik in, de beer toverde een taart tevoorschijn uit het niets en at hem met één hap op en de boktor joeg de herfst weg en sleepte de zomer nog net op tijd aan zijn laatste dagen terug. ‘Zo,’ zei de mance en ze zag hoe de dieren in de weer gingen met van alles wat ze maar konden bedenken en wat ze nog nooit hadden bedacht, terwijl de olifant met een enorme, weldadige klap naast haar op de grond viel. Ze glimlachte, want nooit meer bestaat niet. | |
[pagina 112]
| |
Juryrapport Max Velthuijs-prijs 2007Het is de eerste keer dat de Stichting P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde een oeuvreprijs voor illustratoren van kinderboeken kan toekennen. De jury is bijzonder verheugd voor deze nieuwe prijs een van de grootsten op dit terrein voor te dragen: Mance Post.
De prijs draagt de naam van een generatiegenoot van Mance Post, Max Velthuijs, iemand die vaker ter discussie stelde dat in ons land over het algemeen auteurs hoger worden gewaardeerd dan illustratoren. Max Velthuijs was zelf de schepper van een eigenwijs, maar onbevooroordeeld dier dat zelfs door de kleinsten onder ons onmiddellijk herkend wordt. Maar wat die jeugdige kijkertjes niet beseffen - en dat hoeven ze ook helemaal niet - is dat hun groene heldje met zijn roze streepjesbroek en zijn minimaatschappij niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Natuurlijk maakt hij deel uit van een heel oeuvre, een niet te onderschatten oeuvre dat zich langzaamaan heeft ontwikkeld. Om tot zulke essentiële en krachtige uitdrukkingsvormen te komen die zo'n ‘klassiek’, breed aansprekend beeld opleveren als Kikker, heeft een illustrator meestal wel enige jaren nodig, enige oefening, enige levenswijsheid vooral. De naamgever van de prijs was zeer veelzijdig op zijn terrein, hij heeft in pakweg vijftig jaar niet alleen zijn beroemde prentenboeken gemaakt, hij was ook schilder en hij heeft veel meer boeken geïllustreerd dan alleen die van hemzelf. Bovendien is deze prijs genoemd naar iemand die niet alleen autonome kunstprentenboeken voor de jeugd maakte (tegenwoordig de droom van vele jonge academiestudenten), maar ook een echte illustrator was in de strikte zin van het woord. Diezelfde eis moest ook worden gesteld aan de tekenaar aan wie deze Max Velthuijs-prijs de eerste keer zou toevallen. Iemand met een herkenbaar oeuvre en iemand die bovendien een echte illustrator is.
Een illustrator is iemand - en daar was de jury het unaniem over eens - die ‘dienend’ kan werken (om dat akelige woord maar eens te gebruiken) en tegelijkertijd beeldbepalend kan zijn. Iemand die een literaire tekst versiert, verlucht, maar dan wel iemand die niet alleen de door de schrijver opgeroepen zichtbare wereld uitbeeldt, maar ook abstracte begrippen kan interpreteren. Een goede illustrator is iemand die een krekel met een mier op schoot kan laten zien, mooi gekarakteriseerd zoals krekels mieren op schoot houden, en zó dat je tegelijkertijd ook nog aan ze kunt zien dat ze van elkaar houden en zelfs hoeveel.
Mance Post, die van zichzelf beweert dat ze alleen maar iets kan tekenen als | |
[pagina 113]
| |
het verhaal er is (‘zonder verhaal begin ik niets’), kan dit allemaal. En een oeuvre heeft ze ook, want ze werkt al heel lang in dit vak. Om maar eens een greep te nemen uit de auteurs voor wie zij in de loop der jaren heeft gewerkt: Bertus Aafjes, Hans Hagen, An Rutgers van der Loeff, K. Schippers, Annie M.G. Schmidt en Rita Törnqvist. Uit haar eerste illustraties, voor Het boek van Thijs en Claartje O.A. Schreuder, uitgegeven door L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1953), blijkt dat ze direct, zestig jaar geleden al, openstond voor verschillende stijlen, van sterk grafisch tot zeer gedetailleerd. Welk naoorlogs kind kent het werk van Mance Post niet? De kindertjes van de wederopbouw, die de versjes van Han G. Hoekstra leerden, herinneren zich het beeld van de hoekige of golvende, altijd sterke knipsels die Mance hierbij maakte. De anti-autoritaire kinderen - of liever gezegd die met anti-autoritaire ouders - van twintig jaar later zijn opgevoed met haar zorgvuldig getekende, eigentijdse pubers, met slordige kleren. Eigenwijze snotneuzen zoals een recensent van de Volkskrant het onlangs nog omschreef. Met Madelief dus. En een volgende generatie, die begon te lezen net toen de illustrator zo'n beetje de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, de generatie dieIllustratie Mance Post. Uit: Han G. Hoekstra, Het schoentje van Roosmarijn.
nu binnenkort zelf misschien gaat schrijven, illustreren of recenseren, die kent weer een heel andere kant van Mance. Van het ene op het andere moment begon ze te experimenteren met de linosnede en van daar uit ontwikkelde zij een grafische techniek die het beste te omschrijven valt met de moderne term ‘mixed media’. De krekel en de mier, de eekhoorn en de schildpad die zo langzaam als zij kunnen de mooie filosofieën van Toon Tellegen illustreren, zijn in een paar expressieve lijnen weggezet. Ze zijn tijdloos en klassiek geworden. Mede dankzij de zorgvuldige vormgeving van Barbara van Dongen Torman hebben ze de kracht van Japanse prenten. ‘Het grijs van de nacht’, schreef Toon Tellegen in 1991, ‘de houding van de mol - vastberaden, maar ernstig verstrooid - de lange weg langs de stam van de beuk nog voor hem, de stok in zijn hand, de zwaartekracht waar hij geen | |
[pagina 114]
| |
weet van heeft en die zich ook niet met hem bemoeit: die prent is mij het dierbaarst van alle illustraties die Mance Post van de dieren heeft gemaakt.’
Aan dit soort trefzekere vereenvoudiging is een zorgvuldige, diepgaande studie van het onderwerp voorafgegaan. Ook al werd de uiteindelijke illustratie vaak in een andere techniek uitgevoerd, Mance Post heeft altijd veel getekend, de hele dag door. Ze liet, zoals onder meer Bregje Boonstra heeft vastgelegd, kinderen spelenderwijs poseren: ze observeerde en bestudeerde al krabbelend met een zacht potloodje in de hand het leven om haar heen. Het leven in en rondom haar souterrain aan een van de Amsterdamse grachten, waar een raam als deur fungeert en de kinderen uit de buurt en hun ouders als het ware vanzelf komen binnenvallen. Daar werd natuurlijk ook Madelief gevormd.
Kijken, kijken, kijken. En krabbelen, krabbelen, krabbelen. Al in de vroege negentiende eeuw raadden kunstenaars hun leerlingen aan om zoveel mogelijk de natuur om hen heen te bestuderen, niet alleen het landschap en de lucht maar ook de mensen. De beroemde Nederlandse schilder B.C. Koekkoek, die een tekenschool runde in Kleef, hamerde er bij zijn leerlingen op om voortdurend maar in hun schetsboekjes te tekenen en altijd maar het gedrag en de houding van de mens te bestuderen, van hun kameraden in het koffiehuis tot en met de passagiers op de boot, als ze op reis gingen om nieuwe onderwerpen te vinden. Met behulp van die schetsen konden de schilders dan later, in hun atelier, veel echtere figuren in hun landschappen schilderen dan op basis van de veel verder uitgewerkte, maar veel statischer studies van poserende modellen die ze op de academie moesten maken. En Koekkoek was niet de laatste toen hij in 1841 zijn goede raad aan jonge tekenaars publiceerde. Ook in de loop van de twintigste eeuw bleven er, ondanks de opkomst van groeperingen die met verf gingen smijten, steeds weer docenten die hamerden op het nut van tekenen en schetsen. Denk aan Sierk Schröder, Paul Citroen en Piet Klaasse. De laatste, een leerling van Citroen, heeft Mance Post op het Amsterdamse Montessorilyceum lesgegeven en ook daarna nog begeleid. Ze mocht hem zelfs opvolgen aan die school. Het is duidelijk dat Piet Klaasse invloed heeft gehad op haar manier van werken, met name op de realistische stijl van de fijne potloodillustraties uit de Madeliefperiode. Maar ook de veel grafischer ‘Tellegen-dieren’ in de per definitie ruigere linosnedetechniek berusten op observatie. En dat, gecombineerd met verbeeldingskracht, maakt ze onsterfelijk: ze zijn wonderbaarlijk en aards tegelijk.
Unaniem stelt de jury voor Mance Post, de Grote Oude Dame van de Nederlandse illustratiekunst, te bekronen met de Max Velthuijs-prijs 2007, waarmee | |
[pagina 115]
| |
eer wordt betoond aan een veelzijdig, persoonlijk kunstenaar wier werk wordt gekenmerkt door een hoge kwaliteit en die bovendien bereid en in staat is gebleken zich op gevorderde leeftijd te vernieuwen, wat vele klassieke beelden heeft opgeleverd die met name de verhalen van Toon Tellegen een lust voor het oog maken. Een verrijking voor lezend en - vooral - kijkend Nederland. | |
Dankwoord
| |
[pagina 116]
| |
kleine, niet erkende school, les kreeg van de kunstschilder Nico Baak. We kregen alle vrijheid om met diverse materialen, tot olieverf aan toe, te werken. Dat was ongekend in die tijd! Toen meneer Baak aan de Haagse Academie werd benoemd volgde de heel jonge Piet Klaasse hem op. Hij was maar zes jaar ouder dan ik. Piet had het vermogen uit zijn leerlingen, naar hun eigen aanleg, het beste te halen. Hij maakte van de begaafde leerlingen niet allemaal kleine ‘Piet Klaasses’. Door omstandigheden, die hier te ver voeren, heb ik geen andere opleiding gehad dan de lessen van Piet. Wij zijn, Piet en ik, tot zijn dood enige jaren geleden, bevriend gebleven. Na een intermezzo van acht jaar, waarin ik leidster was van onderbouwklassen op mijn oude school, werd ik fulltime illustrator. Mijn eerste illustratieopdracht kreeg ik van Reinold Kuipers, toen directeur van de Arbeiderspers. Het was Het schoentje van Roosmarijn van Han G. Hoekstra. Ik illustreerde het met knipsels - zwart-wit met een steunkleur. Er volgde nog een paar boeken in die techniek. Toen ik uitgekeken raakte op dat knippen ging ik over op pentekeningen, en toen men overging naar het drukken in offset maakte ik potloodtekeningen. Later kwam ik weer terug naar de duidelijke zwart-wit tegenstellingen toen ik met linoleumsneden ging werken voor Toon Tellegens Toen niemand iets te doen had. Ik ben niet trouw aan één techniek. Het kan altijd weer anders.
Ik heb in al die jaren van de praktijk veel geleerd. Vooral van Reinold Kuipers, eerst bij de Arbeiderspers en later bij Querido, en ook van Ary Langbroek die hem daar opvolgde. Het door Tine van Buul begonnen kinder- en jeugdboekenfonds gaf mij veel kansen. Er wordt bij Querido grote waarde gehecht aan de typografische verzorging van de boeken. In de loop van de tijd heb ik kunnen samenwerken met uitstekende boekverzorgers. Zo was er bij Wolters Noordhoff, voor wie ik schoolboeken illustreerde, Susanne Heinemann, bij de Arbeiderspers Wim Mol, bij Querido Karina Meister en vooral Barbara van Dongen Torman met wie ik veel en intens heb gewerkt. Ik heb voor veel auteurs illustraties gemaakt, voor Han G. Hoekstra, Annie M.G. Schmidt, Jacques Vriens, Els Pelgrom, en Rita Törnqvist-Verschuur. Maar het belangrijkst zijn voor mij toch wel twéé schrijvers geweest: Guus Kuijer van wie ik niet alleen de vijf boeken over Madelief illustreerde, maar ook bijvoorbeeld het controversiële Hoe Mieke Mom haar maffe moeder vond, en Toon Tellegen, wiens fantastische dierenwereld me bij wijze van spreken even van het portretteren van mensen verloste. | |
[pagina 117]
| |
Sinds ik meer dan vijftig jaar geleden begon is er veel verbeterd in de positie van de illustratoren, vooral door het standaardcontract waar uitgevers zo rond 1973 mee gingen werken. Over zoiets als leengeld zou ik in mijn beginjaren niet eens hebben durven dromen, laat staan over een oeuvreprijs als deze.
Veel oefening in het uitspreken van dankwoorden heb ik niet. Tot vorig jaar, toen een Zilveren Penseel mij eruit verdreef, behoorde ik tot het exclusieve Gezelschap van de Penseellozen. Hoewel... helemaal prijsloos was ik niet: ik deelde in de Duitse Jugendliteraturpreis die Guus Kuijer kreeg voor Erzähl mir von Oma, ik werd vereerd met de oorkonde van de door twee zestienjarige jongens, Simon en Abel, opgerichte OK-stichting nadat ik hun portret had getekend, en tot mijn grote verrassing en vreugde kreeg ik ter gelegenheid van mijn vijfenzeventigste verjaardag in Den Briel de Boekie-Boekieprijs. De Brielse harmonie speelde luid en vrolijk Lang zal ze leven. Sindsdien heb ik nooit meer iets van die prijs gehoord - misschien ben ik wel de enige die hem gekregen heeft. En nu is er dus de Max Velthuijs-prijs. Ik dank de P.C. Hooft-stichting zeer, en ook de jury. Ik ben erg blij met de prijs, en nog altijd tamelijk onthutst. |
|