Nieuwsbrief
18 december 2019
Nieuws van de DBNL - december 2019
Verslag DBNL-dag
Op 8 november 2019 vond de allereerste DBNL-dag plaats bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Zo'n vijftig enthousiaste DBNL-gebruikers kregen een kijkje achter de schermen, konden al hun vragen stellen en gingen aan de slag met schatgraven in de DBNL. Het was een geslaagde middag met mooie gesprekken, positieve reacties en vijftig DBNL-minitompoucen! Bekijk ook het filmverslag van deze DBNL-dag.
Oproep: wat is uw schat uit de DBNL?
De afgelopen maanden vertelden DBNL-gebruikers in deze nieuwsbrief en in dit filmpje over hun schat uit de DBNL. Dat leidde tot veel enthousiaste reacties. De rubriek ‘De schatkamer van…’ zal komend jaar worden voortgezet. Wilt u ook in de nieuwsbrief vertellen over uw leukste, bijzonderste, opvallendste, mooiste schat uit de DBNL? Stuur dan een e-mail aan nieuwsbriefdbnl@kb.nl.
Nieuwe titels van december
In 1909 verscheen de satirische roman Hofstad van Johan W. Broedelet (1877-1946), de opa van schrijver Remco Campert. In de roman werden veel bekende inwoners van Den Haag op de hak genomen, onder wie Louis Couperus en schilder Mesdag. Schrijfster Anna de Savornin Lohman werd er destijds verdrietig van 'dat de literatuur tot zulk een laag peil zinkt' en vond het werk geen volwaardige bespreking waard. Een paar maanden later schreef ze alsnog een volledige recensie waarin ze vrijwel geen goed woord over had voor het chaotische werk. In 2013 werd het werk heruitgegeven, maar om de roman toegankelijker te maken werd toen wel twee derde van de tekst weggelaten. De DBNL brengt deze maand de eerste druk van het oorspronkelijke werk online, bestaande uit twee delen.
Het boekenweekgeschenk van 1959 werd geschreven door Hella S. Haasse en kreeg als titel Dat weet ik zelf niet. Het thema dat jaar was ‘Jonge mensen in boek en verhaal’, een onderwerp waarover Haasse het jaar ervoor al enkele lezingen gehouden had. Op verzoek van de commissie voor de collectieve propaganda van het Nederlandse boek werkte zij haar lezingen uit tot een essay over de veranderde plaats van de jeugd in de maatschappij. Dit boekenweekgeschenk in essayvorm staat nu online in de DBNL.
In 1855 werd in Vlaanderen het tijdschrift De Vlaamsche School opgericht, met als doel de verfransing tegen te gaan en de Vlaamse zelfontwikkeling te bevorderen. In 1902 ging het tijdschrift over in Onze Kunst en waar De Vlaamsche School ook nog de letteren behandelde, richtte Onze Kunst zich exclusief op de kunsten, zonder aan een beweging gebonden te zijn: het tijdschrift wenste ‘zich te plaatsen op geheel onzijdig terrein, en verklaart zich van de meet af vijandig aan blinde ophemelarij zoowel als aan stelselmatige beknibbeling’. Aan het tijdschrift, dat ook in Nederland verscheen en dat liep tot 1929, werkten bekende schrijvers mee als Maurits Sabbe en Louis Couperus. De eerste vier jaargangen van dit tijdschrift staan nu online.
Verder nieuw online deze maand jaargangen van de tijdschriften Over Multatuli en OSO over Surinaamse taalkunde, beide delen van de roman De boerenkrijg van Hendrik Conscience, het toneelstuk Twee Tudors van H.J. Schimmel over de Britse koninginnen Elizabeth en Maria Tudor en nog veel, veel meer titels.
De schatkamer van… Nele Hendrickx
Wat is uw schat in de DBNL en waarom?
‘Mijn schatten in de DBNL zijn de toevalstreffers, het feit dat ik er al googelend en surfend van alles ontdek wat ik niet zoek, van weetjes tot hele oeuvres. Een beetje zoals ik me mijn jeugdbezoeken aan de bibliotheek herinner: vrij spel, beginnen bij Jo Govaerts’ Hanne Ton en Anna Achmatova ontdekken, Ed Franck inruilen voor Marguerite Duras. Nu, zoveel levens- en professionele werkjaren later, blijft dat zoekplezier mede dankzij de DBNL intact. De DBNL betekent voor mij tijdreizen, vlotjes klikkend door de eeuwen en tijden heen, kennismaken met vaak onvindbaar gevonden werken: een spotdicht van de Vlaamse dichter Victor Alexis dela Montagne en ontdekken dat Emmanuel de Bom de inleiding schreef op één van zijn bundels; de gedichten van Maria van Ackere -Doolaeghe online lezen en dan voor de Letterenhuiscollectie 116 brieven aankopen die ze tussen 1834-1848 schreef aan Prudens van Duyse. Niet één ‘’schat’’ dus, maar de schattenjacht op zich is voor mij het grootste plezier.’
Wat zou u graag willen toevoegen aan de DBNL?
‘Meer Vlaamse teksten. Hiervoor zijn bijkomende structurele middelen nodig voor de coördinatie van de DBNL in Vlaanderen door de vzw Vlaamse Erfgoedbibliotheken en het nodige lobbywerk. We doen ons best.’
En omdat het feest is: wat wenst u de DBNL toe?
‘Grotere bekendheid bij een groter publiek, en dus ook bij mensen die niet professioneel met de letteren bezig zijn. De lat even hoog, maar de drempel wat lager? De homepage wat vlotter, aantrekkelijker?’
Nele Hendrickx is directeur van het Letterenhuis in Antwerpen.
Foto: Tom Cornille
Parels uit de DBNL
De roman is geen eenduidige literaire vorm. Er hebben altijd verschillende genres en tradities bestaan die elkaar overlappen of opvolgen. Het begrip ‘roman’ impliceert wel bij velen het idee dat het gaat om een samenhangend verhaal van aanzienlijke omvang, waarin handelingen van de personages in verband met hun karakter en innerlijk leven worden beschreven. Na 1945 breken steeds meer schrijvers in Europa met de prozatraditie en gebruiken ze bewust nieuwe verhaaltechnieken om de bestaande literatuur, en zelfs de roman als literaire vorm, in vraag te stellen. Ook in de Nederlandstalige literatuur beginnen schrijvers zich in de twintigste eeuw steeds meer los te maken van de traditionele roman. In Vlaanderen wordt meestal Ivo Michiels (1923-2012) genoemd als één van de belangrijkste experimentele schrijvers, al vond hij het zelf verschrikkelijk als critici zijn werk bestempelden als experimenteel. Toch leek hij vrij bewust te willen weggaan van de romantraditie. Zo stelde hij ooit in een interview dat ‘de roman al eigenlijk geen roman meer is maar heel gewoon “een boek”, of, beter nog: “een tekst”. Tout court’.
Het mag niet verbazen dat de eerste echte breuk van Michiels met de traditionele roman de titel Het boek alfa draagt. De tekst kwam uit in 1963 en was het eerste deel van een verhalencyclus die zou worden voortgezet in Orchis militaris (1968), Exit (1971), Dixi(t) (1979) en het tussengeschoven boek Samuel, O Samuel (1973), een bundel die bestemd was als eerbetoon aan de Ierse schrijver Samuel Beckett. Vandaag de dag zien we Het boek alfa dus als een van de revolutionaire werken van de Nederlandse taal en wordt het in scholen gelezen als hét voorbeeld van experimentele literatuur. Toch kende het boek bij aanvang niet hetzelfde succes. Critici vonden de tekst te chaotisch en te moeilijk voor een groot publiek. Het was een boek voor de intellectuele elite en meer niet.
Maar wat is het dan dat Het boek alfa zo revolutionair en moeilijk maakte? Om te beginnen breekt de tekst met de traditionele vertelwijze van de roman. Het is allesbehalve een samenhangend verhaal waarin we een afgelijnd personage volgen doorheen diens acties en handelingen welke de tekst voortduwen en structureren. Het uitgangspunt in Het boek alfa is een wachter die bij het uitbreken van een oorlog twijfelt of hij zijn militaire bevel tot marcheren opvolgt of zal deserteren om te kunnen terugkeren naar zijn geliefde An. Op het eerste gezicht lijkt dit alles nog te passen binnen de traditionele roman, aangezien er een personage en de mogelijkheid tot een actie (deserteren of bevel opvolgen) aanwezig zijn. Het komt echter nooit tot een handeling, want de wachter zit ‘gevangen’ in de eindeloze twijfel. Het personage wordt continu en gelijktijdig bevangen door de drang om te bewegen en niet-bewegen. Hierdoor kan de ‘handeling’ niet fungeren als structurerend element. Die rol wordt toebedeeld aan de taal, of beter: het spel met taal. Het is immer de taal die doorheen de tekst bewoording geeft aan de wachters onzekerheid en twijfel: ‘twijfel impliceert keuze, keuze impliceert tegenstelling, tegenstelling ligt te ontdekken in taal’, aldus Michiels.
Daarnaast kan men ook niet echt spreken over een volwaardig personage. De lezer krijgt wel wat informatie over het verleden en heden van de wachter, maar hij blijft te algemeen en te abstract om van de wachter-figuur vlees en bloed te maken. Niet enkel de wachter mist een weerslag in de realiteit, je zou zelfs kunnen stellen dat Het boek alfa onze werkelijkheid loslaat, aangezien het boek zijn eigen autonome werkelijkheid creëert uit taal en ritme. Dit past perfect in de ideologie van Michiels. ‘Een kookboek kan over iets gaan, maar een literair werk is’, aldus de schrijver.
Het boek alfa met zijn naamloze en abstracte ‘hoofdpersonage’ verliest dus elke houvast met de traditionele roman. Het werk lijkt resoluut te kiezen voor het formalisme en het experiment. De initiële kritieken zagen het werk daardoor als een boek voor de intellectuele elite, maar het is waarom wij Het boek alfa nu zien als de klassieker die duidelijk de avant-garde tot de Vlaamse prozaliteratuur bracht.
Ivo Michiels, Het boek alfa. In: Ivo Michiels, Het afscheid, Het boek alfa, Orchis Militaris. De bezige bij, Amsterdam 2003.