Nieuwsbrief
2 oktober 2017
Nieuws van de DBNL - oktober 2017
Nieuwe titels van oktober
Pol de Mont (1857-1931) was eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw een van de promotors van de Vlaamse cultuur. Als dichter introduceerde hij het impressionisme en het symbolisme in het taalgebied. Lentesotternijen uit 1881 getuigen van een impressionistische toets en bevatten veel sensuele, soms zelfs erotische poëzie. Bundels als Fladderende vlinders (1885) en Iris (1894) getuigen dan weer van een meer symbolistische inslag. Hij schreef ook proza, zoals De amman van Antwerpen, hield zich bezig met volkskunde en stond met anderen aan de wieg van tijdschriften als Jong Vlaanderen en De Vlaamsche Gids.
‘Wat is dit een zoete verbintenis / u en de dood en ik. / Dat liefde er niets bij heeft ingeboet, /
te geraken tot deze rust.’ Dit zijn woorden uit Afvaart, het solodebuut van Gerrit Achterberg uit 1931. De thematiek van zijn dichterschap is hier al volop te vinden: de ‘u’ en ‘ik’ hebben de dood tussen zich in staan en de ‘ik’ probeert zijn geliefde via de poëzie op te roepen.
Nog een debuut, maar dan 150 jaar eerder, is Proeve van stigtelijke mengel-poëzij (1771-1782) van Hieronymus van Alphen en Pieter van de Kasteele. Deze twee rechtenstudenten leerden elkaars literaire voorliefde kennen in de wekelijkse discussies over taal- en letterkunde in het genootschap Dulces Ante Omnia Musae. Tijdens hun studie keerden zij zich af van het studentenleven toen een studiegenoot en letterkundige vriend ernstig ziek werd. Ze gingen over tot een meer persoonlijke benadering van het christelijk geloof. Hun debuut is daarvan een eerste uiting. Nadat een uitgave voor vrienden een succes bleek, mocht het grote publiek van een meer uitgebreide versie genieten.
Daarnaast is de collectie uitgebreid met het standaardwerk over Nederlandse art-nouveauboekbanden Het boek als nieuwe kunst, het pamflet aNti-SchUnd vol kritiek op het juist gelanceerde tijdschrift Nu (1927-1929), de roman in collagestijl De oude symphonie van ons hart van Kamiel Van Baelen en drie jaargangen van het tijdschrift Het Liegend Konijn.
Parels uit de DBNL
Wormcruyt met suycker uit 1950 is een historisch-kritisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. De auteur, D.L. Daalder (1887-1963), was leraar, onderwijsvernieuwer en schrijver van meerdere kinderboeken. Wormcruyt was de eerste serieuze poging tot een beschrijving van de geschiedenis van de jeugdliteratuur en bleef decennialang hét handboek op dat gebied, ondanks het feit dat het subjectief en onvolledig was. Inmiddels zijn er modernere naslagwerken, maar Wormcruyt blijft interessant. Het geeft namelijk een beeld van hoe men in de jaren vijftig van de vorige eeuw tegen jeugdliteratuur aankeek. Zo was Daalder zelf van mening dat een kinderboek éérst een (literair) kunstwerk moest zijn en dat het daardoor vanzelf een pedagogische functie kreeg, omdat de esthetiek bij uitstek het middel was om een (kinder)karakter te beïnvloeden en ontwikkelen. ‘En wat alleen maar redelijk en zedelijk is en de glans der schoonheid ontbeert, wordt door kinderen niet alleen geschuwd en gemeden, maar brengt bij hen de wijsheid en de goedheid in discrediet; en zelfs de poging om de pil te vergulden kan de situatie niet redden: “wormcruyt met suycker” blijft een onsmakelijk product.’
Met het oog op de aanstaande Kinderboekenweek en het thema ‘griezelen’ is een passage op pagina 53 uit Wormcruyt aardig om eruit te lichten. Aan het eind van de zeventiende en in de eerste helft van de achttiende eeuw verschenen verschillende vertalingen van De la Fontaine, Münchhausen en Perrault. Deze waren volgens Daalder zeer welkom rond die tijd, want ‘[w]at hun door de Nederlanders zèlf werd gepresenteerd, was verre van smakelijk.’ De voorbeelden die hij noemt, Nieuwe Spiegel der Jeugd of Franse Tiranny uit 1710 en Engelsche Tieranny uit 1781, klinken inderdaad vrij onheilspellend. In de eerste worden ‘alle gruwelen (…) opgesomd, in 1672 door de Fransen bedreven, die “Vuyl, Loos, Twistgierig, Verwoed, Bloed-dorstig, Moorddaadig, Ligt-veerdig, Geyl, Vals, Ontrouw, Meyn-eedig, Vloekers, Verraders, Godts-lasteraars, Heyligschenders, Wet-breekers en gants Onchristelijk ja Heydensche Christenen zijn”.’ De tweede titel, die nota bene is ‘opgedragen “aan de vorstelijke kinderen van Zijne Doorluchtige Hoogheid, Willem den Vijfden”,’ beschrijft ‘de barbarijen (…) van onze Westelijke buren, die “in Londen, des nachts, op de voornaamste plijnen, de vuilste zonden, en de onnatuurlijkste beestachtigheden, zonder eenige stoornis, bedrijven” en die door zullen gaan met zelfmoord, echtbreuk en beulswerk (…).’
Daalder vervolgt: ‘U zult mij toegeven, dat dit zonderlinge kinderliteratuur is, en vermoedelijk met meer verbaasd zijn over de vermelding van vrouwen-verkrachting en andere schennerijen; dat was trouwens niets bijzonders in de jeugd-lectuur van die dagen: wreedheid, overspel, al wat ruw en onzedelijk was, werd zonder enige scrupule vermeld temidden van deugdverheerlijking en stichtelijkheid.’ Zo blijkt maar weer: moderne titels zijn niet nodig om ouderwets te kunnen griezelen.
D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. De Arbeiderspers, Amsterdam 1950
Tijdschrift in beeld
De traditie wil dat op een voorjaarsavond in 1889 Biekorf werd gesticht op de kamer van Edward van Robays (1855-1906), priester-leraar aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge. De grote inspirator en bezieler van dit nieuwe tijdschrift was de priester-dichter Guido Gezelle. Na ruim honderd jaargangen staat er aan het begin van elke aflevering nog steeds ‘Dit is een lees- en leerblad voor alle verstandige Vlamingen gesticht door Guido Gezelle’. Eveneens al die jaren prijkt er een afbeelding van een bijenkorf bij de titel, samen met het Latijnse gezegde ‘Nullus otio perit dies apibus’ (‘bijen verliezen geen dag met nietsdoen’). De bijenkorf als metafoor voor een tijdschrift, kan het treffender?
Biekorf legde zich meteen toe op de Vlaamse taal en volkscultuur. Aanvankelijk eisten ook proza en poëzie een plaats op, met creatief werk van onder meer Guido Gezelle, Stijn Streuvels en André Demedts. Maar vanaf Lodewijk de Wolf (1907-1929) waren alle hoofdredacteuren historici en groeide Biekorf door tot een tijdschrift met een focus op de disciplines geschiedenis, taalkunde, archeologie en volkscultuur, en vooral op wat deze disciplines verbindt. De brede Vlaamse benadering werd na een halve eeuw door hoofdredacteur Antoon Viaene (1929-1979), ook al een priester-leraar, teruggevoerd tot westelijk Vlaanderen.
Als leesblad mikt het tijdschrift op kort werk; zo nodigt het uit om te lezen ‘van cover tot cover’. Elke aflevering sluit af met een ‘Vraagwinkel’, waarin soms de meest vreemde en uitdagende vragen van lezers een plaats krijgen. Hiermee profileert Biekorf zich als een participatief tijdschrift en doet zo zijn naam eer aan: lezers reageren en deze reacties genereren dan weer aanvullingen die zich soms in een lange ketting over meerdere jaren uitspreiden. In principe is bij Biekorf elke lezer een auteur, elke auteur een lezer. Zij vormen een boeiende mix van amateurs en professionals.
Vandaag de dag is Biekorf een fris tijdschrift dat vooral in West-Vlaanderen lezers heeft, maar evenzeer zijn weg vindt naar abonnees in Nederland of het verdere buitenland. Traditie blijft een rol spelen: Biekorf heeft geen redactie, maar een ‘berek’ (een brede redactieraad met een twintigtal leden), en de hoofdredacteur bepaalt, als een ware bijenkoningin, nog steeds in hoge mate het tijdschrift. Hoofdredacteuren doen dit meestal met volle overgave, voor lange tijd: de eerdergenoemde Lodewijk De Wolf en Antoon Viaene werden gevolgd door Alfons Dewitte (1979-1982), Lucien Van Acker (1982-2007) en Ludo Vandamme (2008-heden).
Op DBNL zijn er zo’n zestig jaargangen beschikbaar, in een bijna onafgebroken reeks vanaf 1939 tot aan 2010. Biekorf zelf is inmiddels al in zijn 117de jaargang. Nullus otio perit dies apibus.
Biekorf (1890-)