De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |
Het derde bedryf.
VOESTER. IOSEPH.
Voester:
Daer komt hy: hoe zal ick mijn woorden best beleggen?Ga naar voetnootvs. 667
Die jongman is te kuisch, en liet zich noit gezeggen,
Hoe minnelijck mevrouw hem onderging, en badt:Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Zijn voeten staen niet stil. wou 't slechs gelucken, dat
Hy 't een oor boodt, en stont, terwijl ick het doorboordeGa naar voetnoot671
Met mijn geslepe tong; 'k zagh hoop geboren voor deGa naar voetnoot672
Bedruckte en bleecke schim; die naulix half geciert,
En half gekleet, my smeeckt en bidt, en herwaert stiert,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Of zy door mijn beleit hem aen haer snoer kon krygen.Ga naar voetnoot675
Hy wort mijn tret gewaer, en leert my dit verzwygen,Ga naar voetnoot676
En deist op elcken tret. helaes! nu krimpt mijn moedt.Ga naar voetnoot677
Ick wensch, tot heil van 't huis, u allerhande spoet,Ga naar voetnoot678
Begaefde Jongeling, te vroegh verwart in zorgen.Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Ick wensch u goeden dagh.
Ioseph:
Ick u een' kuischen morgen.
Voester:
Kan nu dat heerelijcke en langgewenschte feest
Niet locken buitens huis uw' staegh gespannen geest,
En doncker voorhooft; om die winckbraeuw wat t'ontwarren,Ga naar voetnoot683
In zulck een heldre lucht, vol puick van joffrestarren?Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Uw aengezochte jeught verdient met recht, dat zyGa naar voetnoot685
Door zulck een ope ruimte en hemel spelen ry;Ga naar voetnoot686
Daer noit godtvruchtigheit zoo stip ging op haer orden,Ga naar voetnoot687
Of zy quam om te zien, of om gezien te worden.
Verslenst ghy zoo de bloem en 't eelste van uw tijdt?Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Al wat men op zijn' tijdt niet pluckt, dat gaet men quijt.Ga naar voetnoot690
Ioseph:
Laet die om Joffrenpracht zijn tijdt vry gaen vergissen,Ga naar voetnoot691
Die zoo veel over heeft, dat hy 'er van kan missen:
| |
[pagina 182]
| |
Wat my belangt, mijn tijdt valt kort en schaers genoegh;Ga naar voetnoot693
Indien ick dagelix met ernst mijn meesters ploeghGa naar voetnoot694
695[regelnummer]
Zal dryven, zoo 't betaemt, en op mijn huisampt passen,Ga naar voetnoot695
Aleer daer distelen en doornen over wassen:Ga naar voetnoot696
Of gunt myn dienstbaerheit my eenigh overschot
Van tijdt, dat draegh ick op, met al mijn hart, aen Godt,
Den toevlught der Hebreen, mijn hoop, en vast betrouwen.
700[regelnummer]
Ick spreeck met Godt alleen, dies rep my van geen vrouwen.Ga naar voetnoot700
Voester:
Versmaet ghy dat geslacht van zulck een' zoeten aert?
Een vrouw was 't die u droegh, een vrouw heeft u gebaert:
Uw lippen, van geen slang noch tigers opgetogen,Ga naar voetnoot703
Die hebben melck en bloet een vrouw van 't hart gezogen.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Ay Joseph, matigh u in 't spreecken: spreeck geen woort,
Het welck uw moeders eer niet ophou, zoo 't behoort.
Ioseph:
Zoo lang mijn aders slaen, op 't bloet mijn geesten teeren,Ga naar voetnoot707
Zal ick mijn moeders naem en haer geheughnis eeren,Ga naar voetnoot708
En, om mijn moeders wil, wat vrouw ter weerelt leeft.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Het vrouwenaenschijn is de print, daer Godt in zweeft,Ga naar voetnoot710
En Godts gelijckenis. al wie Godts schepsel lastert,
Verlastert Godt in 't beelt, en is van reên verbastert.Ga naar voetnoot712
Voester:
Wat zoo, dat brave woort past zoo een' Jongeling,Ga naar voetnoot713
Die t'effens zoo veel gunst van 's hemels gunst ontfing.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
De vrouwen komt die eer, al zwegen al de mannen.Ga naar voetnoot715
Men zagh noit liever paer in een verbont gespannenGa naar voetnoot716
Dan man en vrouw, misschien wie d'uwe wezen zal;Ga naar voetnoot717
Dies buigh uw zinnen wat de vrouwen te geval.Ga naar voetnoot718
Gedienstigheit wint gunst. wie toeleit eens te huwen,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Leer heur naer d'oogen zien: de min verflaeut door 't schuwen.Ga naar voetnoot720
Ioseph:
Hy legge op huwen toe, die lust heeft tot dat juck,
| |
[pagina 183]
| |
En stelle in zulck een' last zijn opperste geluck;
Mijn toelegh is noch wijdt, mijn min noch ongeboren:Ga naar voetnoot723
Doch zoo my zulck een lot daer boven wert beschoren,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Dat rolt te zyner tijdt van zelf wel in mijn' schoot.
Raeckt Godt mijn hart met min, ick geef den boezem bloot.
'k Heb andre zorgen, die my 't minnen wel beletten.
Wie minnen wil, moet hart en zinnen daer naer zetten.
De min eischt niemant half, maer den geheelen mensch.
Voester:
730[regelnummer]
Helaes! hoe raeck ick dan eens t'ende van mijn' wensch?Ga naar voetnoot730
Ioseph:
Wat wenscht ghy met dien zucht? wat of de Voester mompelt?Ga naar voetnoot731
Voester:
Dus over 't hooft in druck en zwaerigheit gedompelt.Ga naar voetnoot732
Ioseph:
Wat zwarigheit is dat? wat schort 'er? spreeck klaer uit.Ga naar voetnoot733
Voester:
Och zaeght ghy, hoe mevrouw het hart van hartzeer sluit.Ga naar voetnoot734
Ioseph:
735[regelnummer]
Wat nu? kan ick haer smart en hartewee genezen?
Voester:
Dat staet misschien aen u: och liet ghy u belezen.Ga naar voetnoot736
Ioseph:
Belees my niet: 'k heb last ontfangen van mijn' heer
Mevrouw ten dienst te staen. wat ick behoudens eerGa naar voetnoot738
En ampt vermagh, dat wort haer willigh opgedragen:Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Maer komt ghy om mijn kroon mijn kuischeit te belagen,
Zoo wijck, en rep my niet, dat naer yet schendighs smaeck,Ga naar voetnoot741
Of 'k zal voor Potiphar ontvouwen al de zaeck,
En zoo gelijckze leit: Ick pas niet op dit kryten.Ga naar voetnoot743
Wat u dan overkomt, mooght ghy u zelve wyten.
Voester:
745[regelnummer]
Hebreeusche spruit, 't zy veer dat ick u lagen legh.
Betrouw wat beters: jaegh al die gedachten wech.Ga naar voetnoot746
| |
[pagina 184]
| |
Verlegen met mevrouw, van hoogen noot gedreven,Ga naar voetnoot747
Verstout ick my dus verre om raet met u te leven,Ga naar voetnoot748
In 't uiterste gevaer: wort hier in yet misdaen,
750[regelnummer]
't Geschiedt om beters wil. och blijf een luttel staen:
Ghy weigerde noit mensch zijn klaghten aen te hooren.Ga naar voetnoot751
Ioseph:
O schennis! ô verdriet! ô had ick nu geen ooren!
Voester:
Verwensch uw ooren niet zoo reuckeloos en licht,Ga naar voetnoot753
Noch dreigh dus, met een wars en overdwars gezicht,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Een dienstbo, die u niet oneerelix komt vergen;Ga naar voetnoot755
Maer zich van angst en schrick niet langer weet te bergen.
Ghy weet niet wat al leets ick over heb gebraghtGa naar voetnoot757
Dus lang, maer noit zoo bang als nu den ganschen nacht.Ga naar voetnoot758
Dat kermen neemt geen endt, dat zuchten, steenen, weenen.
760[regelnummer]
Wat noodt waer 't, borst mijn hart: nu bersten zelfs de steenenGa naar voetnoot760
Van mededoogen. in haer oogen komt geen vaeck:Ga naar voetnoot761
Of sluimertze eene poos, zy raeskalt, en de spraeck
Verraet al watze droomt. een torts verbrant heur aren,Ga naar voetnoot763
En 't slapen schijnt de quael en zieckte te verzwaeren;
765[regelnummer]
Zoo 't slapen heeten magh, dat 's lichaems krachten mat.Ga naar voetnoot765
Zy vloogh noch heden op, de kamer langs; zoo dat
Het op kranckhoofdigheit geschapen uit te komen,Ga naar voetnoot767
Men haer met sloten boey en keten dient te toomen.
'k Ontveins vast voor mijn' heer, en stuur vast van der hant,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Al wat ick stuuren magh, maer al vergeefs: de brant
Stijght hooger. och wat raedt? wat raedtsman helpt my stuuren?
Ick ben mijn raed ten ende.Ga naar voetnoot772
Ioseph:
En blijft die koorts noch duuren?
Rampzaligh dier, ghy geeft uw lyden lydigh toe.Ga naar voetnoot773
Wat maeckt wat maeckt ghy 't my, maer meest u zelve moe!
775[regelnummer]
't Heeft weeck op weeck geduurt, en endtlijck zoo veel dagen.
Hoe heb ick, dagh op dagh, uw stormen afgeslagen,Ga naar voetnoot776
| |
[pagina 185]
| |
Met zulck een eerlijck hart, als zoo een' jongman voeght,Ga naar voetnoot777
Die als vergift vermijt, al 't geen daer 't hart af wroeght.Ga naar voetnoot778
Ick wensch haer eerbaerheit, en onbesproke zeden.Ga naar voetnoot779
Voester:
780[regelnummer]
'k Vertoon u haren noodt, en koom niet ongebeden.Ga naar voetnoot780
Ay Voester, badtze, ga, en spreeck dien heldt toch aen.
Hy weiger niet, voor 't lest my eens te woort te staen.Ga naar voetnoot782
'k Ben wel getroost zijn minne, als 't wezen moet, te derven,Ga naar voetnoot783
Magh my een troostlijck woort gebeuren voor mijn sterven.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Mijn vleesch versmelt als sneeuw, in dezen zoeten brant,Ga naar voetnoot785
Hy hoor mijn jongste klaght, en hou een luttel stant.Ga naar voetnoot786
Hy val, die hem bemint, zoo straf niet als te voren.Ga naar voetnoot787
Zo badtze, en dreef my voort.
Ioseph:
Zy dreef u, maer verloren.Ga naar voetnoot788
Ga heenen, Voester: ga vry heen, van waer ghy quaemt.
790[regelnummer]
De dienstmaeght slacht de vrouw: was 't wonder dat de schaemtGa naar voetnoot790
U niet belette dus mijn kuisch gehoor te tergen,
En dat oneerlijck stuck zoo schendigh af te vergen?Ga naar voetnoot792
Voester:
Ick vergh u niets, maer koom mevrouwe te geval.Ga naar voetnoot793
Ioseph:
O schant! ghy verght my dat ick haer believen zal.
Voester:
795[regelnummer]
Ick volgh alleen mijn' last: en maeckt u dit verbolgen?
De voorslagh staet aen haer, aen u de keur van volgen,Ga naar voetnoot796
Of weigren; zoo zy yet verzoeckt, 't geen qualijck past.
Ioseph:
Wie om het lockaes zwiert en hangelt raeckt wel vast.Ga naar voetnoot798
Al wie gevaer bemint vervalt daer door in lyden.
800[regelnummer]
Men moet alleen geen quaet maer d'opspraeck zelf vermyden.Ga naar voetnoot800
Hoe verder van dien strick, hoe vryer van gevaer.
Hier schuilt een slang in 't gras.
Voester:
Waer schuilt die? wijsme, waer?
| |
[pagina 186]
| |
Ioseph:
Men boet met zware schade aen al te licht betrouwen.Ga naar voetnoot803
Voester:
Men vindt gebreck in Mans: men vint gebreck in Vrouwen.
Ioseph:
805[regelnummer]
In Vrouw, of Man, hoe 't zy, dat geldt al even veel,Ga naar voetnoot805
Wanneer ons 't ongeluck gevat heb by de keel.
Voester:
'k Vertrou nochtans, ghy zoeckt 't bouwvallig huis te stutten,
En 't ongeval des zelfs met alle maght te schutten,Ga naar voetnoot808
Zoo wel als ick. ghy hoort, het onheil dreight naby,
810[regelnummer]
Het onheil van een doot, of snoode razerny:
En zoudt ghy dezen slagh by tijts niet helpen breecken?
Ioseph:
Waer meê? met dat gebreck te koestren en te queecken?
Haer lieflijck t'ondergaen, met een' gemaeckten schijn,Ga naar voetnoot813
Als of men waer gezint haer' lust te wil te zijn?
815[regelnummer]
En waer hier meê die slagh, waer voor ghy vreest, gebroken?
Dat lescht geen' brant: dat dient veel eer om 't vier te stoocken.Ga naar voetnoot816
Voester:
Moet ick u leeren, 't geen uw harssens niet ontbreeckt:Ga naar voetnoot817
Hoe een voorzichtigh arts met al zijn wijsheit smeecktGa naar voetnoot818
Gebreken, die geen mensch noch kunst vermagh te heelen.
820[regelnummer]
Al wat geen heelen kan verdragen, moet men streelen,
Noodtzaeckelijck. men geef dees razerny wat bots:Ga naar voetnoot821
Zy lijt geen tegenspraeck, en staet gelijck een rots;Ga naar voetnoot822
Of loopt, als 't schuim der zee, zich op een rots te bersten.
Och zaeght ghy, hoe haer lest die blinde buien persten
825[regelnummer]
Tot wanhoop. waer ick 't hooft eens henen wende of keer;
'k Zie hartzeer aen mevrouw, en sidder voor mijn heer.
Het brein is driftigh, noch veel driftiger haer leven.Ga naar voetnoot827
Zy magh zich zelf verdoen, een' wissen dootsteeck geven,Ga naar voetnoot828
Of springen in een' put, of van een galery.
830[regelnummer]
Wie 't onheil treft of niet, het treft verzeker my,Ga naar voetnoot830
| |
[pagina 187]
| |
Wiens zorgh zy wert vertrouwt: och ofze een ander koze.Ga naar voetnoot831
Ioseph:
Nu weet ick nauwelix, hoe deze zinnelooze
Dus aengeprickelt my wil rucken buiten spoor
Van myn' vertrouden plicht: de hemel schiet 'er voor.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Is dit de kracht van Min, die [bobbelende in d'aren,Ga naar voetnoot835
Uit een genegenheit en heete treck tot paeren,
Wanneer zy al te diep haer taeie wortels schiet,
Door 't staroogen, op 't geen zy 't allerliefste ziet]Ga naar voetnoot838
't Verwonnen hart alzoo vermeestert met gedachtenGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Op 't ingedruckte beelt, dat geenerleie krachten
't Verzetten kunnen, van 't gewenschte minnewit,Ga naar voetnoot841
Dan door verbeeldingen noch maghtiger als dit?
Want Min heeft, uit heur' aert, een' nasleep van gebreecken,
En zorgh, en moeilijckheên, die 't miltebloet ontsteecken,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Waer uit een donkre damp allengskens opwaert zweeft
Naer 't brein, daer het verstant zijn' stoel en woonplaets heeft;Ga naar voetnoot846
Zoo wort het beckeneel benevelt, en de zinnen:Ga naar voetnoot847
Het hooft draeit om end om, en rust niet van te spinnenGa naar voetnoot848
't Geen d'overpeinzingen in hare bezigheên
850[regelnummer]
Op 't ingeprente wit vast rockenen op een.Ga naar voetnoot849-50Ga naar voetnoot850
Dit malen zonder endt, wat zou het anders kunnen,
Dan al de zwarte gal verbittren en verdunnen,Ga naar voetnoot852
Tot datze zette in vier en vlam al 't ingewant,Ga naar voetnoot853
En vliegende in het brein verweldigh het verstant.Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
't Waer allerraetzaemst dan haer uit den huize brengende,
En met een deughdelijck gezelschap daer vermengende,Ga naar voetnoot856
't Gemoedt te voeren veer van dien vervloeckten lust;Ga naar voetnoot857
Als binnens huis aldus, met opzet, zonder rust,Ga naar voetnoot858
By dees gelegenheit die geilheit aes te geven.Ga naar voetnoot859
| |
[pagina 188]
| |
Voester:
860[regelnummer]
Och Joseph, geef my raedt: dit geldt mevrouw haer leven.Ga naar voetnoot860
Ioseph:
Ghy hebt mijn' raedt gehoort: ick ben dit tergen moe.
Weet yemant beter raedt, zoo hou my dit te goe.Ga naar voetnoot862
VOESTER. IEMPSAR.
Voester:
Wat antwoort zal ick nu 't verlangend harte brengen?
't Waer groote kunst een' dranck zoo op zijn pas te mengenGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
Met yet wat liefelijx, en yet wat wrangs en stuurs,Ga naar voetnoot865
Dat zy, wiens dorstigh hart een' gloet van zoo veel vuursGa naar voetnoot866
Naer zich getrocken heeft, niet feller quam t'ontsteken;
Of voelde, op eenen sprong, den brant van 't lijf gestreken,Ga naar voetnoot868
Door 't walgen van zijn min; nu hy haer bede ontzeit,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Daer zy dootkranck en flaeuw, als op doots oever leitGa naar voetnoot870
En zieltooght; en geterght, door spijt op spijt te laden,Ga naar voetnoot871
In top staet, om te slaen tot reuckelooze raden.Ga naar voetnoot872
In zware kranckheên is geen zorgelicker ding,Ga naar voetnoot873
Als schichtige ommezwaey: want die veranderingGa naar voetnoot874
875[regelnummer]
Baert menighmael de doot. Hoe raeck ick uit dit lijden:
't Gevaer is voor de hant, en dreight van wederzijden.Ga naar voetnoot876
Och Isis Isis, help my raden: maer blijf staen,Ga naar voetnoot877
Daer komt Mevrouw al zelf.
Iempsar:
Hoe is die toght vergaen?
Geeft Ioseph u gehoor? zegh op, ick wil dat weten.
Voester:
880[regelnummer]
Mevrouw, hoe dus om 't hooft gezwollen, en bekreten?Ga naar voetnoot880
Iempsar:
Geeft Ioseph u gehoor? niet lang gesammelt, nu.Ga naar voetnoot881
Voester:
Die gast hiel zich, in 't eerst, noch even koel, en schuw,Ga naar voetnoot882
Ia borst met dreigen uit, als of hy 't stuck wou melden,Ga naar voetnoot883
| |
[pagina 189]
| |
En my, by zynen Heer, die stoutheit doen ontgelden.Ga naar voetnoot884
Iempsar:
885[regelnummer]
Zoo keert ghy zonder troost en lessing van mijn vlam?Ga naar voetnoot885
Voester:
Ick broght hem, dat hy stont, en tot bedaren quam,Ga naar voetnoot886
En luisterde een poos, getroffen van medoogen,
Beklagende uwen staet, met tranen in zyn oogen.Ga naar voetnoot888
'k Zagh liefde en schrick om strijt malkandren gaen te keer.Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Aen d'een zy stont Mevrouw, aen d'ander zy myn Heer.
De zinnen neighden wel om Jempsar te believen,
Maer deisden uit ontzagh van Potiphar te grieven.Ga naar voetnoot892
Mijn geest hing midlerwijl vast tusschen vrees en hoop.Ga naar voetnoot893
Men had' er mogen zien, hoe 't bloet al heimlijck kroop,
895[regelnummer]
Daer 't niet kon gaen. het scheen of overlegh van redenGa naar voetnoot894-95
Zich zonder zyde droegh, in zulcke strydigheden.Ga naar voetnoot896
Ten leste bleef de schael recht in den evenaer:Ga naar voetnoot897
Hy danckte u voor die gunst, ging heen, en zuchte zwaer.Ga naar voetnoot898
Iempsar:
Hy zuchte, en ging zijns weegs, en laet my deerlijck zuchten,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
En vliedt my als een slang? zijn dit dan al de vruchten,
Die ick van myne min zal maeien? neen, o neen,
Een middel weet ick noch, al was 'er anders geen,
En dat is my genoegh, om eens hier uit te raken.
Voester:
Wat raet? Mevrouw besterft zoo wit gelijck een lakenGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
In 't aenzicht: durf ick wel geluit slaen? o myn schroom!Ga naar voetnoot905
Zy zyght: best zwygh ick stil, tot datze wat bekoom.Ga naar voetnoot906
Iempsar:
Och voester.
Voester:
Och Mevrouw.
Iempsar:
Ick heb een jongste bede.Ga naar voetnoot907
Voester:
Bidt vry, en spreeck vry uit, en zet uw hart te vrede.Ga naar voetnoot908
| |
[pagina 190]
| |
Iempsar:
Ga naer de huisman toe, die by ons lanthuis woont,Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
En zegh hem, die zich staegh gedienstigh heeft getoont
Aen zijne vrouw, dat hy, niet spader als op morgen,Ga naar voetnoot911
My een paer adders breng, doch steelwys, en verborgen,
En in een' korf met blaên en vygen toegedeckt.
Voester:
Wat zouden d'adders doen? waer heenen of dit streckt?
915[regelnummer]
Ick hoop niet, dat ghy u wilt dooden met die slangen.
Iempsar:
O allerschoonste doot! wiens hart zou niet verlangen
Te kussen uwen mont, in een gewisse rust,Ga naar voetnoot917
Wanneer men 't vrolijck licht, en 's levens hooghste lust
Verwenscht van ongenoeght? hoe vrolijck zou ick grypenGa naar voetnoot919
920[regelnummer]
In elcke vuist een slang, en sarren haer, en knypen,Ga naar voetnoot920
Op datze, al krullende, rontom dien blooten arm,
My d'aders met den beck afbeten, en al warmGa naar voetnoot922
Afzogen 't koortzigh bloet met myne ziel, en zwollenGa naar voetnoot923
Van brant om 't hooft, en zoo geraeckten aen het hollen,Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Als ick: wat kon dat schaên?
Voester:
Wat roept ghy om de doot?
Iempsar:
Waer blyft de doot, zy koom: daer leit myn boezem bloot:
Zy byt slechs toe, o doot ghy zult mijn toghten toomen.Ga naar voetnoot927
Voester:
Nadien ghy zulck een quaet hebt enkel voorgenomen,Ga naar voetnoot928
Zal ick u van zijn min, door eene zoete wraeck,
930[regelnummer]
Verlossen. die uw gunst zoo trots versmade, smaeck
Het geen hy wel verdient, en wat verbitteringenGa naar voetnoot931
Versteurde min al koockt: op dat de jongelingen,Ga naar voetnoot932
Die onverbiddelijck der vrouwen gunst versmaên,
Gewaerschuwt zijn by tijts haer aen de hant te gaen.Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Men zal dien gast voor 't lest het vier wat nader leggen.Ga naar voetnoot935
Wee hem, indien hy dan uw bede durve ontzeggen.
| |
[pagina 191]
| |
REY VAN ENGELEN.
Zang:
O schoone Rachels schoonste zoon,
Hoe lastigh valt u al dit schoon,Ga naar voetnoot938
Uw jongkheit aengeboren.
940[regelnummer]
Wat geeft dit in een weeligh hof,Ga naar voetnoot940
De dartele oogen niet al stof,
Om d'uwe te bekooren,
En af te leiden van de Deught;
In 't allerblakenst van uw jeught,
945[regelnummer]
In 't lustighst van uw leven,Ga naar voetnoot945
By dees verwijfde Aegyptenaers.
Wat loopt uw schoonheit veel gevaers!
Uw schaemroot moet 'er klevenGa naar voetnoot948
Aen d'onbeschaemtheit van dit wijf,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
't En zy Godts kracht u stercke en stijf.
Men wensch dan slechs om ervenGa naar voetnoot951
Gezont van lijf, en vroom van aert:
Want schoonheit lijf en ziel bezwaert,
En kanze bey bederven.
955[regelnummer]
Die bloem heeft min genot dan last.
Aen schoonheit zijn veel zorgen vast.Ga naar voetnoot956
Tegenzang:
Dit tuight ons Joseph niet alleen,
Maer oock zijn Zuster, die voorheenGa naar voetnoot958
De maeghdelijcke reien
960[regelnummer]
Ging zien, met een verheughde ziel;
Daer 't oogh van Sichem op haer viel,
Die, zich aen klaght noch schreien
Noch worstlen keerende, de MaeghtGa naar voetnoot962-63
Benam den maeghdom ongevraeght.
965[regelnummer]
Het lichaem bleef geschonden,
Doch niet het onbevleckt gemoet;
Dat ongebluistert in dien gloetGa naar voetnoot967
Een zelve wert bevonden,Ga naar voetnoot968
Ja dubble maeght ('t en schijn niet vremt)
| |
[pagina 192]
| |
970[regelnummer]
Nadien haer wil niet had gestemtGa naar voetnoot970
In d'onbeschaemde schennis
Van dien geweldenaer, die naGa naar voetnoot972
Door 't overwegen quam te spa
Tot naberouw en kennisGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
Hoe hy 't met Jakobs huis verkurf;
Dat hem en al zijn huis bedurf.Ga naar voetnoot976
Toezang:
Hoe veele rampen u benarren,Ga naar voetnoot977
O Vader Jakob, suf toch niet;Ga naar voetnoot978
Nadien ghy twee zoo kuische starren
980[regelnummer]
Uit uwen bloede blickren zietGa naar voetnoot980
In 't midden van de duisternissen.
Getroost u over Dinaes kreet,
En Josephs aengezicht te missen.Ga naar voetnoot983
Het lief zal groeien door het leet.
985[regelnummer]
Wy helpen hem de stormen doorstaen.
De prijs koomt na, de strijt moet voorgaen.
|
|