Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Wat niet dringt door Lant en Rijk
Dat hielt men noyt voor Catholijk.
Noemt maar een Leeraar die uw Leer
Verkondigden naar uw begeer,
En uw Geloof in 't openbaar
Gepreekt heeft voor twee hondert Iaar;
Zeg my waar was zijn Regiment,
Daar in hy heeft uw Leer bekent?
Waar was zijn Kerk of Prochi deel?
Was haarder wynig ofte veel?
Wie brogt by haar eerst Godes Woort?
Wie planten 't zelve eerstmaal voort?
Wie is 't die 't zoo haast van haar nam?
En wie is 't daar 't van tot u quam?
d'Apostels Leer, haar Kerks geluyt
Ging straks de heele Werelt uyt,
Daar was geen Lant nog Natioon
Of wiert haar stemmen straks gewoon;
Haar glans scheen als een middag-son,
Geen dwaal-ligt haar verdooven kon.
Zy is een Stad op steen gebouwt,
Een Berg die yeder Mensch beschouwt,
Haar Poort' staan open dag en nagt,
Tot haar komt alle Heydens magt,
Haar Sonne-ligt verligt geen gloor,
God zelfs gaat haar geduurig voor.
Gy wijst ons na de naar' Woestijn,
Daar Christus niet wil dat wy zijn:
Gy zegt hy is in zaal of stoof,
Maar Christus zeyt 't is geen Geloof;
Diens houden wy 't Apostels spoor,
Zy gaan op d'Oude weg ons voor.
|
|