Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse van Psalm 100. Gy volkeren des aardrijks al. Of Psalm 134. Alle gy knechten des Heeren. Of; Christe, die du bist dag en licht. Of; Veni, creator Spiritus.
Ga naar margenoot+O Godt, rijk in barmhertigheit,
U zy veel lof en dank geseit,
Dat wy hier, met een hert en geest,
Soo lieflik zijn by-een geweest.
2.
Ga naar margenoot+Niet ons, O Heer, niet ons, O Heer;
Maar uwen Name geeft de eer,
Om uwer goedertierenheen,
Om uwer waarheits will' alleen.
3.
Ga naar margenoot+Gy gaaft ons dees' gelegentheit,
En t'saam de goe genegentheit,
| |
[pagina 46]
| |
Ga naar margenoot+Vermits gy voor ons sorge draagt.
Gy trekt uw volk, wanneer ’t vertraagt.
4.
Ga naar margenoot+O! dat wy u alleen hier voor
Nu konden danken na behoor,
Ga naar margenoot+Die ons onweerd’gen soo veel stof
En reden geeft tot uwen lof!
5.
Ga naar margenoot+Laat, na de trouwheit uws verbonts,
’t Vrywillig offer onses monts,
Hoe slecht het in sich selve schijn’,
Ga naar margenoot+Door Christus u behaaglik zijn.
6.
Ga naar margenoot+Maak ons door uw geboden wijs.
Het zij ons’ aller soetste spijs,
Dat wy uw wille mogen doen,
Ga naar margenoot+En staag in onse loop-baan spoen.
7.
Ga naar margenoot+Dat noit de werelt ons verlokk’,
Om ons ’t ontslaan van Christus jok,
Dat sacht en licht is, soo ’t ons maar
Ons’ eigen onwill’ niet verswaar’.
8.
Ga naar margenoot+Lust andren niet met ons te gaan,
Die, van ons vreemt, ons hierom smaan
Wy sullen u doch dienen, Heer,
En stellen daer in roem en eer.
9.
Ga naar margenoot+Stiert gy, na ’t richtsnoer van uw Woort,
Op ’t spoor slechts onse gangen voort,
Dat niemant, met den meesten hoop,
In ’t boose, ten verderve, loop’.
10.
Ga naar margenoot+Uws Geestes soete vreed’ en vreugt,
’t Begin der hemelsche geneugt,
| |
[pagina 47]
| |
Ga naar margenoot+Maak’, dat het sondig werelts soet
Ons smaak’ als bitt’re gal en roet.
11.
Ga naar margenoot+Der Heiligen gemeinschap zy
Al onse lust, die ’t hert verbly’,
In dees’ verdorven laatste tijt,
Die Satan met meer toorn bestrijt.
12.
Ga naar margenoot+Vermits wy met den geest, in u,
Begonnen hebben, laat ons nu
Soo dwaas niet wesen, dat wy weer
Ga naar margenoot+Met ’t vleesch voleind’gen, als wel-eer.
13.
Ga naar margenoot+Laat ons, bevrijt van sonden-last,
Dus onbeweeglijk zijn en vast,
En, met een heilig oogemerk,
Steeds overvloedig in uw werk.
14.
Ga naar margenoot+Vergeef ons ons’ gebreeklikheit:
En, als nu dit geselschap scheidt,
Ga naar margenoot+Soo send doch niemant ongesticht
Of ledigh van uw aangesicht.
15.
Ga naar margenoot+Laats’ in u bly zijn, meer en meer,
All die op u betrouwen, Heer;
Laat s’ eewig juichen, om dat gy
Hen overdekt, en stelts’ in’t vry.
16.
Ga naar margenoot+Ia laats’ in u van vreugt al t’saam
Opspringen, die uw heil’ge Naam
Beminnen: want den vromen mensch
Sult gy doch kroonen na sijn wensch.
|
|