Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse: Wel op, wel op, ik ga ter jagt.
Ga naar margenoot+Dus in onsen Godt verblijdt,
Singen wy tot spot en spijt
Van de quaden,
Die ons smaden,
Met malkaar een vroolijk liet.
Dat 's geseit; wy achten 't niet.
2.
Ga naar margenoot+Of men ons om 't goede smaa,
Daarom laten wy 't niet na,
Maar wy trachten
Te verachten,
Ga naar margenoot+Met een mannelijk gemoet,
Al wat tegen Christus woedt.
3.
Ga naar margenoot+'t Is doch dien onreinen geest
Lang een groot verdriet geweest,
Dat de vromen
T'samen komen
Ga naar margenoot+Tot den opbouw van Godts huis.
Dat 's den boosen noch een kruis.
4.
't Spijt den Satan boven-al,
Ga naar margenoot+Als wy sulk een vreugt-geschal
Laten hooren.
Kon hy 't stooren,
| |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+Hier ontbrak geen kunst noch list,
Die oit schalk te vinden wist.
5.
Ga naar margenoot+Maar de Linker moet van kant
Door de sterke wederstant
Van dit singen.
't Kan hem dwingen;
Ga naar margenoot+Want hy wort met schrik aldaar
Iesus Geest en kracht gewaar.
6.
Ia hy vreest daar voor soo seer,
Ga naar margenoot+Als voor Davis harp wel-eer:
Hy moet wijken,
En gaan strijken,
Als dat hemelsche geluit
In sijn nijdig' ooren tuit.
7.
Of dan ook sijn godloos rot
Ga naar margenoot+Noch met Sions lied'ren spot,
Wat kan 't deeren?
Wy begeeren
Ga naar margenoot+Menschen, soo vol heet venijn,
Niet behagelijk te zijn.
8.
Schoon 't de trotste niet verstaan,
Ga naar margenoot+De sachtmoed'ge hooren 't aan,
Met vermaking,
Ga naar margenoot+ En versaking
Van al 's werelts vreugt en lust,
Die de ziele maar ontrust.
9.
Ga naar margenoot+Godt laat' eenmaal d'aardsche liên
Haar onaard'ge dwaasheit sien,
Om tot spotten
Noit te rotten,
| |
[pagina 45]
| |
Maar met lust Godts Wet voortaan
Dag en nacht wel t'overslaan.
10.
Ga naar margenoot+Salig is, sijn leven-lank,
't Volk, dat van het lofgeklank
En dit juichen
Weet te tuigen;
't Wandelt al den dag in 't licht
Van Godts vriendlijk aangesicht.
|
|