Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Op de wijse; Als een uitgestorte balsem. Of; Elk heeft sijn bysonder drijven. Of; Laat een ander klagen, kreunen. Siet onse Gesangen, Fol.148.
Ga naar margenoot+Nu wy dus zijn t'saam gekomen,
Maken wy, op ons' manier,
Ook van herten goede cier.
Ga naar margenoot+Licht en vreugt is voor de vromen,
Die sich roemen in Godts Naam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
2.
Ga naar margenoot+Wat al goets is ons geschonken!
Meer vervroolijkt ons Godts Woort,
't Zy gelesen of gehoort,
Of in lofsank uitgeklonken,
Dan de werelt met haar kraam.
Ei, hoe vrolijk zijn wy t'saam!
3.
Ga naar margenoot+In Godts wellust-beek is seker
Vreugde-drank, die noit verschaalt,
Daar de ziel haar mee verhaalt,
Soeter, dan met 's werelts beker
Ga naar margenoot+ Vol van walglijk sonden-kaam.
Ei, hoe vrolijk zijn wy t'saam!
4.
Ga naar margenoot+Op d'onreine spotters banken,
Daar men al wat sticht belacht,
Ga naar margenoot+ Sit de vrome veel t'onsacht.
| |
[pagina 41]
| |
Wie daar niet begeert te wanken,
Dat sich die by ons verstaam'.
Ei, hoe voorlijk zijn wy t'saam!
5.
Ga naar margenoot+Sot-geklap, en dwaas gekletter,
Welk den Christ'nen niet betaamt,
Sal hier ook niet zijn genaamt.
Ga naar margenoot+Haast vergaat dat vreugt-geknetter.
't Hangt als aan een dunne vaam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
6.
Ga naar margenoot+Onse blijdschap sal beklijven,
Als des werelts vreugt en smert,
Tot haar smaat, ge-eindigt wert;
Mits wy hier nu niet bedrijven,
Ga naar margenoot+ Daar men namaals sich omschaam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
7.
Ga naar margenoot+Wel, wat meint gy, werelts dwasen,
Dat by ons geen vreugt en zy?
Wy zijn meer verheugt dan gy,
Schoon wy niet soo luid en rasen,
Noch ons lachen uit den aam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
8.
Is daar juist de vreugt op 't meeste,
Ga naar margenoot+ Daar men lacht soo gansch onsoet,
Dat men 't lijf schier houden moet?
Ga naar margenoot+Neen: maar daar men, bly van geeste,
Soet betracht wat meest betaam'.
Ei, hoe vrolijk zijn wy t'saam!
9.
Lacht men niet wel meer, daar buiten,
Om de Kokkok met zijn taal,
Dan om d'eed'le Nachtegaal?
| |
[pagina 42]
| |
Is die nochtans, met haar fluiten,
Niet wel eens soo aangenaam?
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
10.
Ga naar margenoot+Zijt gy dol en uitgelaten
In uw sondig tijt-verdrijf;
't Herte lacht ons meer in 't lijf,
En verheugt sich boven maten,
Of de mont schoon mate raam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
11.
Ga naar margenoot+Wilt u selfs soo dwaas behagen
In uw yd'le lust, daar 't hert
Selfs in 't lachen wroegt van smert;
Ga naar margenoot+Maar wy willen vreugt na-jagen,
Die 't geweten niet en praam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
12.
Ga naar margenoot+Aardsche vreugt, die niet kan stichten,
Brengt verstroojing des gemoets,
En verhind'ring van veel goets:
Ga naar margenoot+Maar tot goed' en heil'ge plichten
Maakt ons d'onse meer bequaam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam?
13.
Elk waar haast tot ons getogen,
Ga naar margenoot+ Soo hy maar van dese vreugt,
Die de ziel veel meer verheugt,
Dan men juist kan sien met oogen,
Eens de rechte smaak vernaam.
Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
14.
Ga naar margenoot+'t Hert der gener, die Godt soeken
In oprechtheit, zy altijt
In hem vroolijk en verblijdt.
| |
[pagina 43]
| |
Laat sich elk om 't seerst verkloeken,
Dat hy vreugde-stof beraam.
Ga naar margenoot+Ei, hoe vroolijk zijn wy t'saam!
|
|