Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse: Groote Godt, die d'aardsche goden. Of; Waarom soud' ik met vermaken, &c. Siet onse Gesangen, Fol.86.Siet, hoe aangenaam en goet is 't,
Siet hoe lieflik en hoe soet is 't,
Dat ook broeders na den geest.
| |
[pagina 39]
| |
Dus in eendragt t'samen woonen,
En malkander liefde toonen
Na dat elk vermag op 't meest!
2.
't Is (om 't by iet schoons te keuren)
Als de kostlijk' oli-geuren,
Als de balsem-salf, wel-eer
Op Aarons hooft gegoten,
Daar Godt selfs mee wou vergroten
's Hoogepriesters ampt en eer.
3.
Als een salf ten hoofd' afvloeijend,
En Aarons baart besproeijend,
Nederdalend tot den zoom
Van sijn priesterlijke kleeren,
Daar hy mee tot Godt moest keeren,
Ingewijt ten Heiligdom'.
4.
't Is gelijk de dauw in d'uchtend
Hermons eed'le berg bevruchtend,
En gelijk het suiver vocht
Welk op Sions bergen neêr-daalt,
Daar de Morgen-Son op weer-straalt,
Als se doorbreekt door de locht.
5.
Want daar broeders soo eendrachtig
Zijn vergaart, werkt Godt ook krachtig.
't Waar geluk is daar bereidt.
Godt gebiedt, en wil daar geven
Zegen en een salig leven,
Nu en tot in eeuwigheit.
|
|