Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse van Psalm.36. Des boosdoenders wille seer quaat. Siet meer andere wijsen, hier op passende, in onse Gesangen, Fol.222.1.
O mijne ziel, gansch onbedacht,
Ga naar margenoot+ Hoe loopt gy soo, met volle kracht,
Ten quaad' en niet ten goede?
| |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+Keer doch eens by u selve weer,
En set u met bedaartheit neer,
Ga naar margenoot+ Van 's werelts lasten moede.
Besin uw wegen eens te recht,
En sie, hoe dat gy, al te slecht,
Als met gedekten oogen,
Zijt door de werelt heen geleidt,
Ga naar margenoot+Die met haar snoo begeerlikheit
U schendig heeft bedrogen.
2.
Ga naar margenoot+Sit hier in stilheit wat alleen;
Versamel, met beleit, by-een
Uw dwalende gepeinsen,
En sla soo, met nauw ondersoek,
Ga naar margenoot+Godts Wet- en uw gewete-boek
Eens open sonder veinsen.
Hoe los gy ook daar henen gaat,
Soo weet gy nogtans van geen quaat.
Ga naar margenoot+ Maar sal 't al wel en goet zijn,
Als Godt u ondersoeken sal?
Hoe kondt gy noch in sulk een val
Gerust enwel-gemoedt zijn?
3.
Ach! soo ik by my selfs verhaal
Mijn doen en laten altemaal,
Ga naar margenoot+ Ik merke, dat mijn leven
Geheelik sondig ende boos,
Ga naar margenoot+Of ledig en gansch vruchteloos,
Dus verr' is heen gedreven.
En hebb' ik somtijts iet gedaan,
't Geen voor wat goets mee door mogt gaan
In 't uitterlijk aanschouwen,
Ga naar margenoot+Soo is voor u mijn beste daat
Gelijk een vuil besmet gewaadt,
Ga naar margenoot+ Waar van men wel mag grouwen.
| |
[pagina 8]
| |
4.
Ga naar margenoot+Gelijk een vroeg-gevallen dauw
Weer henen gaat eer dat hy nauw
Op aarden is verschenen,
En als een morgen-wolk haast scheidt
Soo is al mijn weldadigheit,
Soo haast se quam, verdwenen.
Ga naar margenoot+Ik ben (helaas!) te licht verleidt
Door 's werelts glimp en ydelheit,
Ook door mijn eigen lusten,
Ga naar margenoot+Door Satans list en vleijery,
Die sich te samen tegen my
Met kracht ten strijde rusten.
5.
Ga naar margenoot+Soo 'k nu mijn sonden, in getal,
Voor u oprecht belijden sal,
Van waar sal ik beginnen?
Ga naar margenoot+Sy zijn veel meerder dan het zant,
Dat niet te tellen is aan strandt.
Ga naar margenoot+ Wie kan s' al t'saam versinnen?
Wilt gy al t' onrecht gade slaan,
O Heere, wie sal dan bestaan?
Ga naar margenoot+ Ik ben des doots lang waardig.
Ga met uw knecht niet in 't gericht;
Want voor uw heilig aangesicht
Is niemant hier rechtvaardig.
6.
Ga naar margenoot+By u is doch vergeving, Heer,
Op dat wy u daarom te meer,
Als goede kind'ren, vresen.
'k Verwacht u dan, Heer, ik verwacht;
Mijn hoop sal op d'onfeilb're kracht
Uws Woorts bevestigt wesen.
Ga naar margenoot+Als ik mijn sonden, met berouw,
Oprecht bely, gy zijt getrouw
En in beloft rechtvaardig,
| |
[pagina 9]
| |
Dat gy s' al t'saam vergeeft, en my
Maakt van mijn misdaan rein en vry,
Ga naar margenoot+ Al ben ik 't gansch onwaardig.
7.
Ga naar margenoot+Ia soo waarachtig als gy leeft,
En 't selfs uw mont gesproken heeft,
Soo waar, O Heer, is't immer,
Dat gy geen lust hebt in den doot
Des sondaars, dien gy noo verstoot,
Al waar hy ook veel slimmer;
Maar daar in hebt gy lust veel-eer,
Dat hy sich van sijn weg bekeer,
En niet en sterv' maar leve:
Ga naar margenoot+Dat hy met een gelovig hert
Gebroken door der sonden smert,
Sich tot uw Soon begeve.
8.
Ga naar margenoot+Hy roept die moe zijn en belast.
Dit woort is seer getrouw en vast,
En moet zijn aangenomen,
Dat Iesus Christus, soo bereidt,
Slechts om der sondaars saligheit,
Op aarden is gekomen.
Ga naar margenoot+Ik, die de meeste sondaar ben,
Gelijk ik ongeveinst bekenn',
Wil op dit woort vast hopen,
Ga naar margenoot+En tot mijn Heiland, die my trekt,
En dees' begeert' in my verwekt,
Met dorst en honger lopen.
9.
Ga naar margenoot+Heer Iesus, 't geen uw Vader u
Gegeven heeft, genaakt u nu;
En, mits ik tot u kome,
Soo weet ik, dat gy nimmermeer
My van u uit sult werpen, Heer,
Schoon noch mijn swakheit schrome.
| |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+Uw Vader sal s' in sijnen naam,
Door uw gebedt, bewaren t'saam,
Die hy u heeft gegeven.
Ga naar margenoot+De schapen, afgedwaalt van hem,
Die volgen u op uwe stem;
Gy geeft se 't eeuwig leven.
10.
Ia 'k sal u volgen nu voortaan,
Ga naar margenoot+En 't padt der sondaars niet meer gaan.
Laat my uw Geest maar sterken,
En met geduerig onderstand
Ga naar margenoot+Geleiden in een effen land.
Dekt gy my met uw vlerken.
Geef 't willen en 't volbrengen t'saam,
Mijn Godt, en maakt my selfs bequaam
Gy die versterkt den moeden,
En dien, die geene krachten heeft,
Veel lust en moet in 't herte geeft,
Om hemelwaerts te spoeden.
|
|