Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ik ben seer vrolijk in den Heer. Siet onse Gesangen, Fol.34. | |
[pagina 4]
| |
Op dat gy, oudt, en koudt, en grijs,
Noch smaak in wijsheit vindt.
Ga naar margenoot+Soo wie, van kindts af, d'heil'ge Schrift
Ter saligheit wel leert,
Neemt toe, en blijft, met grage drift,
Voortaan tot Godt gekeert.
2.
De morgenstond van elke dag
Is d'allerbeste tijt,
Ga naar margenoot+Waar in m'iets goets verrichten mag,
Met meerder lust en vlijt:
Indien men 's levens morgenstond,
De jeugt, wel neemt in acht,
Sy heeft het goud ook in haar mond,
Dat zielen voordeel bracht.
3.
Nu zijn de krachten van natuer
Ga naar margenoot+ In ziel en lichaam sterk.
Al wat gy doet valt niet soo suer.
Gy hebt te lichter werk.
Ga naar margenoot+Haast nemen, met de jaren, af
Ueel gaven, die ons Godt
Soo rijklik in de jonkheit gaf.
't Ontstaalde mes wordt bot.
4.
Ga naar margenoot+Wie niet gestuit wort in 't begin,
Neemt in godloosheit toe:
En 't quaat eet, als de kanker, in,
Wat dat men namaals doe.
Hoe qualik wil de sond' 'er uit,
Wanneer mens' is gewent!
Ga naar margenoot+Als Luipaarts-vlekken, Mooren-huit,
Of wat m'aankleedv'lik kent?
5.
Ga naar margenoot+Denk, dat geduer'ge sorg en moeit
Van soo veel aerdsch bedrijf
| |
[pagina 5]
| |
In manlijk' ouderdom u boeit,
En plotslik valt op 't lijf.
Ga naar margenoot+Te meer men dan, met Martha, draaft,
Te min men, na sijn wil,
Met Iesus heilsaam Woort sich laaft,
Gelijk Mary, in 't still'.
6.
Ga naar margenoot+De sorgen en bekommernis
Zijn niet soo veel en swaar,
Terwijl men jonk en eensaam is,
Als in 't gemeen daar naar,
Ga naar margenoot+Wanneer de last van 't huis-gesind
Ons geeft te doen van all's,
En moeit en slaaflijk onderwind
Ons t'saam ligt op den hals.
7.
De jonkheit, wel besteedt, verleent
Te meer en langer tijt,
Ga naar margenoot+Om in Godts Wijngaart, sijn Gemeent',
Veel werk te doen met vlijt.
Die vroeg begint, beschikt veel meer,
Dan die maer komt op 't lest.
Soo werkt dan heden, want Hoe eer
Hoe liever, houdt men best.
8.
Ga naar margenoot+Koop tijt uit. Denk, gy sult misschien,
En vangt gy nu niet aan,
Geen middag of na-middag sien:
Ga naar margenoot+ Uw Son kan ondergaan,
Terwijlse noch aan 't rijsen is,
Of nog in d'hoogste top.
Ga naar margenoot+D'aanstaande dag is ongewis:
Uerlaat'er u niet op.
9.
Ga naar margenoot+Hoe seer u jeugt of jonkheit vleit,
sy is, met al haar roem,
| |
[pagina 6]
| |
Maar ydel, ja selfs ydelheit,
Ga naar margenoot+ Gelijk een schoone bloem:
Sy bloeit, en welkt, en komt niet weer;
En, is sy eens vergaan,
Soo kent men hare plaats niet meer,
Waar dat sy heeft gestaan.
10.
Eens is men jonk, en dan noit meer.
Ga naar margenoot+ O! kondt gy dit verstaan!
Hadd' menig mensch sijn jonkheit weer,
Hy leid'se beter aan.
Bedenkt dit nu, o jonge jeugt,
Op dat gy 't u daar na
Ook niet te laat beklagen meugt.
Ga naar margenoot+ Houdt d'eed'le tijt te raa.
11.
Ga naar margenoot+Gedenkt aan uwen Schepper steeds
In 't eelste van uw jeugt.
De quade dag genaakt alreeds.
Dan heeft men lust noch vreugt.
Ga naar margenoot+O! salig, die des Heeren jok
Draagt van sijn jonkheit af,
Ga naar margenoot+Eer dat de werelt hem verlokk',
Of ander werk verschaf'.
|
|