Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
De waare offerdienst, in het tegenbeeldig heiligdom.
| |
[pagina 135]
| |
Gij wilt op armen zien, gij doet verdrukten leeven;
Gij denkt aan hun, die voor Uw woorden beeven;
Wijst hun in 't kruisgeloof, den welgelegden grond.
III.
Nu zal den brandaltaar', noch stier, noch lam gebeuren,
Geen meelbloem, wijn, noch wierookgeuren:
Dit 's Afgodsdienst, en moord, en hond- en zwijnenbloed.
't Is 't Godslam, dat alleen der Godheid kan behaagen;
Dat onze schuld wil op het kruishout draagen.
God ziet dit offer aan: hier daalt een hemelgloed!
IV.
Tans is 't verlicht verstand, met een verbrijzeld harte,
Gods heilig offer, die door smarte
Ons tuchtigt, of 't gemoed door zachte zalving leert;
Hij eischt de ontbloote ziel, om alles te verlaaten;
En 's waerelds schat, en eer, en lust te haaten:
Een' wil die Hem geheel als 't waare goed begeert.
V.
Ons geest'lijk Outer voegt het waakende geweeten,
't Geen nooit het kwaade goed wil heeten;
Maar beeft voor 't heilig woord, en zich voor zonden hoedt.
Hier past een biddend hart, vol reukwerk, geest, en leeven;
Niet kenbaar dan voor Hem, wiens Geest het geeven,
En die 't ontsteeken wil, den Priester van 't gemoed.
| |
[pagina 136]
| |
VI.
God vordert, daar Hij woont bij geestlijke Isr'elieten,
Een leevend offer van Levieten,Ga naar voetnoot*
Die Hem geheiligd zijn, en in zijn gunste staan.
'k Wil dan aan God gewijd, mij in zijn' dienst beweegen.
In 't off'ren van mij zelv', is 't heil geleegen,
Dees redelijke dienst, doet mij naar 't outer gaan.
VII.
Wie nog verstokt en blind, zijn wegen wil verkiezen,
En dus het waare heil verliezen;
Wie aan zijn' grouweldienst een welgevallen heeft:
Ik zoek, naar 't eeuwig woord, aan God mij op te draagen.
Hij schept alleen een gunstig welbehagen,
In Hem, die met zijn hart en daaden voor God leeft.
|
|