Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Op eene nieuwgemaakte zangwijze.I.
Ik werd den donk'ren kerker moê!
Toen riep Immanuel mij toe:
‘Treê uit de duisternis, langs Sions steile trappen.
Schrik niet, dat U die rots ontmoet,
Daargij uit Hinnoms dal in 't Heiligdom moet stappen,
Met een' ontschoeiden voet’.
II.
'k Zei: ‘Ach! waar vind ik opening,
‘Of weg waar door ik heenen dring?
Waar is Gods sterke hand, die ketens los kan rukken’?
't Licht daalt in Tofeths zwart gewelf!Ga naar voetnoot*
Een straal versmelt het hart, breekt grendelen aan stukken;
God roept: ‘Ga uit U zelv'’!
III.
Mijn Goël, zie hoe 't harte beeft!
'k Heb voor mij zelv' te lang geleefd,
| |
[pagina 131]
| |
Dit hart aan zonde, en hel, en waereld opgedraagen.
Kom nader, Hemelbruidegom;
Verover deeze ziel; 'k moet U alleen behaagen.
Wijs mij Uw Heiligdom!
IV.
Dan woon ik in geen Tofeth meer:
't Geen ik van Hinnoms dal ontbeer,
Zal mij Uw Heiligdom op Sion weder geeven.
'k Volg U, en sterf met U aan 't kruis;
Ik leef, doch niet meer ik; Gij zelf zult in mij leeven.
Gods tempel wordt mijn huis.
V.
In 't Voorhof vind ik rust en vreê,
Mijn' brandaltaar en kop'ren zee,
Om 't hart te reinigen van schulden en gebreken:
'k Vind schat, en wapens in 't portaal;Ga naar voetnoot*
Ik krijg in 't heiligdom, de onvrugtbaare aarde ontweeken;
Een Godlijk zielsonthaal.
VI.
Zend hier Uw zevenvoudig licht,
Bestraal het duister zielsgezicht;
Doe aan Uw tafel van Uw brood en wijn mij leeven.
Ontvang den wierook der gebeên,
'k Zal dien op 't reukaltaar, in Uwe handen geeven;
En met U binnen treên.
| |
[pagina 132]
| |
VII.
't Is de Ark, die U ten troon verstrekt.
De Leer der bloedverzoening dekt,
De bliksemende Wet; zij moet genade werken.
Hoe glansrijk daalt de Schechina!
Ik dek het rood gezicht met Serafijne vlerken,
En wacht op Uw genâ.
VIII.
O SiloaGa naar voetnoot§, die Edens vloed,
Doet stroomen in 't verschroeid gemoed.
O levendig kristal uit 's Hemels troon ontsprongen;
Gij drenkt het Hemelsch Heiligdom;
Het driemaal heilig, wordt het Lam daar toegezongen;
Daar is het Eigen stom.
IX.
Daar leeft de ziel geheel in God,
Daar smaakt ze 't allerheuchlijkst lot
Van 't zalig Geestendom, dat God en 't Lam mag eeren.
Daar drenkt Hij haar met hemelwijn;
En als 't verengeld hart, de tempels moet ontboeren,
Zal 't Lam de tempel zijn.
X.
Wee U, rampzalig Israël,
Verlaat gij Sions waterwel?
urst Gij den strik en 't net met Salems volk verkiezen?
| |
[pagina 133]
| |
Ge omhelst een snoode afgoderij,
Gij zult, de rots des heils, en 't heiligdom verliezen.
't Lam maakt de zielen vrij.
XI.
't Lam, dat een steen des aanstoot is,Ga naar voetnoot*
Den Jood een rots der ergernis;Ga naar voetnoot†
Strekt mij ten Heiligdom! wees welkom zuiv're drempel!
'k Vrees strik noch net, nu 'k veilig woon.
Ik wandel op deez aard'; en leef in 's Hemels tempel;
Mijn tempel is Gods Zoon.
|
|