Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Nagedachtenis van 't gepredikte Woord, als men uit den godsdienst komt. Op eene nieuwgemaakte Zangwijze. Of: O Heilig, zalig Bethlehem. I. Hoe werd daar 't hart van God vergast, Die 't Man bij Is'rels tent deed reg'nen. Daar had Gods knecht tot ons Gods last, De lust der ziel, wil God het zeg'nen. II. Daar hoorde ik in Gods zoutverbond, Zijn onnaspeurelijke wijsheid. Daar zag ik trouw, die duurzaam stond, Van de eerste jeugd tot de oudste grijsheid. III. Daar mogt Gods volk in 's Vaders Zoon, Het vreêverbond op 't offer maaken. Daar mogt het nad'ren tot den troon; Daar vrij van all' zijn schulden raaken. IV. God mint de ziel van eeuwigheid, En trekt haar door zijn liefdezeelen. Zijn gunst die Soan 't recht ontzeit, Wil haar in Kanaân vriendlijk streelen. [pagina 7] [p. 7] V. Deeze Eeuwigheid kent paal noch perk, Daar de Eeuwige zich zelv' wil geeven: God leeft altoos, en doet zijn werk Ook midden in de jaaren leeven. VI. O eind'loos vak vol menschenmin, Wat doet gij ons al heil verwachten! Uw denkbeeld vult en ziel en zin; Gij, gij, verslindt all' mijn gedachten! VII. 't Is JESUS Geest, die met dit woord, Zijn zaal'ge werking nog wil paaren. Och! was het recht van elk gehoord! Och! zag men 't koorn in goudgeele aaren! VIII. Dan ach! 't valt op den weg, daar zweet, Noch arbeid ooit kan vrucht belooven: Daar 't vlug gevogelt alles eet, Daar 't ijdele gedachten rooven. IX. Een ander deel valt op een' steen, Waar luttel gronds het straks doet groeien: Maar 't zonnevuur zal 't land ontkleên, En 't ongeworteld groen verschroeien. [pagina 8] [p. 8] X. De rijkdom, vrees, en zorg verstikt, 't Geen valt in dichte stekeldoren: 't Mist zon, en regen die 't verkwikt; Zorg hindert zelfs, in 't woord te hooren. XI. 'k Beklaag mij ook en voel met smart, Mijn hardigheid op al het lokken: En dat mijn ongelovig hart, Door schat, of zorg werd afgetrokken. XII. Ik koom, O Heiland, tot Uw bloed, Om daar verzoening in te erlangen. Och! spreng dit zelf aan mijn gemoed, Mogt ik geloof en liefde ontvangen! XIII. Schonkt Gij een' zegen aan de ziel, Gij deelt Uw heil in 't harte daagen. Zoo 't door genade in 't binnenst viel; Leer mij in U veel vruchten draagen. XIV. Doe mij bewaaren dat ik heb, Dat niemand ooit mijn kroone roove: Dat hoe Uw zegen vloeie of ebb'; Ik nooit het goede zaad verdoove. Vorige Volgende