Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Zucht om een' zegen over 't woord,
| |
[pagina 2]
| |
Schenk mij besneedene ooren.
Is 't oog,
Om hoog
Recht geslaagen:
Doe mij daagen
's Hemels luister,
Dien Gij schijnen doet in 't duister.
III.
Och! dat mijn geest des Heilands zin,
Zijn gadelooze menschenmin,
En ruime hemelschatten;
Die Hij ons aanbiedt in het woord,
Waar door Hij ziel en zin bekoort,
Bij godlijk licht mogt vatten.
Daal neêr,
O Heer,
Met Uw waarheid
Licht en klaarheid,
Op Uw leden;
Hoor de pleitende gebeden.
IV.
Mijn hart van al het aardsch gespeend,
Zij met mijn' God geheel vereend.
Wijkt zwervende gedachten;
Wijkt vogels, die op 't offer vliegt;
Wijk dwaas gevlei, dat mij bedriegt;
| |
[pagina 3]
| |
Wijk zorg, ik hoor geen klagten.
Voor Hem,
Wiens stem
Door zijn booden,
Mij wil nooden;
Moet ik zwijgen,
In Hem 't hart verzameld krijgen.
V.
O Geest, bepaal, en oor, en oog,
En mijn verbeelding, daar ze vloog,
En d'aandacht deed verdwaalen;
Zet door Gods vrees die wijsheid leert,
Het hart naar 't schepsel toegekeerd,
Tog heil'ge en wijze paalen.
'k Zit nu,
Om U,
Met mijn ooren
Zelv' te hooren;
Met mijn oogen
God op de ark te zien verhoogen.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 4]
| |
VI.
't Orakel zij voor mij niet stom,
Doe mij Uw' weg in 't Heiligdom,
Niet bij Uw lamplicht kennen:
Maar bij den glans der morgenster,
Bij 't zonlicht dat ik heind en ver,
Om deezen kloot zie rennen.
O Zon,
O Bron,
Licht en leven,
Moet Gij geeven.
Ga inwendig
Glansrijk op, en schijn bestendig.
VII.
Leer mij afhanglijk door 't geloof,
Voor eigen waan en wijsheid doof,
Niet op den Leeraar vitten:
Maar met een open hart, en oor,
Dat naar des Leeraars lessen hoor',
Aan 's Heilands voeten zitten.
Is 't hart,
Verward
In 't vooroordeel;
't Geeft geen voordeel:
Maar 't begeeren
Naar de zuiv're melk, doet leeren.
| |
[pagina 5]
| |
VIII.
Geef aan Uw' knecht die op U wacht,
Ook van Uw godlijk licht en kragt,
Met ons die hooren zullen.
Zij zijn fonteinen van genâ,
In 't Heiligdom: maar Siloa
Moet haar met water vullen.
Zingt dan,
Springt van
Enkel vreugde;
O verheugde
Salems reien:
Zoo wil 't Lam ons troonwaards leien.
|
|