Vreugde-bergh, bestaende in nieu-iaers en kars-gesanggen, ziel-suchten, en andere opmerckende deuntjes (tweede deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrijna de selve Stem.1. O Mensch! om u ben ick in noodt:
Om uwent wil gaen ick ter doodt,
Om ’t handtschrift uyt te vagen
| |
[pagina 63]
| |
Dat tegen u was ingestelt.
Om u van al het doodts gewelt
Geheel te sien ontslagen,
Moet ik dees’ smaetheyt dragen.
Smaetheyt dragen, smaetheyt dragen.
2. Men doet my niet dan alle spijt,
Nu hoor ick hier nu daer verwijt,
Nu word’ ick overlogen,
En van het Krijghs-volck uytgelacht,
Bespot, beschimpt, en seer veracht,
In ’t aengesicht gespogen,
Als had’ ick geen vermogen,
Geen vermogen, geen vermogen.
| |
[pagina 64]
| |
3. Sy setten my met smaedt ten toon,
En boven op mijn Hooft een Kroon
Van Doornen t’saem geweven,
Mijn Vqader, ’t sal haest zijn gedaen,
En ’t schijnt, ick kan het niet ontgaen,
Bewaert haer tot het leven
Die ghy my hebt gegeven,
Hebt gegeven, hebt gegeven.
4. Mijn Vonnis leyt al ree gevelt:
Die schuldigh is wordt vry gestelt,
d’Onschuldige verwesen.
Niet langh geleen wierd’ ick geroemt,
En Davids Soon met vreuchd’ genoemt,
| |
[pagina 65]
| |
Hoogh was mijn lof geresen:
Maer nu ist wegh met desen,
Wegh met desen, wegh met desen.
5. Mijn God! mijn God! waerom verlaet
Ghy my? in dees’ bedroefde staet,
In smaetheydt en in schanden.
My dorst. Ick had ontset verwacht:
Maer niet te min het is volbracht.
Mijn Geest na dese banden,
Beveel ick in u handen,
In u handen, in u handen.
|
|