Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Attentie. wijze: Aussitôt que la lumiére of: Arm en nedrig is mijn hutje. Lieflijk fluit de vogelvanger, Als hij op de vinkjes loert, 't Lukt hem, en hoe menig vinkje, Wordt er in het net gevoerd! Beestje! straks nog heen en weder, Fladdrend in de vrije lucht, Ach! wat baat uw tegenspartlen, Bij een meester zoo geducht! Schuldloos beestje! ja, 'k beklaag u, Maar helaas! wat martlend leed, Wedervaart ook aan ons meisjens, Die men meê te lokken weet. Lieflijk klinkt de stem der vrijers, Zoo als van den vogelaar, Ach! hoe spoedig brengt hun vleitaal, Onze vrijheid in gevaar! [pagina 39] [p. 39] 't Meisje, straks nog zoo gelukkig, In haar stille onnoozelheid, Treft een minnaar, en verwart zich, In de netten die hij spreidt; Blinkende eer en gouden bergen Wees men haar in het verschiet, Maar, helaas! een grillig meester, Is haar lot, en anders niet. 'k Heb het aan zoo menig vrouwtjen, In vertrouwen afgevraagd, Of zij haar verloren vrijheid, Niet al ras, zich heeft beklaagd; 't Antwoord? ja, ik zou het zeggen, Was mij 't zwijgen niet verzocht, Ach! bestond er eens een tempel, Waar men ook onttrouwen mogt! Meisjes, die nog zoo blijmoedig, Op het pad der onschuld gaat, Ach! ik wil u allen raden, Wat ik ook mij zelven raad: Dat wij steeds aan 't spreekwoord denken, ‘Als de bruid is aan den man, Kent hij eeden noch beloften;’ Menig vrouwtjen weet er van. Vorige Volgende