Alle de brieven. Deel 11: 1695-1696
(1983)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||||||||||
Korte inhoud:Glochidium-larven uit zwanemosselen. Een aantal soorten protozoën uit water dat uit zwanemosselen is gehaald. Beschouwingen over de voeding en voortplanting van de protozoën. Uittreksels van brieven aan Oldenburg en Brouncker. | ||||||||||||||
Opmerking:De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A. | ||||||||||||||
Letter No. 160 [96]
| ||||||||||||||
Published in:
| ||||||||||||||
Summary:Glochidium larvae from swan mussels. A number of species of protozoa from water taken out of the swan mussels. Observations on the way in which the protozoa take their food and propagate. Extracts from letters to Oldenburg and Brouncker. | ||||||||||||||
Remark:The text as here printed is that of edition A. | ||||||||||||||
Delft in Holland den 9. November 1695.
DOORLUGTIGSTE KEURFURST
SYne Exelentie de Heer... heeft my op den dag van zijn vertrek uyt Dusseldorp geschreven enz.Ga naar voetnoot2) Ga naar margenoot+In mijne Onderdanigste van den 18. SeptemberGa naar voetnoot3) kome ik te zeggen, hoe ik een Veen-Mossel hadde geopent, en uit deselvige hadde genomen ongeboore Veen-Mosselen, die alzoo verre waren gekomen, dat ik oordeelde datGa naar voetnoot4) haare volmaaktheyt haddenGa naar voetnoot5), om dat hare schulpen volmaakt schenen te zijn. Ik heb eenige duysenden van dese ongeboore Veen-Mosselen genomen, die ik in een witte steene verglaasde kom leyde, en daar aanstonts gragt water op gegooten, om dus te vernemenGa naar voetnoot6), of niet eenige van dese ongeboore Veen-Mosselen in 't leven zouden blyven, en in groote toe nemen. Ga naar margenoot+Dese ongebore Veen-Mosselen in 't water leggende, beschouwde ik verscheyde dagen agter den anderenGa naar voetnoot7), dog ik en konde geen verandering in 't groot werden, aan deselvige gewaar werden, en alzoo door de veel gevallen regen, onse Water gragten met geen ander water waren versien, als van het water dat van het land komtGa naar voetnoot8), en door onse Stad moet loopen, zoo zag ik boven gedagten, een groote menigte van kleyne levende Dierkens, van verscheyde zoorten en grootheden in 't water, onder de ongeboore Veen-Mosselen swemmen, en onder andere zag ik wormkens, die zeer na de gedaanteGa naar voetnoot9) hadden, als de wormen die de kinderen afgaan, en welkers dikte ik oordeelde, dat ontrent een vierdedeel van de dikte van een hair, van ons hooftGa naar voetnoot10) uit maakteGa naar voetnoot11). Vorders zag ik Dierkens, die aan haar lange staarten, digte by den anderenGa naar voetnoot7) vast lagen, en welke Dierkens, nevens nog verscheyde andere, ik noyt te vooren en | ||||||||||||||
Delft in Holland, the 9th of November 1695.
SERENE ELECTORAL HIGHNESS,
His Excellency Mr.... wrote to me on the day he left Düsseldorf, etc.Ga naar voetnoot2) Ga naar margenoot+In my Humble Letter of 18 SeptemberGa naar voetnoot3) I said how I had opened a Fen-Mussel and had removed out of it some unborn Fen-Mussels, which had already developed so far that I judged them to be fully grown, because their shells seemed to be perfectGa naar voetnoot4). I took several thousands of these unborn Fen-Mussels, which I put in a glazed white earthenware basin and on which I forthwith poured canal-water, in order to see whether some of these unborn Fen-Mussels would not remain alive and grow bigger. Ga naar margenoot+These unborn Fen-Mussels lying in the water I viewed several days in succession, but I could not detect on them any change as to growing bigger, and since owing to the rain that had fallen plentifully our canals were filled with no other water than the water which flows off the land and has to flow through our TownGa naar voetnoot5), I saw, beyond my expectations, a great multitude of little living Animalcules of divers sorts and sizes in the water, swimming amongst the unborn Fen-Mussels. And amongst others I saw little worms which had well-nigh the same form as the worms that children void in their stoolsGa naar voetnoot6) and whose thickness I judged to be about one fourth of the thickness of a hair from our headGa naar voetnoot7). Furthermore I saw Animalcules which stuck close together by their long tails, | ||||||||||||||
hadde gesien. En welkers beweginge, ongemeen vermakelijk was te aanschouwenGa naar voetnoot12). Vorders zag ik dat dese Dierkens van dag tot dag in getal waren toenemende. Ga naar margenoot+Ik verversten in 't eerst, om de vier â vyf dagen het water, waar in dese ongeboore Veen-Mosselen lagen, zoodanig, dat ik het op een lepel vol water na, af goot, en aanstonts weder ander gragt water daar op dede. In dese mijne ondersoekinge beelde ik my inGa naar voetnoot13), dat de ongeboore Veen-Mosselen, van de verhaalde kleyne Dierkens, wierden opgegeten, om dat ik veel maal quam te zien, dat een menigte van kleyne Dierkens, tusschen de schulpen van de ongeboore Veen-Mosselen waren, ja zoodanig dat ik oordeelde, dat wel vyftig Dierkens in een ongeboore Veen-Mossel quam te zienGa naar voetnoot14). In dese mijne waarneminge zag ik, dat van dag tot dag, de visagtige stoffe, uit de ongeboore Veen-Mosselen verminderde, ja zoodanig, dat na verloop van twaelf dagen, weynig of geen visagtige stoffe, tusschen de schulpjens te bekennen was, ende dat de schulpjens alle door schynende wierden. Na welke tyd ik ook niet konde vernemen, dat de Dierkens in zoo een groot getal waren toenemende. Dat nu de ongeboore Veen-Mosselen door de kleyne Dierkens hier vooren verhaalt, waar van de meeste met haar tien duysenden geen ongeboore Veen-Mossel in groote konnen op halen, mede oorzaak waren van het op eeten van de ongeboore Veen-Mosselen, versterkte mijn gevoelen, als ik daar op quam te beschouwenGa naar voetnoot15), de ongeboore Veen-Mosselen, die ik op dien tyd, wanneer ik deselvige in een Delfse Porceleyne witte komme in 't water hadde geleyt, in verscheyde glaasjens hadde opgeslooten, en waar nam, dat yderGa naar voetnoot16) van de ongeboore Veen-Mosselen in de opgesloote glaasjens, schoon deselvige mede in 't water waren leggende, de vis-deelen nog tusschen hare schulpjens was, alhoewel veele hare schulpjens verre van een stonden, of gapende waren. Ik hebbe verscheyde malen verstelt gestaan, als ik zag, de menigvuldige ongeboore Veen-Mosselen, die in een Veen-Mossel beslooten lagen, als niet konnende begrijpen, waarom onse water gragten, en Veen-gronden niet overvloedig met | ||||||||||||||
which Animals, as well as several others, I had never seen before; and their motion was uncommonly pleasant to beholdGa naar voetnoot8). I further saw that these Animalcules were increasing in number day by day. Ga naar margenoot+At first, every four of five days I replenished the water in which these unborn Fen-Mussels lay, in such a fashion that I poured off all but one spoonful of water and forthwith added other canal-water thereto again. In this my inquiry I imagined that the unborn Fen-Mussels were eaten up by the said little Animalcules, because I often saw that a multitude of Little Animalcules were between the shells of the unborn Fen-Mussels, nay, to such an extent that I judged I saw as many as fifty Animalcules in one unborn Fen-MusselGa naar voetnoot9). In this my observation I saw that from day to day the fishy substance from the unborn Fen-Mussels diminished, nay, to such an extent that after the lapse of twelve days little or no fishy substance could be discerned between the little shells, and the little shells all became transparent. After this time, too, I could not perceive that the Animalcules were increasing in so great a number. My opinion that the aforesaid little Animalcules, most of which in their tens of thousands did not equal in size one unborn Fen-Mussel, were also the cause of the unborn Fen-Mussels being eaten up was confirmed when thereafter I viewed the unborn Fen-Mussels - which at the time when I had laid them in water in a white Delft Porcelain basin I had enclosed in several little glasses - and observed that the fishy parts were still between their little shells of each of the unborn Fen-Mussels enclosed in the little glasses, even if they also lay in the water, although the little shells of many of them were wide apart or agape. I have several times been amazed when I saw the multitude of unborn Fen-Mussels that were enclosed in one Fen-Mussel, for I could not understand why our | ||||||||||||||
Veen-Mosselen en zijn versien, nademaal de wateren zoo stark niet af-loopen, dat de Veen-Mosselen, schoonGa naar voetnoot17) zeer kleyn zijn, met het water konnen weg gevoert werden. Ten anderen, datGa naar voetnoot18) die niet op gevangen werden, om tot spijs te gebruyken. En dat dusGa naar voetnoot19) van eene Veen-Mossel duysenden behoorde voort te komenGa naar voetnoot20). Maar werdende nu gewaar het verslinden van de verhaalde kleyne Dierkens, dagt my reden genoeg te zijnGa naar voetnoot21), waarom de Veen-Mosselen niet meerder in getal wierden gevonden. Na desen liet ik het water nog twaelf dagen staan, zonder het zelvige te ververschen, om te zien, of de Dierkens dus doende, in grooter getal zouden voortteelen. En ik vernamGa naar voetnoot6), dat de Dierkens van dag tot dag verminderden, ja zoodanig op den agtsten October waren vermindert, dat daar ikker voor desen wel hondert hadde ontdekt, nu geen een en was te zien, ende die geene die nog van de grootste zoort waren over gebleven, waren zeer traag in haar voortgang, en dun van lighaam, en alle de schulpjens van de ongeboore Veen-Mosselen, waren nu nog in doorschynentheyt zoo toegenomen, datGa naar voetnoot22) eenige hondert van zeer kleyne deelen, waar uit deselvige waren te samen gestelt, konde bekennen, zoo dat ik uit de verhaalde waarneminge vast stelde, dat de menigvuldige Dierkens, nu door gebrek van voetsel waren gestorvenGa naar voetnoot23). Ga naar margenoot+Omme mijn zelven in de menigvuldige voortteelingeGa naar voetnoot24) van de kleyne Dierkens, in het water, en dat in zeer korten tyd, verder te voldoenGa naar voetnoot25), nam ik de quantiteit, van wat meer als een gemeneGa naar voetnoot26) wijnroemer vol gragt water, en daar in dede ik een gemene Mossel, zoo als ik deselve uit zijn schulpen hadde genomen, en leyde de Mossel in dat water, om te zien, was het doenlijk, of de Dierkens door het voetsel datse van de Mossel zouden komen te halen, niet buyten gemeen zouden vermenigvuldigenGa naar voetnoot27). | ||||||||||||||
canals and Fens are not overflowing with Fen-Mussels, since the waters do not flow off so strongly that the Fen-Mussels, even though they are very small, can be carried off with the water; and in the second place, that they are not gathered to be used as food, and that from one Fen-Mussel therefore thousands ought to be producedGa naar voetnoot10). But, discovering now that they were devoured by the said little Animalcules, I thought that this was sufficient reason why the Fen-Mussels are not found in greater numbers. After this, I left the water standing for twelve more days without replenishing it, in order to see, if I did this, whether the Animalcules would generate in greater numbers. And I saw that the Animalcules decreased from day to day, nay, that on the eighth of October they had diminished to such an extent that where before I had discovered at least one hundred, none was now to be seen, and those of the biggest sort that had been left were very slow in their motion and thin in body, and all the little shells of the unborn Fen-Mussels now had increased so much in transparency that I could detect some hundreds of very small parts of which they were composed, so that from the said observation I concluded that the numerous Animalcules now had died for lack of foodGa naar voetnoot11). Ga naar margenoot+In order to satisfy myself further about the plentiful generation of the little Animalcules in the water, and this in a very short time, I took a quantity of canalwater, somewhat more than a common rummer-ful, and I put in it a common Mussel such as I had taken out of its shells and laid the Mussel in that water to see, if possible, whether the Animalcules would not multiply to an uncommon degree owing to the food they would get from the MusselGa naar voetnoot12). | ||||||||||||||
Na dat nu de Mossel vier-en-twintig uren in 't water hadde gelegen, nam ik een weynig van het bovenste water, en beschouwde dat door het vergroot-glas, en zag, tot mijn verwondering, een over groot getal van Dierkens; ende na dat het water met de Mossel daar in, twee maal vier-en-twintig uren hadde gestaan, zag ik dat het getal van Dierkens, zeer was vermeerdert. Ik nam een weynig van het geseyde water, dat ik in een glase Tuba dede, welkers middelyn ontrent een vyftiende deel van een duym was, enGa naar voetnoot28) ontrent een duymbreet lang met water gevolt was. In dit water zag ik eenige weynige kleyne Dierkens swemmen, die eenige duysent by den anderenGa naar voetnoot7), geen zand grooteGa naar voetnoot29) konnen uyt maken. Dese Dierkens waren van een aardig maaksel, want der zelver ronde ommetrek van hare lighamen, scheen te bestaan, uit tien â twaelf ronde heldere bolletgens, verbeeldende in 't middenGa naar voetnoot30) een duyster plekje, wat grooter als een van de bolletgens. Dese Dierkens wentelden in haar voortgang (die langsaam toeging) doorgaansGa naar voetnoot31) rondomme. Ga naar margenoot+Wanneer dese Dierkens een weynig tijd in het verhaalde glaasje hadden geweest, zag ik een kleyn dun deeltge, verbeeldendeGa naar voetnoot32) een adertakje, met zeven â agt adersprankjensGa naar voetnoot33), zijnde yder van die sprankjes wel hondert maal dunder, als een hair van ons hooft isGa naar voetnoot34), en zag te gelijk, dat aan yder uyterste eynde van het verhaalt adertakje, een verhaalt Dierke vast zat, zonder dat ik eenige beweginge in 't eerst gewaar wierde. Dog na verloop van ontrent een menuit tyds, vernam ik, dat eenige Dierkens haar gins ende weder begonden te bewegen, waar door yder dun takje in verscheyde bogten wierde geboogenGa naar voetnoot35). Dese beweginge geschiede hoe langer hoe sterker, tot dat eyndelijk het Dierke door zijn arbeyt van het takje afraakte, en weg swom, en zoo ging het ook met alle de andere, en dus was het adertakje, van alle de Dierkens die kenbaarGa naar voetnoot36) waren, ontlast. Uyt dit gesigt, beelde ik my inGa naar voetnoot13), dat diergelijke Dierkens, op yder van de geseyde adertakjens, een Eytge, of jong Dierke hadde geplaatst, ende dat de zelve aldaar in groote, ende volwassentheyt waren toegenomen. | ||||||||||||||
After the Mussel had lain in the water for twenty-four hours, I took a little of the uppermost part of the water and examined that through the magnifying glass, and saw to my wonder an extremely large number of Animalcules. And after the water, with the Mussel in it, had stood for twice twenty-four hours, I saw that the number of the Animalcules had greatly increased. I took a little of the said water, which I put in a glass Tube, whose diameter was about one fifteenth part of an inchGa naar voetnoot13) and which was filled with water for about an inch of its length. In this water I saw a few little Animalcules swimming, a few thousands of which together would not equal one grain of sand in sizeGa naar voetnoot14). These animalcules had a pretty structure, for the round circumference of their bodies seemed to consist of ten or twelve bright round pellets, in the middle of which there appeared a little dark spot, somewhat bigger than one of the pellets. In their progression (which proceeded slowly) these Animalcules continually rotated themselves. Ga naar margenoot+When these Animalcules had been in the said little glass for some time, I saw a slender little particle, resembling a little branching vein, with seven or eight little side-branches, each of those little side-branches being at least a hundred times thinner than a hair from our headGa naar voetnoot15); and at the same time I saw that at each extremity of the said little branch one of the aforesaid Animalcules was attached, though at first I did not discern any motion in them. But after about one minute had elapsed, I perceived that some of the animalcules began to move to and fro, as a result of which each of the thin little branches was bent into several curvesGa naar voetnoot16). This movement grew stronger and stronger, until at last through its efforts the Animalcule was detached from the little branch and swam off, and the same thing happened with all the others, and thus the little branch was stripped of all the Animalcules that were visible. From this spectacle I imagined that these Animalcules had laid on each of the said little branches a little Egg or young Animalcule, and that these had grown there in size and maturity. | ||||||||||||||
Vorders was dit adertakje meest doorgaansGa naar voetnoot37) beset, met een heldere stoffe, die ik oordeelde dat ronde bolletgens waren. Dit gesigt bragt my te binnen, of alle die ronde deelen, die ik daar quam te zien, niet wel Eyeren, of jonge kleyne Dierkens mogten zijn, ende dat uit die deelen, in 't korteGa naar voetnoot38) mede zoodanige Dierkens zouden voortkomen. Na verloop van nog vier-en-twintig uren beschouwde ik het adertakje weder, en zag als doen, dat op nieuw eenige Dierkens, die haar volkome wasdom hadden, aan het takje vast zaaten, ende dat veele van dese Dierkens, ontrent het takje swommen, ende dat de rondagtige deelen, die ik daags te vooren aan het takje hadde gesien, veel waren vermindert. Ontrent een halve duymGa naar voetnoot28) breet spatie, van het verhaalt adertakje, lag een kleyn veseltge in 't water, daar mede Dierkens aan vast zaaten, en uit die ronde deelen, die aan het veeseltge vast zaaten, beelde ik my in, waren voortgekomen. Dese Dierkens waren in de tyd van twee maal vier-en-twintig uren, in zoo een groot getal toegenomen, dat ikker nu wel vyftig zag, daarGa naar voetnoot39) ik te vooren maar een hadde gesien. Als wy nu ons versekeren, dat in den tyd van vier-en-twintig uren, Dieren te voorschyn komen, die hare volkome wasdom hebben, ende ons inbeeldenGa naar voetnoot40) dat deselve uit kleyne ronde deelen zijn voortgekomen, zoo hebben wy ons niet te verwonderen, over de menigvuldige kleyne Dierkens die wy vernemenGa naar voetnoot6), dat in korte dagen in 't water voortteelen, als haar maar geen voetsel ontbreekt, en wie weet of het eene geslagt, van de zeer kleyne water Dierkens, het andere geslagt niet en verslint, en tot voetsel gebruykt, gelijk wy zien dat groote vissen doen, want zoo het anders waar, de wateren zouden vervult werden met kleyne DierkensGa naar voetnoot41). Een dag daar na beschouwde ik weder de Dierkens, en zag tot mijn verwondering, dat veele versamelt warenGa naar voetnoot42), en ook eenige voor mijn gesigt versamelden, die in 't begin van de versameling, een bevende beweging maakten, ende versamelt zijnde, met malkanderen voort swommen, en ook wel stil aan het glas bleven zittenGa naar voetnoot43). Ga naar margenoot+Als doen zag ik ook, dat de lighamen van yder Dierken uyt een rondagtig maaksel bestonden, want hoe zy haar in 't voort swemmen omwentelden, zy behielden een ende deselvige figuur, verbeeldendeGa naar voetnoot32) een rond trosje druyven, welke druyven zeer digt aan den anderenGa naar voetnoot7) vast zaten, en als de Dierkens voort swommen, zagmen yder verbeeld druyfje bewegenGa naar voetnoot44). | ||||||||||||||
Furthermore this little branching vein was usually covered with a clear substance, which I judged to be round pellets. This spectacle made me wonder whether all those round pellets which I saw there might not perhaps be Eggs or young Animalcules and whether from these particles in a short time similar Animalcules might not come forth. After the lapse of another twenty-four hours I looked at the little branch again and then I saw that once more a number of Animalcules which had reached their full growth were attached to the little branch and that many of these Animalcules were swimming around the little branch, and that the roundish particles which the day before I had seen on the little branch had greatly diminished in number. About half an inch away from the said little branch there lay in the water a little fibre, on which also some Animalcules were attached, which I imagined had come forth from those roundish particles attached to the little fibre. These Animalcules had increased to so great a number in the space of twice twenty-four hours that I now saw at least fifty of them where before I had seen but one. If we now make sure that in the space of twenty-four hours Animals come forth which have reached their full growth and we imagine that they have come forth from little round particles, we need not wonder at the multitudes of little Animalcules which we perceive to be bred in the water within a few days provided they lack no food. And who knows but what one sort of the very small water Animalcules may not devour and use the other sort as food, as we see big fishes doing. For if it were otherwise, the waters would get full of little AnimalculesGa naar voetnoot17). One day afterwards I again looked at the Animalcules and saw to my wonder that many of them were copulated, while some of them copulated before my eyes. At the beginning of the copulation they had a trembling motion, and after copulating they swam forward together and sometimes stuck motionless to the glassGa naar voetnoot18). Ga naar margenoot+I then also saw that the body of each Animalcule consisted of a roundish structure, for no matter how they turned about in swimming forward, they kept one and the same shape, resembling a little round cluster of grapes, which grapes were fixed very tightly together, and as the Animalcules were swimming forward each of the supposed grapes was seen movingGa naar voetnoot19). | ||||||||||||||
Dit was in den avont stond, wanneer ik de laatst verhaalde beschouwinge te weeg bragt, ende des anderen daags 's mergens bevond ik, dat veele Dierkens doot waren, ende des avonts waren deselve zoo vermindert, dat ikker maar vier konde bekennen, die nog leefden. Waar uit ik mede besloot, dat de Dierkens uit gebrek van voetsel, waren gestorven. Na verloop van nog een nagt zag ik maar een Dierke leven, en alle de doode Dierkens hare lighamen waren zoo ontdaanGa naar voetnoot45) in 't water, dat ik niet en zag, als kleyne (in mijn oog) ronde deeltgens, dieGa naar voetnoota) het water daar dese Dierkens in geswommen hadden, troubel maakte. Ga naar margenoot+Twee dagen, na de verhaalde ontdekkinge, beschoude ik het verhaalde weynige water in de glase Tuba, en ik zag als doen, een over groot getal van zeer kleyne visjens, of Dierkens, die ik Aaltgens mag noemen, om dat in 't voort swemmen haare lighamen met bogten beweegden gelijk de Alen doen, en dat zoo vaardigGa naar voetnoot46), dat het te verwonderen was. Dese visjens bleven doorgaansGa naar voetnoot31) digte by den anderenGa naar voetnoot7), ende dat in de ronte van de Tuba, ende in een over groot getal, ende na mijn oordeel was hare lengte, van de axe van een globule bloetGa naar voetnoot47), die het zelvige root maakt. En bleven ontrent zeven dagen in 't leven, na welke tyd, ik zoo nu als dan maar een konde bekennenGa naar voetnoot48). Onder dese Dierkens of visjens, zag ik ook swemmen, eenige weynige kleynder Dierkens, die ik oordeelde, dat met haar agten, niet grooter waren, als een geseyd bolletge bloet. En nu en konde ik dat deeltge, dat ik hier vooren by een adertakje hebbe vergeleken, niet meer bekennen, hoe menigmaal ik daar naGa naar voetnoot49) gezogt hadde. Ga naar margenoot+Welke laatste Dierkens na verloop van twee â drie dagen, in zoo een groote menigte waren toegenomen, dat het niet te bedenken is, als wanneer nuGa naar voetnoot50) het water, tot op de helft was weg gewasemtGa naar voetnoot51). Alle het water, daar ik hier van kome te spreken, dat ik in de glase Tuba hadde gedaan, en waar in de verhaalde menigvuldige voortteelingen van kleyne Dierkens zijn te weeg gebragt, oordeelde ik na mijn beste wetenschap, niet meerder te zijn, als een agtste deel van de groote van een groene ertGa naar voetnoot52), dog met dit mijn oordeel niet te vreden zijnde, ging ik zoodanige quantiteit water wegen, en ik bevond het twee asenGa naar voetnoot53) swaarte. En ik woog ook eenige erten, en zag dat een gemene ert agt asen swaar was. | ||||||||||||||
It was evening when I carried out the last-mentioned observation, and the next day, in the morning, I found that many of the Animalcules were dead, and by evening they had diminished so much that I could detect but four of them that were still alive. From this I concluded that the Animalcules had died for want of food. After another night had passed, I saw but one Animalcule living and the bodies of all the dead Animalcules had decomposed so much in the water that I saw nought but small round particles (as they seemed to my eye), which made turbid the water in which these Animalcules had been swimming. Ga naar margenoot+Two days after the said discovery I examined the said small amount of water in the glass Tube and I then saw an extremely large number of very small fishes or Animalcules, which I may call little Eels, because their bodies in swimming twisted as do Eels, and this so quickly that it was marvellous. These little fishes continually stayed close together, all around the Tube and in extremely large numbers, and in my judgment their length was equal to the diameter of one of the blood-globules which make the blood redGa naar voetnoot20). And they remained alive for about seven days, after which time I could detect only one now and thenGa naar voetnoot21). Among these Animalcules or little fishes I also saw swimming a few smaller Animalcules, of which I judged that eight were no bigger than such a blood-globule. And now I could no longer discern that particle which heretofore I compared to a little branching vein, however often I searched for itGa naar voetnoot22). Ga naar margenoot+The last-mentioned Animalcules had increased to such a multitude after two or three days that it is inconceivable, while half the water had now evaporated. All the water I am speaking of here, which I had put in the glass Tube and in which the said plentiful generations of little Animalcules were brought about, I judged (to the best of my knowledge) to be no more in volume than one eighth the size of a green peaGa naar voetnoot23), but not being satisfied with this my judgment, I proceeded to weigh a similar quantity of water and found its weight to be two acesGa naar voetnoot24). And I also weighed some peas and saw that a common pea weighed eight aces. | ||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voor het vergroot-glas, waar door ik de eerste beschouwinge te weeg bragt, beelde ik my inGa naar voetnoot13), dat ik in 't water, dat ik mede van de superfitie, waar inGa naar voetnoot54) de Mossel lag, hadde genomen, nog een over groot getal van Dierkens zag leven, om my daar van te versekeren, gebruykte ik een meerder vergrootende glas; en een ander werktuygGa naar voetnoot55), en zag zoo een groot getal van uitnemende kleyne Dierkens, dat het geen Menschen en is te doen begrypen, ja zoo kleyn, dat eenige milioenen te zamen, zoo groot niet en zijn als een grof zand isGa naar voetnoot56). Dog alle dese Dierkens, als ik die in een glase Tuba dede, en bleven niet lang in 't levenGa naar voetnoot57). Vorders bevond ik, dat de Dierkens in 't water, daar de Mossel in lag, in zeven â agt dagen, zoo waren toegenomen, dat ik wel mag zeggen, (na mijn beste oordeel) dat het getal wel tien maal hondert duysent meerder was, dan daar Dieren in het water waren geweest, eer ik de Mossel daar in leyde. Over dese vermenigvuldinge van Dierkens in 't water, ende dat in zeer korten tyd, heb ik veel maal verbaast gestaan, te meer, om dat ik verscheyde zoorten van Dierkens quam te zien, die in veelheyt toenamen, zonder dat ik eenige van die zoort, die kleynder waren, konde bekennen, maar alle even groot warenGa naar voetnoot58). Dog ziende nu, het hier vooren verhaalde, namentlijk, datter dierkens zijn, die haar niet begeven tot het voort swemmen, of ze hebben haar volkome groote, en datGa naar voetnoot59) kort daar aan gereet zijn tot het versamelen, en daar benevens, dat in eene nagt een volwasse dierken voort komt, zoo was ik nu van alle de bekommeringen, daar in ik veel Jaren (ontrent der zelver voortteelinge) hadde geweest, tot mijn groote vergenoeginge, ontlast. Doen ik eerst maal in den Jare 1675. zeer kleyne en menigvuldige dierkens in 't water ontdekt hadde, ende die aan de Koninklijke Societeit in Londen, door Missive hadde bekent gemaaktGa naar voetnoot60), zoo en konde men nog in Engelant nog in Frankrijk, myne ontdekkinge niet aannemen, en zoo doet men nog in Duys-lant, zoo ik onderrigt werd. Omme UE: Keurfurstelijke Doorlugtigheyt, een meerder vergenoeginge te gevenGa naar voetnoot61), ontrent het over groot getal van kleyne dierkens, die in 't water zyn, heb ik goet gedagt, een extract uit myne ontdekkinge, die ik de Koninklijke Societeit in den Jare 1677. hebbe toegesondenGa naar voetnoot62), ende aldaar in de Engelse taal zyn gedrukt, hier aan te lassen, die dese volgende is. | ||||||||||||||
Ga naar margenoot+Through the magnifying glass, through which I carried out the first observation, I imagined I also saw, in the water which I had also taken from the surface of the water in which the Mussel lay, an extremely large number of living Animalcules. To make sure about this, I used a glass of higher magnification and another instrument, and saw so great a number of extremely small Animalcules that one cannot make any Man understand it, nay, they were so small that several millions of them together are not as big as a coarse grain of sandGa naar voetnoot25). But all these Animalcules, when I put them in a glass Tube, did not remain alive for longGa naar voetnoot26). Furthermore I found that in the water in which the Mussel lay the Animalcules had increased so much in seven or eight days that I might say (to the best of my judgment) that their number was quite ten times a hundred thousand more than the animals which had been in the water before I put the Mussel therein. About this multiplication of Animalcules in the water, in a very short time, I was often amazed, the more so because I saw divers sorts of Animalcules which increased in number, without being able to discern any of the sort that were smaller, all of them being of equal sizeGa naar voetnoot27). But after seeing what I have just related, viz. that there are animalcules which do not take to swimming about until they have reached their full growth, and that they soon after are ready to copulate, and that moreover in one night a full-grown animalcule is produced, I was now, to my great satisfaction, relieved of all the difficulties in which I had been for many years (concerning their generation). When I first discovered, in the year 1675, very small and numerous animalcules in water and made this known by a Letter to the Royal Society in LondonGa naar voetnoot28), they could not accept my discovery either in England or in France; and this is still the case in Germany, as I am informed. In order to satisfy Your Serene Electoral Highness better concerning the extremely large number of little animalcules that are in water, I have thought fit to add here an extract from my discovery as sent by me to the Royal Society in the year 1677 and printed there in the English languageGa naar voetnoot29), which is as follows: | ||||||||||||||
Ga naar margenoot+Aan de Heer HENRY OLDENBURG
Delft in Holland den 23. Maart 1677.
Mijn Heer.
UEd. zeer aangename van den 12. en 22. passado, zyn my wel geworden. 't Was my lief om te zien, dat de Heeren Boyle ende GrenoGa naar voetnoot63), my gedagtig waren. Gelieft deselve Heeren van mynent wegen, zeer gedienstelijk te groeten. Ook mede was 't my aangenaam te zien, dat de Heeren PhilosophenGa naar voetnoot64) behagen hadden in myne observatien, aangaande de levende Schepselen in 't water, &c. Maar dat deselve swarigheyt maakten, omme te konnen begrypen, de over groote menigte dierkens, alleen in een droppel water. Dit selvige komt my niet vreemt voor, te meer, terwylGa naar voetnoot65) het zonder het gezigt selver daar van te hebben, swaar is, om zulks te bevatten. Ik heb noyt vast gesteltGa naar voetnoot66), datter zoo veel dieren in 't water zyn, maar zeg doorgaansGa naar voetnoot67) dat ik my imagineerGa naar voetnoot68) zoo veel te zien. Myn verdeelinge van het water en tellinge van de dierkens geschiet dusdanig. Ik imagineer my een droppel water zo grootGa naar voetnoot69) als een groeneGa naar voetnoota) Erwt. Ik neem een zeer kleyne quantiteit water, dat ik in een ronde gedaante brenge, zeer naGa naar voetnoot70) van een ende deselve groote, als een geerst greyntgeGa naar voetnoot71), dese laatst gezeyde quantiteit water imagineer ik my een hondertste deel van eenGa naar voetnoot72) gezeyde droppel water te zyn, want ik stel, dat wanneer de axe van een geerst greyntge doet een, dat dan de axe van een groene Erwt wel 4½. doetGa naar voetnoot73). Dit zoo zynde, zoo is de quantiteit water, | ||||||||||||||
Ga naar margenoot+To Mr. HENRY OLDENBURG Secretary of the Royal Society.
Delft in Holland, the 23rd of March 1677.
Dear Sir,
I received your welcome letters of the 12th and 22nd of last month. I was pleased to see that Mr. Boyle and Mr. GrewGa naar voetnoot30) sent me their remembrances. Pray give Them my respectful compliments. I was also glad to see that the Learned PhilosophersGa naar voetnoot31) were pleased with my observations concerning the living Creatures in water, etc., but that they had difficulty in comprehending the vast number of animalcules in one drop of water alone. This does not appear strange to me, the more so as it is difficult to understand this without having seen it. I never stated for certain that there are so many animals in water, but I always say that I think I see so many. My division of the water and counting of the animalcules takes place as follows. I imagine a drop of water the size of a green Pea. I take a very small quantity of water, to which I give a round shape, almost of the same size as a millet grainGa naar voetnoot32). This last-mentioned quantity of water I imagine to be one hundredth of the said drop of water, for I state that if the diameter of a millet grain is one, then the diameter of a green Pea will be 4½Ga naar voetnoot33). This being so, the quantity of water | ||||||||||||||
van de grote van een geerst greyntge, volgens de gemene regels in de meet konst, zeer na 1/91 deel van een droppel water. Als by exempel.
Komt ruym 91 geerst greynen, die de groote van een groene Erwt uyt maken.
Dese quantiteit water van een geerst greyntge, brenge ik zuyver, in een glase pypjeGa naar voetnoot74) (wanneer ik de dierkens aan d'een of d'ander Heer liefhebber zal laten zien) dit glase pypje verdeel ik weder in 30. 40. of meer deelen, en brenge het zelvige dan voor mijn microscope, door twee kopere of zilvereGa naar voetnoot75) veeren, by my tot dien eynde daar aan gemaakt, om het glase pypje zoodanige gestalteGa naar voetnoot76) voor myn microscope te geven, als het vereyst, en hoog en laag te schuyven, na dat het my goet dunkt. Ik heb onder andere zeker Geleert Heer de dierkens op de voor-verhaalde manier laten zien, de welke oordeelde in 1/30 deel van de quantiteit water van een geerst-greyntge, meer als 1000. levende Schepsels te zien, het welke van de zelve Heer met groote verwondering aanschouwt wierdGa naar voetnoot77). Te meer doen ik zeyde, dat nog in dat zelfde water, twee â drie zoorten van veel kleynder dierkens waren, die voor zyn oogen verborgen waren, en die ik door andere glasen en methode, die ik alleen voor mijn zelven houdeGa naar voetnoot78), kome te zien. By aldien zulks waar was, dat de geseyde Heer 1000. dierkens in 1/30 deel water van de groote van een geerst greyntge, had gezien, dat zoude in de groote van een geerst greyntge water 30000. levende Schepsels wesen, en by gevolg dan, in een droppel water, 2730000. levende Schepsels. AndersGa naar voetnoot79) ik imagineer my de quantiteit water, van een grof zantgeGa naar voetnoot80), in het welke ik my imagineer dat meer dan 1000. levende Schepsels kome te zien, de proportie tusschen de groote van een grof zantge, en een droppel water, imagineer | ||||||||||||||
having the size of a millet grain, according to the common rules of geometry, is almost 1/91 part of a drop of water. For example:
This is over 91 millet grains having the size of a green Pea.
I put this quantity of water the size of a millet grain in a slender clean glass pipe (whenever I want to show the animalcules to some Amateur or other). I divide this glass pipe again into 30, 40, or more parts and then put it before my microscope by means of two brass or silver springs, attached by me to it for this purpose, in order to give the glass pipe such a position before my microscope as is required, and to push it up and down as I think fit. I showed the animalcules in the aforesaid manner, amongst others, to a Learned Gentleman, who judged that in 1/30 part of the quantity of water the size of a millet grain he saw more than 1000 living Creatures, which was viewed with great wonder by the said Gentleman. The more so, when I said that in the same water there were also two or three sorts of much smaller animalcules, which were hidden from his sight and which I can see by means of other glasses and methods, which I reserve to myself aloneGa naar voetnoot34). If this were true, that the said Gentlemen had seen 1000 animalcules in1/30 part of water the size of a millet grain, that would be 30 000 living Creatures in water the size of a millet grain, and consequently in one drop of water 2 730 000 living creatures. Stated differently: I imagine the quantity of water the size of a coarse grain of sandGa naar voetnoot35), in which I imagine I can see more than 1000 living Creatures. I imagine the proportion between the size of a coarse grain of sand and that of a drop of water | ||||||||||||||
ik my dus, dat wanneer de axe van een zand greyntge is, een, dat dan de axe van een droppel water meer is dan 10. en by gevolg dan, een droppel water 1000. maal grooter dan een zand, komt dan meer als duysent maal duysent levende Schepsels, in een droppel water, en op zoodanige manier, reken ik mijn onsekere geimagineerdeGa naar margenoot+ tellinge, van dierkens in 't water, dog ik wagt my zoo veel als het mogelijk is, omme het getal niet te vergrooten, gelijk U Ed. hier boven zien kan, dat ik in myn Missive, het getal niet half zoo veel en begroot, als het andere wel doen zouden. enz.Ga naar voetnoot81) Omme de Heeren Philosophen nog meerder contentement te geven, aangaande de waarheyt, van de menigvuldige levende Schepsels, in een zeer kleyne quantiteit water, is myn voornemen, wanneer deselve weder in zoo een groote menigte in 't water zullen zyn, dat ik daar van attestatie zal nemen, en U Ed. die toe laten komen. enz.Ga naar voetnoot82) A. van LEEUWENHOEK.
Ga naar margenoot+Extract uyt een Missive geschreven by het voor overlyden van de Heer OLDENBURG, aan de Heer WILLIAM BROUNKER.Ga naar voetnoot83)
Delft den 5. October 1677.
Mijn Heer. UEd. zeer aangenamen enz:Ga naar voetnoot84) Ik hebbe ook geseyt, dat wanneer ik weder een groote menigte van levende Schepsels, in 't water hadde, dat ik omme U Ed. Geleerde Heeren PhilosophenGa naar voetnoot85), contentement te geven, attestatien daar van zoude laten toekomen, die ik hier nevens van agt distincteGa naar voetnoot86) Heeren, U Ed. toesende, waar van eenige zeggen 10000. levende Schepselen, in de groote van een geerst greyntgeGa naar voetnoot71) water gesien te hebben, andere van 30000. ende ook van 45000. | ||||||||||||||
to be thus: when the diameter of a grain of sand is one, then the diameter of a drop of water is more than 10, and consequently a drop of water is 1000 times bigger than a grain of sand, so that there are more than a thousand times one thousand living Creatures in a drop of water, and in such a manner I calculate my uncertain,Ga naar margenoot+ imagined enumeration of animalcules in water. But I take as much care as possible not to make the number greater, as You can see above, that in my Letter I do not estimate the number half so much as others would do, etc.Ga naar voetnoot36). In order to give the Philosophers even further satisfaction concerning the truth of the numerous living Creatures in a very small quantity of water, it is my intention, when there is again such a great multitude of them in the water, to have it attested and to send this attestation to You, etcGa naar voetnoot37).
A. van LEEUWENHOEK.
Ga naar margenoot+Extract from a Letter written before the death of Mr. OLDENBURG, sent to Mr. WILLIAM BROUNKERGa naar voetnoot38).
Delft, the 5th of October 1677.
Dear Sir. Your very welcome, etc.Ga naar voetnoot39) I have also said that, if I should again have a great multitude of living Creatures in water, I should send you attestations thereof, in order to satisfy You and the Learned Philosophers. I herewith send the attestations of eight different Gentlemen, of whom some say they have seen 10000 living creatures in a quantity of water the size of a millet grain, others 30000, and also 45000. | ||||||||||||||
Ik hebbe doorgaansGa naar voetnoot87) in 't geven van de attestatie, de Heeren gerecommandeert, dat zy het getal maarGa naar voetnoot88) half zoo veel zouden stellen, als zy oordeelden te zien, omme redenen, dat het getal van de dierkens, in zoo een kleyne quantiteit water, egterGa naar voetnoot89) zoo groot zoude zijn, dat het by veele geen credytGa naar voetnoot90) zoude vinden, want doen ik in mijn Missive van den 9. October 1676Ga naar voetnoot91) stelde, datter in een droppel peperig water, meer dan 1000000 levende Schepsels waren, hadde ik het getal met waarheyt, welGa naar voetnoot92) agt maal zoo veel konnen begrooten. enz.
A. van LEEUWENHOEK.
Ga naar margenoot+Vorders ik heb hier vooren te meermaal geseyt van de voortteelinge van zeer kleyne dierkens in een weynig water, dat maar twee asen swaarGa naar voetnoot53), en in een glase Tuba was. Dit glaasje met water hadde ik eenige dagen vermist, en als over het hooft gesien, ende in 't eerst van November het weder in de hand komende, en beschouwende, zag ik nog een over groot getal van dierkens leven, en gelijkGa naar voetnoot93) het water voor die tyd redelijk klaar hadde geweest, zoo waren de deelen in 't water voor het meeste gedeelte zoodanig te zamen gestremt, dat het een vlies was gelijkendeGa naar voetnoot94). Dit beschouwde ik weder tot den vyfden November, als wanneer ik zeer veele dierkens nog zagGa naar voetnoot95) leven. Dog de meeste oordeelden ik dat aan het glas sittende dood waren, en op den 8. November konde ik niet dan na zeer naeuwe toesigtGa naar voetnoot96), eenige zeer weynige dierkens zien leven. Hier hebt U Ed. Alderdoorlugtigste Keurfurst, mijne aantekeninge, zoo als ik deselve vervolgensGa naar voetnoot97) op het papier hebbe gestelt, en waar uit ons blykt, hoe weynig dat wy weten, byGa naar voetnoot98) het geene nog in dien grooten schat der verborgentheden voor onse bloote oogen als door vergroot-glasenGa naar voetnoot99) verborgen is.
A. van LEEUWENHOEK. | ||||||||||||||
Whenever they gave the attestation, I always recommended the Gentlemen to state the number only half as great as they thought they saw, because the number of the animalcules in such a small quantity of water would already be so great that it would find no credit with many people, for when in my Letter the of 9th of October 1676Ga naar voetnoot40) I stated that there were more than 1000000 living Creatures in one drop of pepper-water, I might have estimated the number truthfully at quite eight times as much, etc. A. van LEEUWENHOEK.
Ga naar margenoot+Further I have heretofore spoken several times about the generation of very small animalcules in a small quantity of water, weighing only two aces and contained in a glass Tube. I had missed and as it were overlooked this little glass of water of some days. And when in the early part of November it came into my hands again and I examined it, I still saw an extremely large number of animalcules living, and whilst before that time the water had been reasonably clear, the parts in the water were now largely joined together to such an extent that it resembled a filmGa naar voetnoot41). I again examined this on the fifth of November, and then I saw very many animalcules still living. But I judged that most of them, adhering to the glass, were dead, and on the 8th of November only after very accurate observation could I see a very few animalcules living. Here you have, Most Serene Electoral Highness, my notes such as I put them on paper successively and from which it appears how little we know, compared with what is still hidden in that great treasure of mysteries from our naked eyes as well as from magnifying glasses.
A. van LEEUWENHOEK. |
|