Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676
(1939)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||
Korte inhoud:Waarnemingen over de samenstelling en kleur van het bloed en over den fijneren bouw van beenderen en tanden; over kristallisatie en kristalvorm van zout. | ||
Opmerkingen:Deze brief is gepubliceerd noch in de Oeuvres Complètes van Christiaan Huijgens, noch in de door J.A. Worp uitgegeven Briefwisseling van Constantijn Huijgens. | ||
Letter No. 7.
| ||
Published in:
| ||
Summary:Observations on the composition and colour of blood, and on the subtle texture of bones and teeth; the crystallization and crystalline form of salt. | ||
Remarks:This letter has not been published in the Oeuvres complètes of Christiaan Huygens or in the Briefwisseling van Constantijn Huijgens, edited by J.A. Worp. | ||
D' Hr C: Huijgens Heere van Zuijlichem.
Delff den 24e April 1674
D'Edele, Wijse, Hoogh-geleerde Heer Saluijt,
UEdts aengenamen vanden 11e deser is mij wel geworden, en daer in gesien, dat mijn schrijvens vanden 5e deser bij UEdt niet onaengenaem en is geweest, ende dat UEdt mijne observatien in Vranckrijck aen UEdts soonGa naar voetnoot1 soude senden, alsmede dat UEdt gaerne deel soude hebben aen mijne observatien. Ick heb uijt eijgen drift en curiusiteijt, weder geobserveert, ende goet gedacht uEdt t selffde toetesenden, t Bloet bij mij voordesen geobserveert te bestaen,Ga naar margenoot+ uijt ronde roode klootgens drivende door een kristalijne vochticheijtGa naar voetnoot5, heb ick mij selven naderhant vertoont seer enckelGa naar voetnoot2 off dun, ja sodanich, dat sijn dickte maer bestont uijt 4 à. 5. Clootgens, en het bloet sodanich siende, hadt het bloet seer weijnich couluer,Ga naar voetnoot3 hier uijt beelde ick mijn selven in, dat de kleijne aderkens die in groote menichte door ons lichaem loopen, en wit van couluer sijn, ja selffs seer veel sijn en ick oock vertoonGa naar voetnoot4, in het dunne subtijle vliesje, waer in dat het Vlees met eenige striemtgens als ingeweven leijt, en bij de medecijns watervatgens genoemt werden; geen watervaten alleen, maer inder daet oock bloet vatgens connen wesen, niet alleen om dat de cristalijne vochtGa naar voetnoot5 waer in de roode clootgens drijven, oock inder daet bloet is, ende door sulcke vatgens off aderkens het kristalijne bloetGa naar voetnoot5 continuel. can doorgaen, maer oock dat de roode klootgens seer enckelGa naar voetnoot6 en maer een dickte door eenige subtijle aderkens connen doorgaen, en dit soo sijnde en kannen de | ||
[To Mr. C. Huygens, Seigneur of Zuylichem.
Delft, April 24th, 1674.
Very learned Sir, greetings,
I received your kind letter of the 11th inst. in good order, and saw from it that my communications of the 5th were welcome to you. Also that you intended to send my observations to your sonGa naar voetnoot1 in France and wish to receive them personally. Urged by my curiosity and eagerness I have made further observations, which I take theGa naar margenoot+ liberty to send you. Having previously observed that blood consists of round, red globules floating in a crystalline fluid, I now examined it when very thin, its thickness not amounting to more than four or five globules. In this state the blood had very little colourGa naar voetnoot2. This leads me to believe that the little veins - which permeate our body in great numbers, are white in colour, there being a great many of them, which I also distinguish in the thin, subtle membrane into which the flesh seems woven by means of some tiny tendons, and which the physicians call watervesselsGa naar voetnoot3 - not only are watervessels but in reality also blood-vessels and that the crystalline bloodGa naar voetnoot4 can flow continuously through such small vessels or veins. I also believe that the red globules can only pass in one thickness and singly through some subtle veins. This being so one cannot | ||
roode Clootgens geen roode couluer aen ons oogh verbeeldeGa naar voetnoot7: doch dit sijn maer gedachten. Ga naar margenoot+Ick heb verscheijde malen getracht te observeren uijt wat delen dat het been bestont; ick heb het been van een Koebeest voordesen mijn selven ingebeelt gesien te hebben dat het bestont uijt t samen gevoeghde Clootgens, en bevonden dat eenich been met aderkens was versien; in het been van een Kalff bevont ick pijpjens en op de buijte-korst vande schinckel bevont ick verscheijde gatgens na binnen toe gaende, maer eenige dagen geleden heb ick geobserveert de tant van een Koebeest, dat ick oordeel het hartste been aen een beest te sijn, en sedert die tijt en twijffel ick niet meer dat het been bestaet uijt same gevoeghde Clootgens, om dat ick nu seer klaer de doorschijnende Clootgens waer uijt dat de tant bestaet mij selven te meermalen heb vertoont,Ga naar voetnoot8 ende oock aen andere kan vertoone.Ga naar margenoot+Hier voldoe ick mijn selvenGa naar voetnoot9 weder, en segh (de redenen sijn) om dat het been wit is, is om dat het bestaet uijt doorschijnende, opmalcander leggende deeltgensGa naar voetnoot10, gelijck ick uEdt geseijt heb dat het schuijm van water, het Wit pampier, gestooteGa naar voetnoot11 glas, gestote Hars, de sneeuw, de Witte steen, ende al wat uijt doorschijnende deeltgens op malcander leggende bestaet, in ons oogh sich wit vertoont. IckGa naar margenoot+ heb oock de deeltgens van het sout getracht te observeren, te weten op die tijt als de pekel sich in sout soude comen te veranderen, doch de Fijnste deeltgens, en eerste deeltgens, en heb ick noch niet connen observeren, maer een weijnich grooter geworden sijnde, bestont het sout, uijt seer subtijle, kleijne welgemaeckte quadratgensGa naar voetnoot12, en met een nieuwe lust en int Heetste vande SomerGa naar voetnoot13 sal ick sien off ick | ||
expect the red globules to impress the eye with the sensation of a red colour. But then these are only my reflections. Ga naar margenoot+I have several times tried to observe of what parts bone is composed. Before this I imagined to have observed that it consisted of joined globules, and found that some bone contained small veins. In a calf's bone I found thin pipes and on the surface of a shin-bone I found several small holes directed inward; but a few days ago I examined the tooth of a cow, which I consider to be the hardest bone in an animal. Since then I have no doubt any longer that bone consists of joined globules, because I have now repeatedly and very distinctly seen the transparent globules, of which a tooth is composedGa naar voetnoot5,Ga naar margenoot+and can also demonstrate them to others. For my own satisfaction I say that bone is white because it consists of transparent, superimposed particlesGa naar voetnoot6, just as the froth of water, white paper, pounded glass, pounded resin, snow, white stone, and everything composed of transparent superimposed particles shows white to ourGa naar margenoot+ eyes, as I had occasion to tell you. I have also tried to examine the particles of salt, that is to say the moment brine was changing into salt; but I have not been able to observe the first and finest particles. Having become a little larger, the salt consisted of very subtle, well-formed ‘quadrates’Ga naar voetnoot7 (i.e. squares). With renewed zealGa naar margenoot+ I shall try to find out more about this in the hottest part of the summerGa naar voetnoot8. I also observed a seedGa naar voetnoot9 of the spawn of a cod at the | ||
Ga naar margenoot+hier in nader kan comen. Ick heb oock geobserveert een satge, van een kuijtGa naar voetnoot14 van een Cabbeljauw op die tijt als de Cabbeljaeuw sijn kuijt schoot, welcke saetge ick bevont te bestaen uijt een volmaeckt ront, sonder couluer, noch daer in ijets te connen sien, maer t selve voor mijn microscopie stellende op seeckere distantie, sach ick door het saetge een vermakelijck perspectijff, van toorens en al wat voor mij stont, maer seer kleijn en tonderste boven, doch dit saetge en behielt niet langh sijn volmaeckte rondicheijt, want het vliesje waer in vochticheijt was besloten, rimpelde door de droochte, Waerde Heer dit ist geringe dat ick uEdt voor dees tijt heb mede te delen en sijt gegroet van
U:E: Dwe: Dr:
Antonj Leeuwenhoeck
D' Edele, Wijse,
| ||
time when the fish spawns. I found it to be a perfectly round body, without any colour. I could not see anything in it, but on putting it at some distance before my microscope, I saw through the seed an amusing perspective of towers, and of everything in front of me, but extremely small and upside down. This seed, however, did not long retain its perfect rotundity, for the pellicle, which contained a fluid, wrinkled owing to its becoming dry. Dear Sir, these are the few things which I have to communicate to you for the present. Greetings from
Your obedient Servant,
Antonj Leeuwenhoeck.
To the Honourable, Wise
|
|