Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Zaadplanten. Phanerogamen, Phanero̲gamae.
| |||||||
Familie der napjesdragers.
| |||||||
Geslachtentabel.1
| |||||||
2
| |||||||
| |||||||
3
| |||||||
4
| |||||||
5
| |||||||
6
| |||||||
Geslacht: Berk, Betula.1
| |||||||
2
| |||||||
Gewoonlijk worden hiervan twee soorten onderscheiden, die echter niet zeer sterk verschillen. Men noemt ze: a. Ruwe Berk, B. verrucosa, met on behaarde takken en bladeren en zeer breed gevleugelde vruchtjes (vleugels breeder dan de vrucht zelf, zie fig.). Soms treft men exemplaren aan met zeer dunne, hangende takken; deze variëteit heet ‘Hangende berk’ (Betula verrucosa pendula). b. Zachte Berk, B. pubescens, met behaarde jonge takken en bladeren, die later bijna geheel kaal worden Vruchtvleugels niet broeder dan de vrucht. Zie fig. De berken groeien op zandgrond en in moerassen en slaan bij ons welig op uit 't zaad, dat door den wind wordt verspreid. Buitenste schors (de kurklaag) wit of rose, papapierachtig, glad; bij oude boomen onderaan met diepe spleten. Ademhalingsopeningen (lenticellen) zeer in 't oog Vallend op dikke takken, streepvormig. De berken worden veel geteeld als hakhout. De loten, die uit de afgehouwen stompen opschieten, zijn haast altijd behaard (bij de Ruwe Berk even goed als bij de Zachte) en hebben bladeren, die in grootte en vorm veel van de normale kunnen verschillen. In het voorjaar kan men, door gaatjes tot in het hout te boren, daaruit sap winnen, dat na gisting berkenwijn levert. De berkenolie of -teer, uit de kurkschors verkregen, dient in Rusland tot bereiding van het juchtleer. | |||||||
Geslacht: Els, Alnus.
| |||||||
| |||||||
Geslacht: Hazelaar, Corylus.
Bij sommige exemplaren bloeien de vrouwelijke katjes vóór de mannelijke, bij andere de mannelijke vóór de vrouwelijke, bij nog andere bloeien ze tegelijk. Het bloeien der vrouwelijke katjes duurt veel langer dan dat der mannelijke. In 't begin van den bloei zijn de vruchtbeginsels nog weinig ontwikkeld, zoodat ze bij vluchtig onderzoek niet gevonden worden. De vruchten worden verspreid door eekhoorns en vogels, | |||||||
vooral boomklevers, die ze als wintervoorraad verbergen en dikwijls niet terugvinden.
| |||||||
Geslacht: Haagbeuk, Carpinus.Boom of heester tot ± 15 M. hoog. Mannelijke katjes met 3-12 meeldraden op elke schub, de helmknoppen zijn gespleten, zoodat het dubbel aantal meeldraden aanwezig schijnt te zijn. Vrouwelijke katjes aan bebladerde takjes; vrucht een nootje in een drielobbig schutblad. Zie fig. Bladeren eivormig, met dubbelgezaagden rand en in den regel 12-14 paar zijnerven, soms minder. Veel in de Oostelijke provincies, ook aangeplant. Mei. Haagbeuk, C. Betulus Er komen gekweekte vormen voor met bladeren in den vorm van eikeblaren (quercifolia), andere met diep ingesneden bladeren (incisa) en nog andere met zeer uiteenloopende bladvormen aan een en denzelfden tak (heterophylla). | |||||||
Geslacht: Beuk, Fagus.Mannelijke katjes bijna, kogelvormig, langgesteeld, hangend, vrouwelijke met weinig bloemen, twee in één omhulsel bij elkaar. Vruchtomhulsel (napje) stekelig, met vier kleppen uiteenwijkend. Bladeren ovaal of elliptisch met 5-9 paar zijnerven en bijna onmerkbaar getanden rand, die in den eersten tijd fijn ge- | |||||||
wimperd is. Schors glad, grijs; knoppen lang, bruin. In bosschen en aangeplant. Mei. Beuk, F. silvatica Wordt veel gekweekt met bruine bladeren (F. silvatica purpurea), ook met diep ingesneden bladeren (heterophylla). De vruchten worden gegeten door allerlei dieren, vooral door vinken en meezen. Het hout is minderwaardig meubelhout. | |||||||
Geslacht: Kastanje, Castanea.De vrouwelijke bloemen bevinden zich boven aan den steel van de mannelijke katjes en vertoonen meestal 6 stijlen. Zie fig. Bladeren langwerpig, rand stekelig gezaagd-getand, de onderzijde soms dik behaard, doch meestal kaal. Vruchtomhulsel met lange stekels. Aangeplant en verwilderd. Mei-Juli. Tamme Kastanje, C. sativa Wordt nog al veel aangeplant; in gunstige zomers dragen de boomen rijpe vruchten. Meestal worden deze echter uit Zuid-Europa bij ons ingevoerd. | |||||||
Geslacht: Eik, Quercus.1
| |||||||
2
| |||||||
De Wintereik bloeit een paar weken later dan de gewone Eik, heeft een regelmatige bladerkroon en ook tamelijk symmetrische bladeren, zijn vruchten zijn doorgaans iets kleiner en niet gestreept. De Wintereik verliest zijn bladeren pas in den winter, de gewone Eik vroeger, beide soorten behouden dikwijls, vooral aan hakhout, hun dorre bladeren tot in het voorjaar. Beide worden gekweekt om hun duurzaam timmerhout wagenschot!) en om de schors, die veel looizuur bevat en als run in de leerlooierijen wordt gebruikt. De vruchten worden gegeten door allerlei dieren, vooral door duiven, gaaien, eekhoorns, zwijnen, herten. De knoppen, bladeren en wortels ontwikkelen verschillende vormen van ‘gallen’, weefsels die ontstaan door de aanwezigheid van de larven galwespen. Verscheidene insekten voeden zich met de bladeren of sappen van den Eik (meikever, vliegend hert, boktorren, eikenspinner, bladrollers, enz., enz.). | |||||||
Aanhangsel.Geslacht: Berk, Betula.In parken en tuinen treft men 't meest aan: 1. De Papierberk, B. papyracea. Deze heeft, evenals de gewone Berk, bladeren met niet meer dan 7 paar zijnerven. Ze hebben meestal een hartvormigen voet en zijn dunner dan die van de gewone Berk. De boom vormt doorgaans een breede kroon. Kurkschors wit. Dit is de bekende berk uit Noord-Amerika; van de schors worden kanoes gemaakte, dunne schorsvellen worden gebruikt voor papier. 2. De Zwarte Berk, B. nigra. Bladeren met 7-9 paar | |||||||
zijnerven, aan de onderzijde behaard, langgesteeld (⅓-⅙ bladlengte). 3. De Suikerberk, B. lenta. Bladeren met 10-14 paar zijnerven, aan de onderzijde behaard, kortgesteeld (minder dan ⅙ bladlengte). Al deze soorten zijn afkomstig uit Oostelijk Noord-Amerika en bloeien in Mei. Fig. vorige blz. | |||||||
Geslacht: Eik, Quercus.1
| |||||||
2
| |||||||
3
| |||||||
het afvallen prachtig rood wordt; bij de Roode Eik eerder dan bij de Moeraseik. | |||||||
4 (1)
|
|