Evangelische liederen
(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij2.Dit is het eeuwige erbarmen,
Dat alle kenniss overstygt,
Daar Jesus komt, met open' armen,
En zich tot arme Zondaars neigt,
Wiens hert men steeds bewogen ziet,
Wy komen, of wy komen niet.
| |
[pagina 5]
| |
3.God wil dat niemand gae verloren,
Ons Leeven is zyn lust en zin,
Gods Zoon wierd daarom Mensch geboren,
En nam daarop den hemel in.
Dies klopt Hy, trouwe Zielen-man,
Zo sterk by aller herten an.
| |
4.O afgrond! die des weerelds zonden
Door Christus dierb're dood verslindt.
Dan is de wonde regt verbonden;
Verdoemeniss geen plaats meer vindt.
Wyl Jesus bloed steeds roept en schreit:
Barmhartigheit! Barmhartigheit!
| |
5.Daarin wil ik my weg gelooven,
Op Jesus zal myn ooge zien;
En als myn zonden daarenboven
My drukken, naar zyn herte vliên:
Daar vindt myn ziel tot aller tyd
Oneindige barmhartigheit.
| |
6.En word my alles weggereten
Wat ziel of lyf verkwikken kan;
Mag ik van aardschen troost niets weeten,
En schynt het gansch met my gedaan,
Is de Verlossing nog zo wyd,
Zo blyft my de barmhartigheit.
| |
7.Moet ik in myne beste werken,
Waarin ik Jesus na wil treên,
Nog veel onzuiverheit bemerken;
Zo valt wel alle roem daarheen,
| |
[pagina 6]
| |
Dog is my deeze troost bereidt:
Myn Heer is vol barmhartigheit.
| |
8.Het gae my slegs naar Zynen wille,
Die niets dan van ontfermen weet.
Hy zelv' wil my het herte stillen,
Op dat het Hem maar niet vergeet:
Zo staat het, of het lacht of schreit,
In, door, en op barmhartigheit.
| |
9.By deezen grond wil ik dan blyven,
Zo lang myn Lichaam adem heeft.
Dat wil ik denken, doen en dryven
Zo lang een lid nog aan my leeft.
Zo zing ik bly in d'eeuwigheit:
O afgrond der barmhartigheit!
|
|