| |
| |
| |
Evangelische liederen.
Luk: 15:2. Deeze (Jesus) neemt de Zondaaren aan en eet met haar.
1.
MYn Heiland neemt de Zondaars an,
Wien, onder hunnen last der zonden,
Geen Mensch, geen Engel troosten kan,
Die nergens rust nog redding vonden,
Wien zelfs de weereld word te klein,
Die zich en God een gruwel zyn,
Wien Moses in het herte dondert,
En reeds ter straf heeft afgezondert,
Word hier een Vrystad opgedaan;
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
2.
Zyn hert, zyn meer dan Moeders hert,
Dreef hem van zynen troon beneden,
Hem drong des Zondaars vloek en smert,
Ten vloek in hunne plaats te treden;
Hy zonk ter neêr in hunne nood,
En smaakte den verdienden dood.
Daarom, nu Hy zyn dierbaar Leeven
Voor ons tot Losgeld heeft gegeeven,
En 's Vaders eisch genoeg gedaan,
Zo is 't: Hy neemt de Zondaars aan.
| |
3.
Nu is zyn uitgebreidde schoot,
Een Vryburg voor gejaagde herten;
Hy spreekt ze vry van vloek en dood,
Delgt uit hun bitt're zielen smerten;
| |
| |
Hunn' angst, met al hun Zonden-heyr,
Word in het grondelooze meyr
Van zyn vergoten bloed verzonken,
Zyn Geest, die aan hen word geschonken,
Voert hen op 's Leevens vreede-baan;
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
4.
Zo draagt Hy hen voor 's Vaders troon
In zyne rood bebloedde armen.
De Vader, om zyn waarden Zoon,
Neigt zich tot hen met diep erbarmen,
En neemt ze tot zyn Kind'ren aan;
Al wat Hy is en schenken kan
Word hen ten Eigendom gegeeven,
Ja zelfs, de deur ten eeuw'gen Leeven
Word hen zeer vrolyk opgedaan;
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
5.
O zoudt gy Hem in 't herte zien!
Hoe zeer 't met Zondaars is bewogen,
Het zy, dat zy nog dwaalend zyn,
Of Hy ze vindt met schreijend' oogen.
Geen Tollenaar Staat uit zyn zin;
Hoe keert hy tot Zacheus in!
Hoe stilt hy zelfs in Magdalene,
Erbarmings-vol, het bitter weenen!
En denkt niet wat zy heeft gedaan;
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
6.
Hoe vrind'lyk zag Hy Petrus aan!
Zo spoor'loos van Hem afgetreden.
Nu, dit heeft Hy niet slegts gedaan,
Toen Hy hier by ons was beneden,
| |
| |
Neen, Hy blyft eeven eens gezind,
In eeuwigheit, tot Adams kind.
Zo als Hy onder spot en hoonen,
Zo is Hy nog in 's hemels troonen
Vermoeide zielen toegedaan;
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
7.
Zo komt dan, Zondaars, klein en groot,
En alle die hun vloek beweenen,
Tot Hem die niemand van zich stoot,
Wanneer zy 't maar van harten meenen.
Hoe! wilt g'u zelfs in 't Licht nog staan?
En zonder nood verloren gaan?
Nog langer in uw zonden leeven?
Daar u een Heiland is gegeven.
Neen! neen, niet verder voortgegaan!
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
8.
Komt, komt belaaden en gebukt,
Zo goed slegs als gy weet te komen,
Komt maar, hoe zwaar ook neergedrukt,
Gy word ook kruipend' aangenomen.
Ziet, hoe zyn hart U open staat!
Hy zelv' U te gemoete gaat!
Hoe lang heeft hy, met vrindlyk smeeken,
Naar uwe komst al uitgekeken!
Kom arme Worm, waar zult gy gaan?
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
| |
9.
Denk niet, het is nog tyds genoeg,
Het goede mag my thans gebeuren,
God, hoop ik, zal dog niet zo vroeg
My sluiten zyn genaade-deuren.
| |
| |
Neen, Hy is reeds van roepen moe,
Grypt nu met beid' uw handen toe,
En zo gy heden niet zoudt komen,
Gy zoudt uw komens-tyd verdroomen,
Daar na wordt u niet opgedaan,
Komt nu, nu neemt u Jesus aan.
| |
10.
Maar trek ons zelv' regt aan uw borst,
Ontfermings-volle Vrind der Zonders,
Vervul met honger en met dorst
Ook ons, en alle Adams kinders.
Toon ons, by onze zielen smert,
Uw uitgebreidt lief hebbend hert,
Op dat onz' innerst' ingewanden
Tot U ontvonken en ontbranden,
Tot dat een yder zeggen kan:
God Lof, ook my neemt Jesus aan.
|
|