Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd2. Correspondentie uit november en december 1927De eerste brief uit november die Van Ostaijen schreef, was gericht aan dokter Peetermans, van wie hij een opbeurende brief had ontvangen die niet bewaard is gebleven. Hij vervolgt hierin het verslag over zijn gezondheidstoestand, waar hij in het algemeen niet ontevreden over is, al blijkt hij wel eens een ‘verdedigingsmiddel tegen b.v. hevige hoestbuien en andere narigheden’ te kunnen gebruiken. Nadat hij eind september bedrust kreeg voorgeschreven, zette hij sedert 23 oktober zijn kuur weer op de ligstoel voort. Van 17 tot 31 oktober had hij drie pneumothorax-inblazingen per week gekregen, die in november tot één per week konden worden teruggebracht. | |||||||||||||||||||||
[4-11-'27]Waarde dokter, We zijn nu weer enkele weken ouder, zodat het dus de tijd wordt dat ik weer eens teken van leven geef en begin met u voor uw hartelike brief te bedanken. U zegt dat alles wel weer in orde kan komen; men heeft zulke verzekeringen wel eens nodig, als verdedigingsmiddel tegen b.v. hevige hoestbuien en andere narigheden. Maar kom, ik ken de waarde en het afgemeten zijn van uw vrije tijd en ik zal u dus meer direkt het biezonderste zeggen, namelik dat ik nu reeds zes inblazingen voor pneumothorax heb gehad en dat deze behandeling zich gunstig ontwikkelt. Het longvlies is niet te dik, zodat de naald er relatief goed doorheen gaat, de plekken waar de long vastzit en die dus met voorzichtigheid moeten losgemaakt of gerokken worden, zijn niet talrijk (twee van boven), onaangename verschijnselen, als soms gebeuren, onmacht of onpasselikheid of hoge temperatuur deden zich niet voor. Alleen drukt, vooral na de inblazing, het diaphragma op de maag (als | |||||||||||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||||||||||
ik goed begrepen heb) en ook verder komt de maag, vooralsnog, een beetje in 't gedrang. Nu echter betert dit al merkelik. De dr. zegde mij ook, voor de behandeling te beginnen, dat soms, voor enkele tijd, de pneumothorax een lichte vermagering voor gevolg heeft. Dit is echter niet het geval. Ik win niet veel, maar toch dan één kilogr. sedert het begin van mijn verblijf, spijts dus de pneumothorax. Na eerst langs het stadium van drie inblazingen per week te hebben gepasseerd, ben ik nu aan éen per week. De koorts bereikt als maximum nu 37.6 om 5 uur. Dat is natuurlik een groot verschil met Antw., maar ook is het waar dat ik hier bijna geen inspanning doe. Uw raad opvolgend, de kuur niet te kort te maken, denk ik hier nog tot minstens 30 december te blijven, dat zou dan ongeveer 4 maanden zijn in 't geheel. Gister onderzocht Dr. Bérard mij opnieuw, en nadat hij mij de vorige keer gezegd had dat er wel iets maar niet veel rechts haperde, zei hij deze maal dat het er rechts bepaald goed uitzag. Dat is natuurlik veel waard nu een van die twee bazen op disponibiliteit gesteld wordt. Over 't algemeen? Ik voel me wel beter, maar nu ik eens gerust heb, voel ik ook hoe vermoeid ik ben en ben minder dan ooit in staat een inspanning te doen. Maar ik moet ook zeggen dat er op die twee maanden, biezonder de laatste maand, nog al wat gebeurde. De behandeling blijft zeer goed. Nu, mijn beste dokter, tot binnen twee maanden zowat, ik hoop dat ge met mijn besluit instemt en zend u ondertussen mijn hartelikste groeten,
steeds uw
Op 7 november zond Du Perron een ongedateerde brief en tegelijkertijd zette hij zijn lectuurvoorziening voort door de toezending van het verhaal Voyage aux îles fortunéesGa naar margenoot1 door André Malraux, en een onbekende dichtbundel van J. Greshoff - mogelijk Aardsch en hemelsch, Anch'io of Keurdicht (1907-1927), op dat moment diens laatste dichtbundel, die eind 1926 bij Boosten en Stols in Maastricht was verschenen. Voor de tweede maal drong hij daarbij aan op de toezending van Barbaarse dans.
Brussel, Maandag.
Beste van Ostaijen, Wees niet boos als ik je niet méér schrijf: ik ben druk bezig mij te installeren en doe allerlei dringende en overbodige boodschappen, heb | |||||||||||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||||||||||
dan nog onaangenaamheden hier en daar, bref, zal niet tot een behoorlike brief kunnen komen dan over enige tijd. Mijn adres is: 13, rue Lesbroussart (niet 89, daar woonden twee devote oude jongejuffrouwen die zoveel noten op hun zang hadden dat ik op het laatste ogenblik naar iets anders heb moeten uitkijken; zo woon ik nu boven een hemdeverkoper). - Ik zend je gelijk met deze: een verhaal van Malraux dat in Commerce heeft gestaan en een bundeltje van Greshoff. - Van al wat ik je opzend hoef je me niets terug te geven behalve Si le grain ne meurt en dit verhaal van Malraux. - Zend me ook zo spoedig mogelik het Nutteloos Verzet en als je kan, en wilt, de Barbaarse Dans. Mag ik Stols vragen die in enkele exx. te drukken in zijn serie ‘To the happy few’? hij is zo vriendelik tegen me, de laatste tijd!... Schrijf me ook weer eens, vnl. hoe het je gaat. Het zou mij oprecht genoegen doen te vernemen dat men je langzaam maar zeker opkalefatert. Geloof me in ieder geval steeds van harte je
EdP.
In zijn antwoordbrief vergeet Van Ostaijen op Du Perrons vraag naar Barbaarse dans te reageren en is hij geheel vervuld van een brief die hij van Wim Dinger uit Bussum ontvangen had over een door deze uit te geven tijdschrift Volière. Dinger was een relatie van Du Perron en trad reeds als zijn uitgever op bij de eerste druk van Een voorbereiding, welke roman in mei 1927 te Brussel gedrukt werd. Met Van Ostaijens vraag om opheldering over deze zaak, begint eigenlijk de correspondentie over het tijdschrift Avontuur, waarmee hij zich gedurende de laatste maanden van zijn leven zal blijven bezig houden. Aan het slot van zijn brief citeert hij uit het hoofd de regels ‘Een hoge toon, zij 't in gedichten, / geen longelijder brengt die voort’, waarmee het zestiende gedicht uit WindstilteGa naar margenoot2 begint. Tegelijk met zijn brief zond hij het manuscript van Nutteloos verzet aan Du Perron terug. | |||||||||||||||||||||
[9-11-27]Mijn beste Du Perron, dank voor je briefkaart, je brief, Greshoff en Malraux. Ik hoop dat je weldra weer de rust van een gezellige huurkamer zult mogen voelen en de zorgen van een welwillende, niet te praatzieke hospita. Maar... God sta me bij, ik heb hier een brief van uw uitgever enz. de heer Dinger ontvangen, waarin voor mij zoveel buitengewone dingen staan dat ik er haast tureluurs bij word, (afgezien dan nog van deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||||||||||
zoveelste spelling, waaraan ik natuurlik de pest heb). Hoe komt die brave Dinger bij die voorstellen? Is het ooit in mijn hoofd opgekomen een blad, dat in Holland (dus kosteliker dan hier) zou gedrukt worden te financ[i]eren? Dat zou te gek zijn, met dezelfde uitgaven kan ik heel wat meer hier bereiken, altans momenteel. Ook de lijst van de medewerkers is vrij plezierig samengesteld: zal ik optrekken naast Mussche, de man die, als kind, naar de zolder kroop, waar de muizen hem kenden en speelden met hem? Zal dat een van mijn scheepgenoten zijn, een Argonaut als ik? En waarom de heer Marnix Gijsen wel, de hollandse katholieken echter niet? Doch afgezien van de details is het ding niet doorvoerbaar, omdat ik de heer Dinger als scribent helemaal niet ken, omdat ik wel eens aan een tijdschrift dat hier zou gedrukt worden heb gedacht, doch niet aan een hollands, omdat de heer Dinger ook te veel van diversiteit in een al te ‘Volière’-matige zin houdt. Natuurlik wil ik hem wel af en toe een ‘pennevrucht’ bezorgen, zeker, maar van dáár tot een verantwoordelikheid van 100 fr. maandeliks, il y a de la marge. Schrijf mij eens hoe jij in die kwestie tegenover hem staat en zendt mij dit epistel des heren Dinger met uw volgende brief terug. Ik las Stevenson. Vrij plezierig, jammer dat de inhoud zo dun is. Ik las ook ‘Duizend-en een...’ van Multatuli en heb daaraan mijn ‘helle Freude’ gehad. Naast onze moderne prozaïsten, meesters van het proza... goddank, dat we, in zo'n boek van 1870, nog eens nederlands lezen dat de opstellen van een H.B.S. lee[e]raar te boven gaat. Wat mij betreft, zoals je zegt: men kalefatert mij langzaam op. De koorts is weer een eindje gezonken en, over 't algemeen, voel ik [me] doodgewoon beter. Maar in dit geval,... it's a long way... Toch denk ik binnenkort weer een en ander te kunnen verrichten. Eerst nog een beetje meer adem, want... ‘een hoge toon in poëzie brengt geen longelijder voort’ (citaat uit het hoofd, dus, in geval van onjuistheid, excuseerbaar.) Ik heb vandaag weer een inblazing van 400 cm3 lucht gehad. Tot ziens, met een stevige handdruk,
je Paul v.O.
De volgende dag beantwoordde Van Ostaijen pas de brief die Marsman hem op 18 oktober geschreven had. De kanttekening bij Oppervlakkige charleston, die hij daarbij ter sprake brengt, slaat op Marsmans bespreking van het poëzienummer van De Gemeenschap in De Vrije BladenGa naar margenoot3, waarin deze geschreven had: ‘Twee keer, precies, op de 50 bladzij, een treffer, maar dan ook een schot in de roos; éenmaal van Anthonie Donker [...] en eenmaal | |||||||||||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||||||||||
van Paul van Ostayen. Die schreef een ‘Charleston’; poëzie, of geen poëzie, ik weet het niet. Stellig niet in den geijkten zin, zelfs niet in den geijktmodernen, maar dat doet er niet toe, een ding, om het zoo maar te noemen, zoo fel en geladen, zoo trillend en enerverend, zoo schokkend, zoo verdomd vroolijk, dat heel de klassieke tering-poëzie me gestolen kan worden, daarvoor. Prachtig!’ Uit Van Ostaijens toelichting op zijn adres blijkt dat hij er op dat moment reeds op rekende niet eerder dan eind januari uit Le Vallon terug te keren, hoewel hij zes dagen tevoren nog aan dokter Peetermans te kennen had gegeven ‘tot minstens 30 december te blijven’. | |||||||||||||||||||||
[10-11-27]Zeker, Marsman, konden wij maar eens een avond samenzijn en drinken en praten, zo of zo, kwamen wij wel een eindje vooruit. Maar u is, indien ik goed lees, aan een examen gebonden, - ik, aan een chaise-longue, die ik alleen nog voor de maaltijden en dan voor het bed verlaat. Ik wil hopen dat wij, rond dezelfde tijd, u van de examenzorgen, ik van de horizontale positie worden verlost. Tegenover uw mening en die van uw hollandse vrienden betrekkelik ‘de Zwarte Engel’, blijf ik, na overweging bij mijn mening, deze afdeling is beter dan ‘Penthesileia’, alleen reeds om een gedicht als ‘de Stervende’. Natuurlik, zou een gesprek op de beste wijze dit meningsverschil tot in de verste oorzaken blootleggen. Jammer. Wat ‘Potsdam’-‘Delft’ betreft, ik heb ‘Paradise R.’ niet hier, maar zodra ik terug te Antwerpen ben, wil ik beide gedichten herlezen. Het kan dat u gelijk heeft. ‘Weimar’ nochtans geef ik niet gaarne verloren. Overdrukken heb ik niet. Ik doe mijn best, tegen de kinderachtige ekonomie van het beheer van ‘Vlaamse Arbeid’ in, een nummer voor u te veroveren. Als medewerker ontvang ik slechts éen nummer! vlaamse zeden en gewoonten. Uw kanttekening op mijn ‘Charleston’ in ‘vrije bladen’ heb ik gelezen en ik ben er zeer blij om geweest. Beste groeten van
sanatorium ‘Le Vallon’
uw dwe.
Du Perron reageerde onmiddellijk en zeer uitvoerig op Van Ostaijens informatie naar de tijdschriftplannen. Hij legt hem uit hoe het idee is opgekomen toen hij in het voorjaar van 1927 Rein Blijstra, die bij een niet- | |||||||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||||||
erkende uitgeverij, het Hollandsch Uitgeversfonds, werkzaam was, in Amsterdam ontmoette en hoe Dinger daar later buiten zijn medeweten op doorgegaan is. Voor hem zelf was het steeds bij de plannen gebleven, die hij in april ook reeds met Van Ostaijen besproken hadGa naar margenoot4, tot hij eind oktober op zijn voorlopig adres in Brussel van Dinger uitgewerkte voorstellen ontving. Du Perron gaf deze toen de raad zich eerst met Van Ostaijen hierover in verbinding te stellen. Zonder er al te duidelijk op aan te dringen probeert Du Perron toch Van Ostaijen voor deze opzet te winnen door al diens bedenkingen te weerleggen, zoals die tegen de hem volkomen vreemde ‘scribent’ Dinger, diens vreemde keus van medewerkers en de financiële kant van de zaak. Daarbij zegt hij zelf zijn volle steun als medewerker toe, maar houdt zich verder op de achtergrond en speculeert min of meer op het hem bekende verlangen van Van Ostaijen een eigen tijdschrift te leiden. Aan de andere kant probeert hij echter ook de door hem gewaardeerde dichters van Het Fonteintje, Minne, Roelants en Herreman, als medewerkers door Van Ostaijen geaccepteerd te krijgen. Van de andere door Dinger genoemde candidaten, Achilles Mussche, C. de DoodGa naar margenoot5 en Frits TingenGa naar margenoot6, moet hij overigens evenmin iets hebben. In de tweede helft van zijn brief brengt Du Perron Lafcadio, de hoofdpersoon van Gide's Les caves du vatican, ter sprake in verband met de nog steeds ‘troebele’ familieomstandigheden waarin hij na de dood van zijn vader leefde. Bovendien herhaalt hij weer zijn verzoek inzake Barbaarse dans. Verder deelt hij mee aan Greshoff, die met ingang van januari 1925 naast Gerard van Eckeren redacteur van Den Gulden Winckel was geworden, een artikel over Arthur van Schendel te hebben beloofd, welke bijdrage in het eerste nummer van de jaargang-1928 onder de titel Arthur van Schendel, Enkele aanteekeningen is opgenomen. Den Gulden Winckel is - na het weinig bekende blaadje Het Woord - het eerste Noordnederlandse tijdschrift dat werk van Du Perron heeft opgenomen. Dat hij ‘vastbesloten’ was ook Van Ostaijen bij dit contact met het Noorden ‘mee te nemen’Ga naar margenoot7, blijkt uit zijn voorstel om aan Greshoff te vragen Van Ostaijen over Duitse literatuur in Den Gulden Winckel te laten schrijven. De door Du Perron aan het slot van zijn brief genoemde uitgaven in eigen beheer, waren Pierre Louys, Trois filles de leur mère en Alfred Jarry, Poèmes, avec un portrait de Jarry d'après Picasso. Beide uitgaven waren, zoals aan de voet van de titelpagina staat vermeld ‘tirés à trente exemplaires aux frais d'un amateur’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||||||
[Brussel, 10.11.27.]Beste van Ostaijen, Ik ontvang daarjuist je schrijven en haast mij er op te antwoorden. In de eerste plaats echter: dank voor het teruggezonden manuskript! Volge de uitleg over het schrijven van Dinger. Zoals hij je schreef was ik - of liever waren Blijstra en ik - de ‘beginners’ van het zaakje. Blijstra, die ik in Amsterdam leerde kennen, en die zelf in een uitgeversfirma werkt, raakte zeer enthousiast over de goedkope drukprijzen in België en begon te spreken over de mogelikheid van een tijdschriftje met enkele medewerkers. Wij zagen toen als mogelik: jou, wij beiden, Burssens, Marsman en misschien Houwink. De naam ‘De Papieren Boot’ was er een uit 6 die wij ieder, in een cafétje, opschreven. Ikzelf vond hem noch erg goed noch erg slecht, maar de anderen vonden dat het aardigst. Méér dan een vooruitzichtje was het tijdschrift voor ons toen echter niet. Twee dagen later komt de heer Dinger. Hij wordt met de eventuële mogelikheid in kennis gesteld, en daar hij zelf het voornemen heeft zich tot een solied schrijver te ontpoppen, maakte hij zich op zijn beurt warm voor het geval. Zowel aan Dinger (die toen alleen als ‘producer’ in aanmerking kwam) als aan Blijstra heb ik gezegd dat ik eerst jou erover zou willen spreken, en dat ik, als het tijdschrift iets goeds moest worden, je niet genoeg kon aanraden als... redakteur? direkteur? administrateur?.. bref, als de man voor het tijdschrift, voor Vlaanderen. Goed. Toen ik terug was in Gistoux begon ik weer minder voor het zaakje te voelen. Ten 1e was daar je ziekte, 2e de toch beperkte ruimte, ook als Blijstra en ik financiëel zouden bijdragen, enfin - toen ik je sprak heb je gezien dat ik je erover sprak, maar als over iets mogeliks, en meer niet. Ik wist toen van 's heren Dinger's plannen niets af. Ik dacht nog steeds aan dezelfde 5, 6 medewerkers en aan een blaadje van 24 zijdjes 's maands. Toen ik in het hôtel des Anglais zat ontving ik een lange brief van Dinger. Hij was in een zeer vurige korrespondentie geraakt met Blijstra (dit weet ik van Blijstra die zich kostelik met hem vermaakt) en gekomen tot het vaste besluit dat tijdschrift uit te geven. Dat hij er zich 4× zoveel van voorstelt als het worden kan, heb ik hem geschreven; zonder mij evenwel als medewerker, of financieel, terug te trekken. Wat hij nu wil is, geloof ik, een flink, uitgebreid ding de wereld insturen, zoveel mogelik met de geldelike bijdragen der medewerkers. De keuze der medewerkers is geheel van hem! Ik heb noch de heer de Dood, noch de heer Tingen, noch de heer Mussche (die tot mijn groot genoegen Achilles schijnt te heten) aanbevolen; maar in jouw brief staan weer meer medewerkers dan in de mijne, omdat ik, die heren ziende opgegeven, hem vroeg waarom hij dan ook niet het drietal Minne-Roelants-Herreman zou inviteren? - Het | |||||||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||||||
grappigste van het geval is dat die heer Dinger als uitgever-scribent zich het vuur uit de voeten zal lopen terwijl hij als uitgever alleen misschien een meer kontemplatieve houding had aangenomen. Maar aan de andere kant schijnt hij niet te begrijpen dat met zoveel medewerkers en een zo klein blaadje het geheel zeer best een kollektie fonds de tiroir zou kunnen worden. Zijn bedoeling is: het tijdschrift bij Breuer te laten drukken, dus in België, en niet in Holland zoals je veronderstelde. Daarna, op de x nrs. x nrs. te geven, voor België, aan jou, als jij de redakteur voor Vlaanderen zou zijn, en op de rest invoerrechten te betalen (uit zijn eigen zak; - trouwens, hij wil ook aan de drukkosten bijdragen). Voilà, de kwestie is nu: of jij wilt, of niet wilt. Wat het geldelik bijdragen betreft, zou ik hem doodgewoon zeggen dat dat je niet konveniëert, ook als je het redakteurschap aanvaardt. Wat evenwel de rest aangaat: je moet niet uit het oog verliezen dat je eigenlik, als je redakteur bent, de zaak zeer goed anders kunt regelen als de heer Dinger dat momenteel inziet. Ten 1e: hij heeft die mensen gevraagd; maar willen al die mensen? - en zo zij willen, in welke mate zullen zij aan dat tijdschrift bijdragen? - In werkelikheid, als je zou meewerken, staan wij met ons vieren: Jij, Blijstra, Dinger en ik. Burssens zal ook niet neen zeggen, als jij en ik meewerken. Wat de rest betreft: het behoort tot het blaue Hinein van de heer Dinger. Ik ben er zeker van dat hij jou vóór die anderen geschreven heeft, omdat ik hem destijds in Amsterdam gezegd heb dat ik jou zag als de enige man voor Vlaanderen. - Je kent mijn karakterloosheid in dergelijke omstandigheden: meneer Mussche, meneer Gijsen, en zelfs meneer De Dood! je m'en fous comme de feu mon pucelage! - Maar ik ben simpel medewerker. Jij, als redakteur voor Vlaanderen, kunt je eisen stellen. Het beste is dat de heer Dinger direkt begrijpt dat àls je het zaakje op je neemt, je er ook op gesteld bent een eigen plaats in het tijdschrift in te nemen. Ik geloof dat je tegen de medewerking van Minne-Roelants-Herreman (maar nogmaals, de vraag is: willen die heren?) minder bezwaar hebt dan tegen de medewerking van Mussche, de Dood en Tingen (wie is die Tingen?) Maar neem die medewerking toch ook weer niet te zwaar op, want ik vrees dat de heer Dinger je alleen nog maar een ‘plannetje’ heeft voorgelegd. (Als ik zeg: ‘ik vrees’ is het voor de heer Dinger.) Ik hoop dat de zaak je nu volkomen duidelik is. Résumons: ik geloof dat je met die heer Dinger nog alles kunt doen wat je zelf wilt. Maar laat hem desnoods medewerken, daar hij betalen wil en opdat hij het heilig vuur als uitgever niet verlieze. En ook omdat zijn werk, mocht het niet van de eerste rang zijn, ook niets kapot zal maken. Blijstra is een aardige knaap - absoluut niet literair, die een aangenaam onverschillig | |||||||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||
Nederlands schrijft, en die (hij is geloof ik 24 jaarGa naar margenoot8) misschien nog wel iets zeer sympatieks geven zal. Wat Dinger is of worden kan ontgaat mij. Laat ons voorlopig zeggen: ‘er is veel goede wil bij de man’.
Ik ben nu vrijwel geïnstalleerd, maar er zijn verschillende dingen in de familie die niet kloppen. Gide heeft een moeilikheid vermeden toen hij van Lafcadio een bastaard maakte vrij van diverse familiebanden. - Je schrijft me niets over de Barbaarse Dans. Ik herhaal mijn voorstel, in de hoop je er een plezier mee te doen. Je moet weten dat Stols een goed vriend is van Greshoff, en dat, sedert Greshoff mijn werk niet als waardeloos beschouwt, hij vol belangstelling schijnt en zelfs een artikel aan mij wijden wil - ja, mijn waarde, Stols, niet Greshoff - in Den Gulden WinckelGa naar margenoot9. Dergelijke dingen zijn toch te grappig om er zich aan te onttrekken! De heer Stols die schrijft zoals ik voetbal, heeft tot dusver twéé artikelen op zijn geweten: één over Rilke, en één over Valéry. Als hij nu een derde aan mij wijdt! voèl je wel... enz. enz. Ook gaat er geen dag voorbij zonder dat ik onrustig met mijn kont over mijn stoel schuif - hetgeen plaats heeft zodra ik aan dat artikel begin te denken. Ik van mijn kant heb een artikel aan D.G.W. beloofd over Van Schendel; - ik doe dit met genoegen omdat V.S. werkelik voor mij de enige man van smaak is - Couperus uitgezonderd die dood is - onder de ‘beroemde’ Nederlandse prozaïsten. Tussen haakjes, Greshoff heeft mij zijn armoede bekend inzake Duits-georiënteerde medewerkers, en zijn afkeer om de onvermijdelike Nico Rost onder de arm te nemen. Voel jij er niet wat voor die rubriek op je te nemen? je hebt, vermoed ik, de grootst-mogelike vrijheid, en het wordt wschl. gehonoreerd. Ik heb Gr. daarover niet gesproken, maar àls je er wat voor voelt, wil ik het gaarne doen. Schrijf me dus hierover: 1. of je wilt dat ik moeite doe voor Barbaarse Dans (Stols drukt oneindig beter dan wèlke Belgiese drukker ook, en zeker dan onze goedkope B. drukkers) en 2. of ik Greshoff zal aanraden jouw medewerking voor Duitse letteren te verzoeken. Die honderden cM3 die men in je long blaast vervullen mij altijd van we[e]ë kriebelingen, vnl. over de ruggegraat. Maar als het je werkelik vooruithelpt heb ik er vrede mee. Tracht zo gauw mogelik gevechtsklaar te zijn ook voor dreigende tijdschriften. Volière vind ik wel een aardige titel; de zelfbespotting ervan is Stendhaliaans en strekt de heer Dinger, als hij hem gevonden heeft, tot eer! Pia trouwt overmorgen hier in Brussel met een juffrouw die hij door mij in Knocke heeft leren kennen. Het is een tragi-komies geval waar ik misschien nog eens een verhaal - of een onderdeel van een verhaal - van maak... Je krijgt eerstdaags weer verschillende boekjes: rot en groen dooreen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||
zonder onderscheid. De verteltoon van Stevenson is aardig, maar het verhaaltje is Engels en pover. Ken je Het Vreemde Geval van Dr. Jekyll en de heer Hyde? het is voor mij verreweg het meesterwerk van S., en Marcel Schwob is er kapot van geweest (vgl. Coeur Double e.a. verhalen). Als je het niet kent, zend ik het je op; met een andere roman, The Ebb-Tide (in Franse vertaling) waar heel Conrad uit is voortgekomen, en dat m.i. oneindig interessanter is dan zijn zo beroemde boekaniers-romans à la Defoe (Kidnapped, Catriona, Treasure Island, Master of Ballantrae). Er is nog een andere Stevenson waaraan ik vrij grote waarde hecht; het zijn de 3 Zuidzee-vertellingen die hij Island Night's Entertainments genoemd heeft. Ook die kan ik je, als je wilt in Franse vertaling - een vrij beroerde! - bezorgen. Ik laat vandaag een buitengewoon smerige Pierre Louijs drukken, waar ik zaakjes mee hoop te doen, een roman van meer dan 200 blz. ms. die heet: Trois Filles de leur Mère. Als het klaar is krijg je een ex. De Jarry is bijna af; over een veertien dagen heb je misschien jouw boekje. Je ziet dus dat ik je niet vergeet, en trouwens, hier heb je een brief van bijna 6 blz. Tot nader! Houd je goed; la mano van je
EdP.
Du Perrons brief had direct het beoogde resultaat: in het hier volgend antwoord schrijft Van Ostaijen reeds over ‘ons tijdschrift’. Ook met de voorstellen inzake Barbaarse dans en medewerking aan Den Gulden Winckel stemt hij van harte in, al is er van beide door de omstandigheden nooit iets gekomen. | |||||||||||||||||||||
[Zondag, 13-11-27]Beste du Perron, Ik dank je voor je brief van bijna zes bladzijden (‘en, trouwens, hier heb je een brief enz.’) en haast me je daarop te antwoorden, altans voor wat de voornaamste punten betreft. Zeker je vergeet mij niet, maar je vergeet mij de brief van Dinger terug te sturen. Dit schriftstuk nu is mij zeer van node, wanneer ik mijnheer Dinger wil antwoorden en op zijn voorstellen methodies wil ingaan, het spreekt vanzelf dat ik al die voorstellen niet in het hoofd heb. Waarschijnlik veronderstelde je dat ik reeds geantwoord had; dit is niet het geval, ik wou eerst weten wat jij over dat ding dacht. Stuur dus dit gewichtig dokument zo haast mogelik terug, ik zeg uitdrukkelik zo haast mogelik, dus op een dag komt het niet op aan. De wenken die je me betrekkelik het tijdschrift, ons tijdschrift geeft vind | |||||||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||||||
ik uitstekend en ik zal er mijn profijt uit halen. Indien ik in dezelfde maat als tans het geval is, blijf vooruitkomen ben ik midden januari slagvaardig, ten minste om mij met de uitgave van een tijdschrift bezig te houden, noch min noch meer. ‘Volière’ is zeker niet een slechte naam, doch dan moet men hem niet in de Dinger'se zin lezen: niet mengeling, wel gevang. Dat is trouwens ook wat je bedoelt met de Stendhaliaanse zelfbespotting? Ik ben het gans met je eens dat men te allen prijs moet verhinderen met fonds-de-tiroir te worden bestookt. Anderzijds hou ik dat door de heer Dinger voorgestelde rondzenden van kopij aan alle medewerkers voor nonsens en zeker prakties ondoorvoerbaar. Een tijdschrift heeft éen of twee ijzeren handen nodig, ijzeren handen, die ik het liefst in het bezit zie van een geest die zijn eigen relativiteit niet vergeet. Het is onnodig het ‘leescomité’ te breed te maken: Jij, Blijstra, Dinger en ik, dat moet ongeveer voldoende zijn. Enfin, ik schrijf dat alles wel aan Dinger, naast de opmerkingen, die ik jou reeds maakte in mijn vorige brief.
Pia verrast me. Zie je wel, men kan ook iemand verrassen alleen door te trouwen. Ik ben twee-en-dertig haast en ben nog niet getrouwd. Zal ik dan op alle punten een toonbeeld moeten zijn van de integriteit eens kunstenaars? Zal ik dan in alle vakken van de kunst de eerste prijs halen?
Zeker, je doet me een groot genoegen met je voorstel betrekkelik ‘Barbaarse Dans’. Ik ga met je voornemen helemaal akkoord en, als je het dus wil, kan je het pourparler met Stols reeds beginnen. Evenwel, let er op dat ik eerst de kopij (gedrukt in een tijdschrift) kan bezorgen, rond 25 januarie, datum van mijn terugkeer te Antwerpen. Overigens dat is nauweliks twee maanden, Stols zal ook niet zo onmiddellik kunnen. Ook voor wat je voorstel ‘duitse letteren’ in de ‘Gulden Winckel’ betreft, ben ik te vinden, te meer daar ik op die wijze Nico Rost gedeeltelik onschadelik kan maken. Je kunt Greshoff dus vertellen dat ik lang in Duitsland was, dat ik ‘de man’ ben enz. Toon je welsprekend, vriend! Dat niemand minder dan Stols over je schrijven gaat, vind ik gladweg verbazend! Stols! hij die alleen over Valéry en Rilke schrijft! God, kerel, ‘Du hast Schwein!’ En zo metéen, wordt [word] je ook een van de ‘sterren’ bij ‘de Witte Mier’Ga naar margenoot10. Een schitterende carrière ligt nu voor je open. Wat de dingen in de familie betreft en je mening aangaande Gide en Lafcadio, sta mij toe er op te wijzen dat ook Jules Renard zijn mening in deze heeft te kennen [ge]geven, door zijn held, Poil de Carotte, te doen uitroepen: ‘hélas, tout le monde ne peut pas être orphelin’Ga naar margenoot11. - Wat mij betreft, ik heb in deze niet te klagen en, buiten veel grillen, is mijn ouwe | |||||||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||||||
heer geen in-de-weg-loper. Ik hoop dat jij ook een gelukkig modus vivendi mag vinden. Voor de volharding met dewelke je mij lektuur bezorgt, - en waarachtig een lektuur die me genoegen doet - mijn beste dank, nogmaals en nogmaals. ‘Dr. Jekyll-Mr. Hyde’ heb ik niet gelezen, ik ken het slechts in zijn verband met twee filmen, die beide om het slechtst waren, éen met Conrad Veidt, en éen Lyonel Bar[r]ymore. Stuur mij dat, Stevenson is een heel goede lektuur hier. Op je Jarry ben ik zeer tuk, na het gedicht dat je reciteerde. Ziedaar, vergeet niet het opus van Dinger. Vergeet niet Greshoff a.u.b. en Stols.
Het beste wenst je je Paul v.O.
Na het akkoord van Van Ostaijen begon Du Perron zich voor het tijdschrift ‘ook warm te maken’ en stuurde in zijn volgende brief meteen concrete voorstellen over de inhoud en de verschijningsdatum van het eerste nummer. Uit de gedeelten in deze brief over het prospectus van bij Dinger verkrijgbare uitgaven en over de opzending van Bezette stad is op te maken, dat Dinger ook de verspreiding in Nederland van deze bundel ter hand ging nemen. De hierbij genoemde novellenbundel IJzeren vlinders van Blijstra werd eveneens onder toezicht van Du Perron in Brussel gedrukt en door Dinger uitgegeven, maar was op dat moment nog niet verschenen. De opmerking ‘Vergeet van der Voorden niet a.u.b.’, die Du Perron in verband met de bij Stols in voorbereiding zijnde herdruk van Bij gebrek aan ernst maakt, slaat op diens bespreking van Het roerend bezit - met welk verhaal Bij gebrek aan ernst opent - in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 7 maart 1925.Ga naar margenoot12 | |||||||||||||||||||||
[13 rue Lesbroussart Dinsdag 15 Nov.]Beste van Ostaijen, Hierbij de brief van Dinger die ik inderdaad zo stom was te vergeten (ik wist dat je er nog op moest antwoorden). Ik zelf heb ook nog zoiets ontvangen; als gezegd, hij maakt zich warm! Ik bied je - of jullie - of ons - voor de 2 eerste nrs. aan: Het Drama van Huize-aan-Zee. (Het tijdschrift krijgt 32 blz., en ieder deel zal ± 16 blz. in beslag nemen.) Mij dunkt: in nr.1. nog een goed gedicht van jou, als het lang is, of een paar kleine; een kort prozastukje van Blijstra; misschien iets van Dinger, en dan is er misschien nòg plaats voor het een of ander, - een boekbespreking | |||||||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||||||
of zo. De medewerkers of ‘deelnemers’ (om met Dinger's subtiele onderscheiding mee te gaan) buiten ons vieren hoeven voor nr.1. dus niet eens iets te geven; tenzij misschien Burssens. Ja, als het enigszins kan is het wel zo aardig als Burssens er ook meteen in staat. Greshoff is naar Holland maar heeft beloofd zo gauw mogelik ‘aan mijn deur te verschijnen’. Hij wordt dan binnengesleurd en over de Duitse letteren - of het gebrek der Duitse letteren - in zijn Gulden, zegt-i, Winckel, gekapitteld. - Met Stols heeft het minder haast; - het is zelfs beter dat-i de kopij kort na voorafgaande bespreking ontvangt. Ik zend je binnenkort Jekyll & Hyde*, en Le Reflux (dit laatste is een goede vertaling van The Ebb-Tide door Teodor de Wyzewa). Geef me je opinie over het verhaal van Malraux. Nog iets: ik heb Dinger over een prospektus van bij hem verkrijgbare boeken gesproken: vier zijdjes, met op ieder zijdje een titel en uittreksels uit verschenen recensies - afbrekende en goede, zoals je dat wilde; en ieder auteur maakt zijn eigen zijdje klaar. Op blz. 1. dacht ik te zetten: Bezette Stad; op blz. 2. Een Voorbereiding; op blz. 3 IJzeren Vlinders van Blijstra; op blz. 4...? on verra**. Wat denk je hiervan? als je met Dinger akkoord gaat, kan je hem je zijdje vast toesturen, jij kunt daarmee, dunkt me, veel eerder klaar zijn dan de anderen. Als ik B.G.a.Ernst wilde opgeven had ik ook wel wat, maar ik wil daar niet over praten, met het oog op de herdruk (nieuwe prospektus in verschiet!!) Vergeet van der [de] Voorden [Voorde] niet, a.u.b. Wat dat opzenden van Bezette Stad naar Dinger betreft, heeft hij gelijk; het is onnodig hem de hele resterende oplaag te zenden, waarover invoerrechten betaald moeten worden en die voor een groot deel later misschien weer terug moet. Zend hem 50 exx. hoogstens, liefst in twee of drie pakken, dan ontduikt hij misschien de invoerrechten. (Zet niet ‘uitgever’ op het pakket.) Mocht hij er meer wensen dan kan je hem achteraf nog altijd een nieuwe 20 of 30 bezorgen. - Ik ben van plan het voortaan ook zo in te richten. Ik verzend mijn brief zoals-i is om je niet meer tijd te doen verliezen. Tot nader! steeds je
EdP.
P.S. - Als je met Dinger akkoord raakt, laat het tijdschrift dan ook maar met één Januari 1928 verschijnen. Je bezorgt me uit M. - A. alle hints en * dat als literair oeuvre zeker noch met Conrad Veidt noch met Lionel Barrymore verwantschap vertoont. **Heeft Burssens niets? | |||||||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||||||
dat eerste nummer breng ik dan wel in orde. Tegen dat het ‘veradministreerd’ moet worden ben je klaar, of anders kan ik dat ook voor die ene keer wel doen. Trouwens, zolang ik in Brussel ben, sta ik geheel tot je dienst. Wij naderen December. Maak je dus op de kopij bijeen te brengen voor 15 December (ik reken op 14 dagen voor het drukken.) Sapristi! ik begin me ook warm te maken, zie ik...
Met uitzondering van de twee volgende brieven van en aan Tine Ceulemans, was de gehele verdere correspondentie uit de maand november aan het op te richten tijdschrift gewijd. Precies een maand nadat hun brieven elkaar gekruist hadden - met het gevolg dat er verwarring ontstond over de vraag wie nu aan de beurt was om terug te schrijven - bracht ‘Minnekepoess’ hem weer op de hoogte van de laatste nieuwtjes over de Antwerpse kennissenkring, waarvan ditmaal Dr. Juliane Gabriëls, Mr. Charles Dumercy en Floris Jespers de hoofdpersonen waren. Mr. Dumercy was een merkwaardige figuur uit de kring van Dr. Gabriëls, een Franstalig advocaat, die een twintigtal plaquettes over zijn Antwerpse confraters had gepubliceerd. De toen negen en zeventigjarige, ongewassen en slecht geklede vrijgezel gold als de ‘vuilste vent’ van Antwerpen, die op de bijeenkomsten ten huize van Dr. Gabriëls steeds, alvorens te gaan zitten, een vuile zakdoek uitspreidde en tijdens het spreken met zijn gebit smakte. Van Ostaijen had eens op een ‘samedi mondaine’, tot grote hilariteit van de overige bezoekers, de opmerking geplaatst: ‘Men ziet Mr. Dumercy het gendarmezweet aan.’ De korte ontmoeting met Floris Jespers, die haar o.a. over zijn nieuwste aanwinsten uit de fijnste herenmodezaak van Antwerpen, J. Accent et Canon, inlichtte, had plaatsgevonden bij Emerance Elslander, de bij een Antwerps kledingmagazijn werkzame vrouw van de Brusselse kunsthandelaar J.F. Elslander. | |||||||||||||||||||||
[Antwerpen 15-11-27.]Paulke, me voilà, en zet niet te leelijk gezicht want het is zeer waar dat ‘le Silence’ een beetje lang was. Laat ik je daar echter als klein excuus van zeggen dat je laatste brief dateerde van 15-10-27, dus eene week vòòr de toepassing der pneumothorax, en ik je dus vooral niet in het minste wenschte te vermoeien. Ik kreeg nu indirect van diverse bronnen nieuws over je toestand, en dat was gelukkig geruststellend, maar zou het, zoo mogelijk zeer prettig vinden, ook door jou te worden ingelicht. Nog die brief van 15-10-27. Je geeft daar eene opsomming van druksels en een | |||||||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||||||
brief die je van me kreeg en zegt dan: Nu is het weer jouw beurt om een briefje te hebben. Zie je, ik twijfel niet of dat was zeer schattig bedoeld, maar stel met vreugde vast, dat die schattige voornemens van regelmatige brievenbeantwoording niet worden nageleefd! Ja mijn vriend zoo is het. Toen jouw brief kwam was mijn brief, die geen antwoord was op een vorige van jou, van 's middags weg, en zul je wel begrijpen hoe goed die schattige bedoeling van jou me aan het hart deed! Minder lief was het van je, me mijn illusie over Paul Morand (als ik die ooit had) persé te willen ontnemen. Je weet, ik ben van meening, dat het niet goed is iemands illusies te ontnemen, zonder daarvoor iets in de plaats te zetten. Et voilà où nous en sommes. P.M. n'a rien dans le ventre. Jij zegt het, en dan moet ik accepteeren. Proposition: allons à la recherche du temps perdu, avec les auteurs, qui n'ont rien dans le ventre, maar Paulke, dààrvoor heb ik jouw assistentie noodig, maar mijne candeur laat me in den steek om het je lief genoeg te vragen, en wacht nu met angst op het te geven antwoord... Liane is niet naar Rusland. De Soviets hebben dus alleen moeten jubileeren. De samedis mondains zijn daardoor weer in trek gekomen, en heb ik zoodoende kunnen vernemen hoe het kwam dat Juliaantje thuis moest blijven. Hier gaat het verhaal. Er was aan het communistisch comité te Brussel opgedragen afgevaardigden te zoeken van alle jonge oppositie vereenigingen. ‘Lieneke’ werd aangeduid als afgevaardigde van ‘le parti radical flamand’, en moest daarvoor eene beslissende vergadering bijwonen. Daar was ook Mr. Carl Hentze. Er werd zeer veel gesmoesd, tot er aan Lieneke te kennen werd gegeven dat ze te ‘aangebrand’ was om le parti ra(i)dica(u)l flamand te vertegenwoordigen en dat er in haar plaats un flamand de coeur zijnde... Mr. C. Hentze naar Rusland zou vertrekken. Arm Lieneke. Ik kan het begrijpen dat ze zich vergat, en haar Sortie niet erg verzorgde door te beweren: Que ces messieurs avaient parfaitement raison de se faire représenter par un juif allemand. En zoo komt het dat Lieneke weer de lieve gastvrouw van onder de lampekap is geworden waar ze poseert en doceert à son aise. Maître Dumercy verscheen dit jaar ook weer. Hij is soms onbetaalbaar. Verleden week ging het over de vraag aan Mw. Dr. gericht of een kind twee vaders kon hebben. Liane schuift een beetje dichter onder de lampekap, en zet zeer ingewikkelde medische théorie[ë]n uiteen waarin o.a. het woord ‘oeuf’ een zeer voorname rol speelde. Als ze met veel hindernissen eindelijk het einde van haar discours heeft bereikt zegt Mr. Dumercy met een uitgestreken gezicht ‘Et l'oeuf de Colomb alors Madame?’ waarop iemand uit het gezelschap: ‘de celui-là il suffit d'en couper la pointe.’ Lieneke lachte ook. | |||||||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||||||
Paulke, vergeef me mijn langdradigheid dat is louter geruststelling van mijn geweten. Ik ontmoette Floris toevallig bij Manceke, en kan niet zeggen dat ik na de vijf minuten die ik met hem sprak zijn laatste conquêtes, en de prijs van z'n ‘Stetson’ en z'n dassen en hemden van J. Accent et Canon nog kan ignoreeren, maar de clou was toch dat hij aan het einde van de conversatie voorstelde: ‘Als ik de Pol schrijf zal ik hem eens de complementen van U doen’ dat was tegen mij. Ik heb deze groothartigheid niet kunnen apprecieeren en moet er iets op gezegd hebben dat hem nog wat dieper onder z'n ‘Stetson’ heeft doen wegduiken. Als je dit voorvalletje dus door hem gecommenteerd krijgt, zal je deze versie eraan kunnen vergelijken. Paulke ik wensch je van harte goede vooruitgang vele halve kiloaanwinsten, prettig bezoek en dies meer, en hoop tot weldra, met de hartelijkste groeten,
je Minnekepoess
Twee dagen later antwoordde Van Ostaijen haar met de volgende brief: | |||||||||||||||||||||
[17-11.27]Beste Minnekepoess, O gij bewonderaarster van de schone regelmaat, ik heb je brief van 15 dezer goed ontvangen en haast me, vanwege de goede orde, al dadelik daarop te antwoorden. Wel is je brief in puncto deze regelmaat voor een ander niet zonder inspanning begrijpelik, al schijnt hij ook, van meet af, geweldig logies (logika, er zijn andere deugden die mij nader bij het hart zijn). Je herhaalt een zin van me waarin ik daarop op [herhaald] wees dat, vermits ik correspondentie had ontvangen, ‘het nu weer jouw beurt was om een briefje te hebben’ Daarna stel je vast dat die voornemens van brief beantwoorden niet worden nageleefd! Uitstekend geredeneerd, mevrouw! maar... enkele regels hoger, schrijf je me dat je me vroeger niets liet weten omdat, daar je van de pneumothorax wist, je me niet in het minste wenste te vermoeien. Schattige attentie! doch in verband met het voorgaande, betekent dit dat, naar jouw mening, een brief lezen van veruit vermoeiender is dan een brief schrijven: een standpunt trouwens als een ander. Ik begrijp trouwens jouw beide standpunten: het geschrevene en het niet-geschrevene. Dat neemt niet weg dat ik je schattige attentie me vooral niet te vermoeien zeer op prijs stel. Buiten dit, lief Minnekepoess, geloof ik dat wij nog vaak op het terrein der zuivere logika ons zullen ontmoeten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||||||
Sta mij toe dat ik, na lektuur van je schitterend relaas over het geval, hartsgrondig onze lieve vriendin Lieneke (ik weet wel, je schrijft lieveke,Ga naar margenoot13 maar ik vind nu Lieneke, als afkorting voor Liane, weer zo ‘reizend’) een woord van deelname in het geval toestuur. Nochtans, nochtans... Lianeke-lief, wie gebruikt nu op een vergadering van kommunisten de qualificering ‘juif allemand’ als een scheldwoord. Ik weet wel dat onze vriendin, in het politieke, er erg dilettantiese inzichten op nahoudt, inzichten die gaar niet zo dom zijn, vermits Lieneke, zowel voor de fascisten als voor de kommunisten op reis zou gaan, als ze maar reist en maar een importante persoon is. Niet langer dan een jaar geleden, moest ze immers naar een pan-fascisties kongres? Misschien heeft ze uit deze fascistiese overtuiging het scheldwoord ‘juif allemand’ behouden. Maar, eilaas! hoe slecht werd het hier gebruikt. Lieneke lief, al de kommunisten zijn joden, je wilt de kommune vertegenwoordigen, zonder zelfs dàt te weten! Intussen vind ik het reuze leuk dat deze behendige reizigster eindelik ook eens geblackbouleerd wordt. Gaarne staat men haar het fascisties kongres af, maar dan eist - indien niet een zekere moraliteit, dan ten minste de doodgewoonste konfraternele wellevendheid, dat zij ook niet al de andere vacc[vac]aturen bezet - zeker was C. Hentze ook niet helemaal aangeduid, maar Lieneke allerminst kon dit bewijzen. Trouwens, gelet op haar Samedis, is zij te Antwerpen onmisbaar. Het is langs deze zijde dat, denk ik, gij haar moet troosten. Een ander middel, dat overigens naar ik verneem, gretig gebruikt wordt is het poseren van wetenschappelike problemen, biezonder mediese. Ja, ziet ge, Minnekepoess, de Floris, ge moet dat goed verstaan, streeft al zijn kameraden voorbij, steeds hoger, Excelsior en vandaar, begrijpt ge, ‘daneGa naar margenoot14 Stetson’. Daar is daar geen houden of binden meer aan: [']gelijk 'ne pijl uit een boog, zo gaat de Floris de hoogte in. Dat hij nog altijd speciaal de aandacht vestigt op zijn hemden en dassen, het is nog een kleine fout van ‘ettekatie’; laat ons hopen dat spoedig een zeer mondaine maitresse deze feilen korrigeert, alhoewel, met de Floris!... 'tja 't kon onbegonnen werk zijn. Ondertussen, daar de deugd der ekonomie nooit gans wordt uitgeroeid, reist Madame Floris Jespers met haar kroost in derde klas, ‘malgré le Stetson de son mari et les complets de celui-ci qui sortent de chez le tailleur du roi, le renommé Severin’. Ik heb de Floris al dikwels met zulke dingen vast gehad, namelik juist met dit geval: ‘zijt ge niet beschaamd zulke kravatten te dragen en uw vrouw in derde te doen reizen, zoiets doen boksers en lutteurs, Flor, enz.’ - 't Is dan dat onze Floris geheel en gans onder zijn schoon hoedeke wegduikt. Ja, lief Minnekepoess, als ik het goed bepeins, 'k geloof ik dat, zelfs voor een zeer mondaine ende hartstochtelik liefhebbende vrouw, het onbegonnen werk is al deze bulten egaal te maken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||||||||||
Wat mij betreft, men be-pneumothoraxt mij: ik heb nu reeds de 8e inblazing gehad en de zaak wordt erg vervelend. Daarbij komt dat een pneumothorax - alleszins met elke maand een inblazing - drie jaar moet blijven bestaan, dus drie jaar lang (plus-minus) moet ik, elke maand, een blaasje van ± 400 cm3 ‘verse locht’ gaan halen. Te Antwerpen terug, bij Dr. Mutsaers. Maar op reis b.v.? ik zal verplicht zijn in diverse steden de pneumothoraxisten te leren kennen en weldra zal ik kunnen zeggen wie of het beste ‘blaast’. De twee eerste dagen, na zulke blaasoperatie, ben je doorgaans niks lekker, ook de maag wordt gedrukt, wat niet de bedoeling is, maar er zo maar bijkomt. Dientengevolge, o ongelukkige spotster, is het uit met de aanwinsten van halve-kilo's. De pneumothoraxman vermagert eerder. (wat echter bij mij niet het geval, alleen de halve kilo's komen niet meer als zuivere winst opdagen.[)] Bezoeken? du Perron - Burssens. Waarschijnlik gebeurt er een nieuwverzorgd-tijdschrift, zonder houtsneden deze keer. Hollanders en Vlamingen. Van af 25 januarie, denk ik, weer te Antwerpen woonachtig te zijn. Dan zou ik over dat ding de plak zwaaien voor Vlaanderen. Intussen, met de hartelikste groeten,
B. à t.
Na zijn brief van 15 november had Du Perron een der twintig exemplaren van zijn zojuist gereed gekomen dicht- en prozabundel Alle de rozen aan Van Ostaijen opgestuurd, voorzien van de volgende opdracht: ‘Aan de kranke dichter / van Miavoye-Anthée, / met beste wensen voor een spoedige / beterschap en een reeks nieuwe verzen / Zijn vriend / E du P.’ Op deze toezending en Du Perrons laatste brief reageerde Van Ostaijen met het onderstaande, waarin hij eerst het gesprek over het tijdschrift voortzet en vervolgens constateert dat de ‘galerij ‘Urbain van de Voorde's’ en consoorten’ in het werk van Du Perron na Alle de rozen weer verder is uitgebreid. Hiermee doelt hij op de figuren Leonard die in Nameno's terugkeer, Urbanus die in De derde Nameno en Bennie die in Een bloempje aan het eind een even weinig heldhaftige rol spelen als Karel in de acht prozastukken uit Alle de rozen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||||||||||||
dat ik bereid was de redaktie en administratie voor Vlaanderen op mij te nemen, ‘te zamen... met du Perron’, om je onafhankelikheidsdrift toch een beetje aan banden te leggen. Nu je zelf voorstelt toch maar te beginnen, doet me dat natuurlik veel plezier. Ziehier echter enkele punten, waar je nog eens zou moeten over na denken:
Ik kan voor het eerste nummer geven: Alpenjagerslied en Boerecharleston, twee gedichten. Voor het tweede nummer: 5 bladzijden proza's. Op die wijze staan de twee eerste nummers, grosso modo klaar, met Blijstra en iets van Burssens, en dus ‘Huize aan Zee’. Als ik het zo overdenk, ziet het er zelfs verdomd niet kwaad uit, (als nou maar die Dinger geen stuk van Ten Kate instuurt).
Overweeg nog eens rijpelik pro en contra voor 1 januarie of 1 februarie. Ik ben voor het laatste, omdat ik dan, bij het gemene werk, beter meehelpen kan en het heus aangenamer [is] die stomme dingen met z'n tweeën te doen dan alleen. Maar ik neem ook vrede met alternatief éen.
Ik heb ‘alle de Rozen’ met plezier gelezen, een amusante boutade. Je galerij ‘Urbain van de Voorde's’ en consoorten wordt aanzienlik: | |||||||||||||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||||||||||||
Leonhard, Urbanus, de held van ‘een Bloempje’ en nu weer Karel... Wat denk je over het geval van Dr. Jekyll? Ik zou wel gaarne je mening bijtreden over het onderscheid dat er bestaat tussen Stevenson en Conny Veidt, maar daarvoor is het volstrekt nodig dat je me dit, bij herhaling beloofde opus stuurt. Anderzijds ben ik helemaal zonder lektuur, zodanig dat deze Stevenson in perspektief een biezondere gewichtigheid kreeg. Ik verwacht dus des heren Greshoff's schrijven. Zeker komen we tot een akkoordje. Aan jou de beurt.
Bien à toi,
Reeds de volgende dag, op 23 november, beantwoordde Du Perron Van Ostaijens brief met een verdere uitwerking van de tijdschriftplannen. De prijs van het drukken bij Breuer schat hij daarbij aanmerkelijk lager dan de opgave die hij in aprilGa naar margenoot15 van hem ontvangen had.
Brussel, Woensdagavond.
Beste van Ostaijen, Je hebt verdomme alweer gelijk! Ik heb je brief gelezen en kan niet anders meer willen dan verschijnen met Februari (niet met Januari). Het is voor alles beter, misschien ook voor de vorm van het blad zelf. Wij moeten echter met 64 blz. verschijnen, of minstens 56. - In nr. 1 komt dan: Boere-charleston en Alpejagerslied (2 blz.), een stuk proza van Blijstra (3 blz.), iets van Burssens (1 blz.), iets van Dinger (1 blz.), het hele Huizeaan-Zee (36 blz.), proza van jou (5 blz.); dat zou nog maar maken 48 blz. - (wat duivel, heb je 't ook misschien al zo uitgerekend?) - dus je ziet: ook als Burssens, Blijstra en Dinger ieder een blz. erbij krijgen, dan is er nòg ruimte. De vraag is: in hoeveel exx. moet het blad gedrukt worden? Als het 200 exx. is, dan moeten wij rekenen op ±250 frs. de 16 blz., dus op 750 frs. de 48 blz., d.i. op ± 53 gld. Blijstra, Dinger en ik wilden ieder fl. 10 in de maand geven, dus fl.20 in tweemaal die termijn; wij zouden dus nog 7 gld. hebben = ±95 frs. Acht blz. meer (om op 56 blz. te komen) zou ±125 frs. moeten kosten, maar als ik Breuer garandeer dat het tijdschrift minstens 6 nrs. zal hebben, dan doet hij het wel, denk ik, voor wat wij geven kunnen, of desnoods doet een van ons: jij, Burssens of ik, die 30 frs. per 2 mnd. erbij. Dus: waarom niet 56 blz? - Maar nu de kosten die met de administratie gepaard gaan? misschien moet daarmee ook gerekend worden, tenzij Dinger, in Holland, jij in België, die voorschieten, met de bedoeling en in de hoop ze uit tenminste enkele | |||||||||||||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||||||||||||
abonnementen en verkochte nrs. terug te krijgen. - Hoe denk je je de verdeling ook in? Honderd exx. voor Vlaanderen (naar jou), honderd exx. voor Holland (naar Dinger)? En de medewerkers, hoeveel exx. krijgen die van elk nr. waar iets van hen instaat? en de redakteuren? - Ik stel je deze vragen omdat je veel meer van die dingen afweet dan ik, maar je hoeft ze mij eigl. niet te beantwoorden; schrijf er Dinger over; en geloof van te voren dat ik overal mee akkoord ga. - Als Burssens in de redaktie komt, is er dunkt mij een even kwalitatieve als kwantitatieve meerderheid voor Vlaanderen: Van Ostaijen, Burssens en E. du Perron aan de ene, Blijstra en Dinger aan de andere kant?! het is niet om onszelf te vleien, maar vóór ik nadere proeven van het kunnen dier beide heren heb, meen ik te mogen opmaken ... Ik stel je voor: de redaktie voor Vlaanderen liever met Burssens te doen (officiëel altans); ik beloof je plechtig dat ik je helpen zal overal waar ik kan en waar je het wenst, en als ware mijn naam in de verfijndste letters op het prospektus gezet. - Ja, dat prospektus ook, of die cirkulaire! stel jij die in 's hemelsnaam op, anders krijgen we van Dinger iets ontstellends. Zend hem aan D. op ter goedkeuring, en laat hem desnoods wijzigen - als de eerste inspiratie maar niet van hem komt. - Résumons: 1 Febr., postcheck op jouw naam, 56 blz. als het kan - en als je je toch verveelt: beproef de cirkulaire. Le Reflux en Jekyll & Hyde zend ik Vrijdag of Zaterdag: reken dus uiterlik Maandag bij jou. (Ik heb ze n.l. niet hier en moet ze ophalen). Hart. gr. v. je
EdP.
De volgende ochtend voegde Du Perron hier nog een briefje aan toe, waaruit blijkt dat de definitieve naam van het tijdschrift, Avontuur, van hem afkomstig is.
Donderdagmorgen.
B.v.O. - Ik krijg een grappige brief van Blijstra die Dinger niet goed verdragen kan en die krachtig tegen volière protesteert. ‘Noemen jullie dat ding in godsnaam niet ‘Volière’! zegt hij. Hij wil nog altijd: de papieren boot. Ik niet, gegeven vooral de nieuwe vorm (2 mndliks tijdschr. v. 56 blz.) van het orgaan. Zoek jij ook wat. Ik heb vrij lang met een naam rondgelopen die mij nog altijd heel goed lijkt: avontuur. Het lijkt mij goed als tegenstelling van de roeping-mensen en de anderen die leidstar of zoiets op hun blad zouden kunnen zetten. Het lijkt mij goed om de verschillende betekenissen die het heeft, om de klank van het woord en omdat het niet direkt aan een vroeger blad met soortgelijke naam doet denken. Wat mij in volière het meest hindert is dat de | |||||||||||||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||||||||||||
vergelijking met vogeltjes - of, als je verkiest: de term aan de vogelwereld ontleend - mij van de distelvinck schijnt afgekeken. Ook, dat het feitelik geen Nederlands woord is. - Maar misschien vind jij iets veel beters. Schrijf spoedig.
Groeten.
Het overleg tussen Du Perron en Van Ostaijen, die tezamen vrijwel alles voor het tijdschrift regelden, werd ook door Van Ostaijen zonder onderbreking voortgezet. Wie hij in zijn brief op het oog heeft, als hij naar aanleiding van de rubriektitel ‘Zangzaad’ aan ‘die ‘Zaadzak’, gene vlaamse dichter’ zegt te moeten denken, is niet duidelijk. Verder blijkt dat Van Ostaijen niet alleen voor het werk van Willem van den Aker, wiens Wijding. Muziek der sferen hij in Quelques notes sur la situation artistique en FlandreGa naar margenoot16 besproken had, maar ook voor dat van de Stijlredacteur I.K. Bonset weinig waardering op kon brengen, evenals dit laatste reeds omgekeerd uit diens bespreking van Bezette stadGa naar margenoot17 was gebleken. Behalve Albert Helman, wiens werk hij uit De Gemeenschap kende, stelt hij als mogelijke medewerker ook de Brusselaar Marc. Eemans voor, van wie hij enige gedichten in La Lanterne Sourde had gehoord. Aan het slot van zijn brief meldt Van Ostaijen de goede ontvangst van Le reflux, de vertaling van Stevensons The ebb-tide, dat hem rechtstreeks door de Brusselse boekhandel Henriquez was toegestuurd. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 25-11-27]Mijn beste du Perron, Goed, die brief van je die me weer op humeur brengt; een paar dagen tevoren had ik toch zo'n geweldig stomme brief van Dinger ontvangen, dat ik weer helemaal niet wist hoe het nu verder moest. Gelukkig schieten wij een beetje flinker op. Die Dinger, - jij noemt hem een beschroomde knaap - maar ik voor mijn part vind hem de zuiverste Ten Kate die men zich denken kan, afgezien dan van het woordje ‘oover’, dat hij met twee o's schrijft, als bewijs van de moderniteit van deze dichter van 't Gooi; een spelling die trouwens werd afgekeken van die andere Ten Kate, die van Eeden heet. Ik zend je die brief hierbij. 'T is een biezondere brok. Vergeet niet hem terug te sturen met je antwoord. Ik moet, eilaas, de heer Dinger nog antwoorden op die rommelzooi van voorstellen. Voor de rest, ziehier antwoorden op de vragen en voorstellen in jouw brief van Woensdag-Donderdag: 1e) Ik ben altijd tegen de naam ‘Volière’ geweest. Maar om niet van meet | |||||||||||||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||||||||||||
af de spelbreker te spelen, heb ik hem geaccepteerd. Nu echter de heer Dinger die tietel tot de vader van een reeks onderverdelingen wil maken, is hij - de tietel - me plots toch te erg geworden. Dinger spreekt van een afdeling die, jawel, ‘Zangzaad’ zou heten. Hoe vin-je die geestige Ter Haar? (En daarbij denk ik steeds aan die ‘Zaadzak’, gene vlaamse dichter...) Kortom: ik ben dus tegen ‘Volière’. ‘Avontuur’ vind ik een zeer geschikte naam. Laat ons daarbij blijven. De spot stuit er op af, van wege de zelfbespotting die, hier, veel amusanter klinkt dan in ‘Volière’. Een ‘Avontuur’ kan mislukken, soms kan het slagen. Met de tietel aanvaarden wij elke alternatieve. Wat de finant[c]iële medewerking betreft, ik wil wel 50 fr. per nummer bijleggen. Ook Burssens, vermoed ik. Komen wij echter tot een zeker aantal abonnenten, dan zouden deze het - voorlopig - tekort goed maken. Mijn ziekte laat me geen buitensporigheden toe. Ik ga akkoord met een nummer van 56 blz. tweemaandeliks. Het nr. zou dan in Vlaanderen 7.50 fr. moeten kosten; een abonnement 5 × 7.50 (dat is éen nr. gratis als abonné) 37.50 fr. Dinger moet de prijs voor Holland bepalen. 80 exemplaren voor Vlaanderen - 80 voor Holland, elk medewerker heeft recht op twee exemplaren van het nr. met zijn bijdrage; elk redakteur, éen abonnement, plus zoals de medewerkers in geval van medewerking. Van het eerste nummer zouden minstens 300 ex. moeten gedrukt worden. 100 ex. meer voor propaganda: pers, proefnummers, enz. Neen, je moet in de redaktie. Ik weet wel dat er iets zeer plezierigs is in de rol van onafhankelik outsider. Maar daar gaat het niet om. Juist omdat ‘Holland’ hier te licht weegt, moet ‘Vlaanderen’, vanwege de reklame, mijn jonge vriend, een beetje doorwegen. Het hoort dus te zijn: Blijstra, Burssens, Dinger, E. du Perron, P.v. Ostaijen. Alle briefwisseling betr. red. en administratie, voor Holland, aan Dinger, voor Vl. aan Ostaijen. Verder: nu moeten de medewerkers geïnviteerd worden. (I.K.Bonset, aan deze blague deed ik liever niet mee). Of is dat reeds gebeurd? door Dinger? Ik zou het jammer vinden. - A propos: er is nog een jonge Brusselaar die voor medewerking in aanmerking komt, namelik Marc Eemans, van wie ik een paar aardige futuristiese gedichten hoorde. In Holland, komt zeker ook nog Lou Lichtveld-Albert Helman (een ‘janus met het dubbele voorhoofd’) in aanmerking. Het is zeker een van de fijnste Hollanders. Wat verder nog de brief van Dinger aangaat, mijn hoofdbezwaar tegen al zijn voorstellen, is het vreselike geknoei en gelul. Ten tweede, een vervelend liberalisme, waarbij men op de duur ook nog de straatjongens | |||||||||||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||||||||||
om advies zou vragen. Jouw voorstel de lezers ook 'ns te laten spreken, is niet kwaad, alhoewel, prakties, daar weinig gebruik zal van gemaakt worden. Maar dat geknoei met die anti-kritiek! - Is de anti-kritiek plezierig, dan nemen we ze vanzelf op. Maar is ze idioot, dan vind ik het verkeerd ze op te nemen alleen omdat ze anti-kritiek is. Hoe ver Dinger staat, komt echter uit zijn motificering: ‘ook het toneel tracht weer het publiek aan de handeling te doen deel nemen.’ En dan zijn voorstel over ‘Zangzaad’... verdomd aardig, vin-je niet? Die Willem v.d. Aker, waarover Dinger het heeft, is een verschrikkelike sous-Brunclair. Ziedaar, weer enkele punten in 't licht gesteld.
Ik ontving met de na-middag post ‘Stevenson - Reflux’. Dank. Maar God, mijn bedoeling was niet je naar Henriquez te sturen, toen ik je om die werken vroeg. Ik meende je hadt ze maar om 't grijpen. In de hoop weer enkele preciesere aanduidingen van jou te ontvangen
Poot van je
Aan het eind van de week waarin Van Ostaijen en Du Perron elkaar haast om de andere dag over Avontuur hadden geschreven, stemde de laatste erin toe deel van de redactie uit te maken. Op het punt van de uit te nodigen medewerkers is Du Perron het geheel met Van Ostaijen eens, maar hij brengt daarbij nogmaals de dichters van Het Fonteintje naar voren, waarop Van Ostaijen tot nog toe niet gereageerd had. Uit de aangekondigde lectuur in het postscriptum van zijn brief spreekt Du Perrons grote belangstelling voor detectiveverhalen. Zijn bewondering voor Le crime d'Orcival (1868) en Monsieur Lecoq (1869) door Emile Gaboriau, die hij tot ‘de eerste en beste detectiveverhalen’ rekentGa naar margenoot18, werd, naar later zal blijken, niet door Van Ostaijen gedeeld. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, Zaterdag. 26.11.27]Beste Van Ostaijen, Het beste is, dunkt mij, het idee van het bedrukte omslag te laten varen. Je hebt gelijk, als de brief of anti-kritiek erg aardig is kunnen we hem een goed plaatsje geven, anders niet. Overmorgen staan er stukjes als van De Dood in ons blad. - Goed, ik maak dus deel uit van de redaktie. Trouwens, zoals je je lijstje opstelde behoeft er niet eens bij te staan wie voor Holland en wie voor Vlaanderen, de vijf namen en dan: adres voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||||||||||
Holland: Dinger; adres voor Vlaanderen: jij? Stel nu gauw de cirkulaire op en sluit ze in je antwoord aan Dinger! - ‘Zangzaad’ was overheerlik! - Schrijf D. dat je akkoord gaat met avontuur. Ik schrijf Blijstra vandaag over die naam, hij gaat wschl. ook akkoord. Ik heb Dinger gisteren geschreven: dat jij en ik voor een 2 mndl. tijdschrift waren - met het oog op verzending, port, administratie, verkoop zelfs, en niet het minst: vorm - dat het 1e nr. ‘bezet’ was of nagenoeg, dat we voor verdere medewerkers alias deelnemers later nog altijd konden zien, en dat hij mij eens moest opgeven wie van de door hem genodigden reeds ja hadden gezegd. - Neen, alsjeblieft geen Bonset - hoe kòmt Dinger daarbij? als het een beetje wil bedoelt hij er een vriendelikheid mee tegenover jou! - wat van den Aker betreft, dat moet jij uitmaken; Brunclair eveneens. Van mij: een blanco papiertje in deze. Maar ik heb wèl lust om Minne, Roelants en Herreman te vragen; niet direkt misschien, maar later. (Bij Roelants denk ik aan proza.) De vraag is of die heren, die in De Gids verschijnen, willen. - Het voornaamste is: het systeem van lezen: als we dat met ons vijven moeten doen, kan dat geld kosten. Maar zoiets zal het toch moeten worden. Bespreek dit met Dinger. Het zuiverst is, dunkt me, ieder ontvangen stuk doet de ronde en ieder van ons vijven legt er een papiertje bij: vóór, blanco of tegen. Als ieder nu maar geen 14 dagen over het lezen doet zou het best gaan. - Stevenson heb ik niet speciaal voor jou bij Henriquez gehaald: het wàs gekocht en uitgeleend; ik heb het alleen van daaruit laten verzenden. Zo komt er misschien nog wel meer. Nu, tot nader. Hartelike groeten, je
EdP.
P.S. - Als je eerstdaags 2 detective-verhalen van Gaboriau ontvangt, schrik dan niet: Le Crime d'Orcival is uitstekend, en het 1e deel van Monsieur Lecoq een meesterwerk. Cocteau vindt die dingen heerlik en zegt dat, om een gelijk plezier te ondervinden, men bij Stendhal moet gaan reeds of Balzac. Er is veel van aan. Het is slechter nog geschreven, maar Gaboriau was verre van een stommeling. Probeer maar. Er is géén overeenkomst tussen Gaboriau en de Ivans of andere Holl. detectiefverhalen! Déze zijn trouwens v/h Twe[e]de Keizerrijk en geschreven vòòr Conan Doyle (Sherlock Holmes).
In Van Ostaijens eerste brief aan Burssens over Avontuur wijst hij erop dat het tijdschrift ‘alleen op het kwalitatieve standpunt’ staat en dus geen bepaalde richting zal vertegenwoordigen. Daarbij neemt hij Du Perrons voorstel over en somt onder de uit te nodigen medewerkers ook Richard Minne op met een kleine toelichting bij deze keuze. | |||||||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 28-11-27]Beste Gaston, Zoals je misschien van du Perron vernam, ben je tot mederedakteur van een nieuw tijdschrift gebombardeerd. Het tijdschrift zal heten ‘Avontuur’, wat me, als standpunt tegenover tijdschriften als ‘Ruimte’, ‘Roeping’, goed lijkt. Ik ben er van overtuigd dat je niet zal weigeren. Voor Vlaanderen zijn er: Jij, du Perron, ik. Voor Holland: Blijstra, Dinger (deze laatste is niet veel zaaks, maar hij is tevens de uitgever voor Holland. Enfin, een pis-aller). Het tijdschrift staat alleen op het kwalitatieve standpunt. ‘Het gebed voor de galg’ van Minne is beter dan de wereldhervormende maar slechte gedichten van b.v.v.d. Oever. Wij inviteren nog: Marsman, Minne dus, Albert Helman, Lou Lichtveld, Jan Engelman, M. Gijsen, V. Brunclair (immers je bent wel tot een relatief eclecti[ci]sme verplicht); nog een paar jongeren. De redakteurs steunen het tijdschrift. Evenwel is dit niet een dwang. En elk geeft wat ie kan. Het tijdschrift verschijnt tweemaandeliks op 56 blz. Kost 7.50 per nummer. Dat is niet te veel. 37.50 per jaar. Formaat 8o, kleiner dan ‘Vl. Arbeid’. Stuur wat voor het eerste nummer. Tot hiertoe gaat daarin verschijnen, het verhaal ‘Huize aan Zee’ van du Perron (36 blz.), 2 gedichten van mij (2 blz.) Van jou: gedichten of proza (1-6 blz?), van Blijstra, proza, 3 blz., en verder nog een paar invité's. Schrijf me nu gauw dat je met alles 't akkoord gaat. Wij moeten toch ook eens iets proberen, verdomme! Beste groeten, ook voor je vrouw en de vrienden
je Paul
De volgende brief van Du Perron handelt voornamelijk over de inhoud van het eerste nummer, die na ontvangst van de bijdrage van Blijstra gewijzigd moest worden. De verhalen die Du Perron ter vervanging van Het drama van Huize-aan-zee opsomt, zijn alle uit Nutteloos verzet, waarvan Van Ostaijen het handschrift reeds gelezen had. Voor alle zekerheid sluit aan bij Zo leeg een bestaan, zodat hij aan dat laatste verhaal de voorkeur gaf, al hadden drie hoofdstukken ervan reeds in het derde en vierde nummer van het daarna opgeheven Haagse tijdschriftje van Jean Demets en Jan de Vries, Het Woord, gestaan. Du Perrons plan om fragmenten uit zijn Cahiers van een lezer in het tweede nummer te plaatsen, is niet doorgegaan, zodat zij pas in 1928-1929 voor het | |||||||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||||||
eerst verschenen zijn en wel als in eigen beheer uitgegeven boekjes met een oplage van 30 exemplaren. Het nieuwe verhaal waar hij aan bezig was en dat hij voor het derde nummer bestemde, Avonturiers, voltooide hij in februari 1928 en is nooit in Avontuur opgenomen. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, 29 Nov. '27]B.v.O. Ingesloten een brief van Dinger. Dit bespaart mij lange uitwij[ei]dingen. Hij stuurt Program (een kwatrijn), Bespiegeling (een gedichtje van 9 regels), en 15 kwatrijnen. Het geheel erg dragelij[i]k: ik zend ze je op in een volgende brief, als je wilt, anders wordt deze te zwaar. Blijstra wil graag in nr. 1. een één-akter, Het Spookslot. Ik zie mij dus gedwongen plaats te maken, maar doe dit zeer gaarne. Ik zie nu voor nr.1.
Dus: 29 blz. - of laten we het ruimer nemen, 32 of 33 blz. Ik zou dus een verhaal moeten geven van ± 24 blz. Voor de helft van H.a.Z. is dit te veel, voor het geheel, te weinig. Ik zie ook op tegen het in twe[e]ën snijden, mede met het oog op de proefnummers. Toch gaf ik liefst voor dit eerste nummer iets werkelik goeds. Je weet waarover ik beschik: geloof je niet dat het beste is: Zo leeg een bestaan te geven, al heeft het dan ook gedeeltelik in ‘Het Woord’ gestaan? In ‘Het Woord’ verscheen hfdst I-III; IV-VII zijn dus inédit. Een onaf verhaal = geen verhaal. Dus, met een beetje goede wil... Schrijf me wat je hiervan vindt. Bedenk ook dat Historie van Gevoel véél minder is en dat Voor Alle Zekerheid desnoods zou kunnen verschijnen na, maar moeilik zonder, Zo leeg een Bestaan. Als je ‘ja’ zegt is alles opgelost: ik vraag voor de vorm nog het gevoelen van Dinger en Blijstra. - Ik heb ook nog andere bezwaren tegen de publicering, in tijdschrift, van Huize-aan-Zee: vnl. het persoonlik karakter ervan. Mijn boeken, zoals je weet, verschijnen in 120 exx.Ga naar margenoot19, en met 3 andere verhalen: passe! - maar in een tijdschrift-nr. en vooral in twe[e]ën gesneden: men zou kunnen denken dat ik de dood van mijn vader als een soort ‘interessantheid’ op zichzelf heb geëxploiteerd. - In nr.2 denk ik niets te geven (of misschien een boekbespreking of iets dergelijks? ik denk aan: ‘Bladen uit de Cahiers van een Lezer’, en die te tekenen Kristiaan Watteyn?) - maar voor nr 3 heb ik wel een nieuw verhaal klaar, waar ik al lang mee rondloop; laat ons het tenminste hopen, de Winter ten spijt! | |||||||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||||||
Ik heb Dinger gezegd dat ik zijn Program niet op blz.1 wil: 1e omdat ik jou (als zijnde de bekendste van ons allen) voorop wou hebben; 2e omdat ik zijn éne kwatrijn Program niet met een gedicht van een ander kan laten samengaan, zodat het erop neer zou komen dat hij de eerste plaats innam; 3e omdat ik ook tegen dit verdelen-zelf bezwaren heb en het werk van de medewerkers liefst bij elkaar zag. Ben je dit met mij eens? Wat de vast te stellen oplaag en prijzen betreft heeft hij zich met jou te verstaan. Ik ga bij voorbaat akkoord. Alleen geloof ik dat, vóór wij de abonné's krijgen, wij met 200 exx. genoegen kunnen nemen (behalve dan de 300 exx. voor nr.1). Het Alfa-papier is vrij duur, zodat het verschil, vooral bij 6 nrs., niet te verwaarlozen valt. Schrijf hem dat ik zijn brief heb doorgezonden en dat - enz. Zeg ook dat je met Avontuur akkoord gaat en dat Burssens èn ik in de redaktie komen. En wat je hem meer te vertellen hebt; het beste is, dunkt mij, zijn voorstellen te voorkomen. Tot nader. Houd je ferm en geloof me steeds je
EdP.
In een tweede envelop verzond Du Perron tegelijkertijd nog een briefje. Evenals hij naar aanleiding van zijn eigen Ballade der Polderlandsche onrustige kapoenen in zijn brief van 6 oktober had gedaan, noemt hij ook nu weer het werk van Laurent Tailhade als geslaagd voorbeeld van satirische poëzie. Dingers boutade, waar Du Perron over schrijft, was gericht tegen het in oktober 1927 opgerichte ‘Algemeen Maandblad’ Nu, onder redactie van Is. Querido en A.M. de Jong.
II B.v.O. - Ik zend je Dinger's gedichten maar tegelijkertijd, in een andere enveloppe. Voor de port komt het op hetzelfde neer. Stuur ze me terug, maar de brief mag je verscheuren. (Ik hèb erop geantwoord, ik schrijf vlijtig, want ik ga niet uit, met deze vervloekte kou.) - Ik vergat je in het andere briefje te zeggen dat ik er tegen ben nu reeds zijn boutade tegen Nu te plaatsen. Laat ons in nr.1 voor onszelf spreken en tegen niemand. Komen de Nu-mensen ongezocht tegen ons los dan kunnen we het hekeldichtje van Dinger plaatsen, met misschien nog wat erbij. Merk je: Dinger heeft op rijm leren schelden van Kloos (die het zelf ook altijd vrij zieligjes gedaan heeft).* Hij had beter gedaan van Tailhade de kunst af te kijken. Als de versvorm er alleen maar is om de woorden een zekere klem bij te zetten, laat het dan tenminste vlot gaan!
Je EdP. | |||||||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||||
*Ken je dit heerlike gestotter (tegen J. -K. Huysmans):
...uws kops Afslaan niet waard zijnd, waard zijnd wel des strops Bloedstremming onafwendbaar... Daar is dit gedichtje van Dinger een vlindertje bij.
P.S. Schrijf jij Burssens maar om hem uit te nodigen. Je hebt daartoe minstens evenveel ‘recht’ als ik!
Dezelfde dag accepteerde ook Burssens het redacteurschap van Avontuur. De ‘zaken’ die hem nog geen al te hoge geldelijke bijdrage toelieten, slaan op zijn handel in granen en derivaten, waarmee hij in zijn levensonderhoud voorzag. Aan het ‘kwalitatieve standpunt’ waar Van Ostaijen hem over geschreven had, verbindt Burssens onmiddellijk de meer programmatische consequentie ‘alle humanisten van ons af [te] trappen’ en, zonder zich ertegen te verzetten, toont hij zich wel lichtelijk verbaasd over de uitnodiging aan de toen ‘zeer katholieke heer’ Marnix Gijsen. | |||||||||||||||||||||
[Wilrijk 29-11]Beste Paul Natuurlik wil ik gaarne medewerken aan ‘Avontuur’ en zal ik je over een paar dagen wat zenden voor het eerste nummer. Eindelik zullen we dan toch eens een ‘tijdschrift’ hebben. Ik feliciteer je, evenals du Perron, ‘voor het genomen initiatief’! Dat het tijdschrift alleen op het kwalitatieve standpunt staat, vind ik uitstekend; laat er ons dan maar streng de hand aan houden en alle humanisten van ons aftrappen. Kwestie is nog: hoelang zal het tijdschrift kunnen bestaan? We moeten minstens éen jaargang kunnen voleindigen. Op hoeveel zijn de kosten per nummer beraamd? Ik vermoed dat du Perron de grootste finant[c]iële steun zal wezen, maar wat is volgens jou de steun die ik moreel verplicht ben te verlenen? Zeg mij een minimum, zo mogelik zal ik er dan een maximum van maken, dat echter ook niet groot zal zijn, momenteel altans niet, want de zaken gaan nog niet beter. Tussen de lijst van de gevraagde medewerkers zie ik ook M. Gijsen; heb je deze toezegging al gekregen; voor mijn part twijfel ik er aan of deze zeer katholieke heer in een gezelschap als b.v. het mijne zal willen figureren. In elk geval: mij om 't even. Hoe stel je het nou? Op zijn best, hoop ik. Rond Kerstmis-Nieuwjaar kan | |||||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||||
ik je nog eens bezoeken; ik hoop je dan weer een paar stappen voorwaarts in de goede richting aan te treffen. Mijn vrouw laat je vriendelik groeten.
Da-ag
P.S. Van du Perron heb ik niets ontvangen.
Eind november of een der eerste dagen van december zond Van Ostaijen het concept van een circulaire voor Avontuur aan Du Perron. Het grootste deel van zijn begeleidende, ongedateerde brief is gewijd aan de kopij en de brief van Dinger, die Du Perron hem had doorgestuurd. Uit Van Ostaijens opmerkingen is af te leiden dat Dinger in zijn verloren gegane brief Marsman en Houwink verweten had ‘naar officialiteit’ te dingen, welke kritiek Van Ostaijen aan Seuphor-Berckelaers deed denken. Verder had Dinger kennelijk de Bussumse componist Hugo Godron als medewerker voorgesteld.
Beste du Perron, In haast zend ik je wat ik als cirkulaire heb bijeengebracht. Korrigeer wat je verkeerd voorkomt. Verder, zouden wij nog moeten vernemen:
Dit laatste is een zaak die jij misschien kunt oplossen. Het bureau van de postchecks is Rue de la Chancellerie te Brussel. Men moet 20 fr. op een naam storten - de mijne dus - dan is men abonné en krijgt een nummer. Ik geloof niet dat het nodig is dat ik persoonlik aanwezig ben bij deze operatie. Zodra je dit nummer hebt, maak je er van gebruik voor de cirkulaire. Maar misschien vraagt men mijn handtekening.
Van Burssens ontving ik een geestdriftig antwoord. ‘Natuurlik wil ik gaarne meewerken aan ‘Avontuur’ en zal ik je binnen een paar dagen iets zenden voor het eerste nummer. Eindelik zullen we dan toch eens een ‘tijdschrift’ hebben. Ik feliciteer je, evenals du Perron, ‘voor het genomen initiatief’.’
De kopij van Dinger is dragelik. Nochtans, laat ons eens niet vergeten dat zijn kwatrijnen (om de duvel nog toe, waarom schrijft-ie ‘kwadrijnen’?) niet meer dan een imitatie van ‘Filter’ zijn, langs alle zijden. Bescheidenheid wellicht verhindert je het te zien. Er zijn [er] die gans die gans [herhaald] de geest van ‘Filter’ hebben, b.v. een van de beste die vent die achter zijn loopse hond te fluiten loopt. Andere stukjes ‘der waangedachte | |||||||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||||||
niet; der wangedachte’ komen van Kloos. Verder: jij die Dinger het best kent, overtuig hem toch die flauwe praat van ‘waarvoor ik een uitgever zoek’ weg te laten. Wij geven toch zelf uit, zeker Dinger. Zijn komiese noot betekent dus niet anders dan het volgende: ‘ik ben weliswaar een uitgever, maar indien ik met mijn eigen produktie maar eens onderdak vond bij v. Kampen of Querido, ik weet wie er zou bij zijn.’ Er staan enkele tijp[type]fouten in de stukken van Dinger. Ik heb er een streepje gezet, in het wit. Dinger's uitval echter op Houwink en Marsman wil me niet best van de maag. We mogen het kwalitatieve standpunt nu ook weer niet omkeren. Het [is] jammer dat deze jonge Hollanders zo naar officialiteit dingen, zeker. Maar ondertussen is Marsman toch een van onze beste poëten en als wij vlaamse officiële als Roelants inviteren, mogen wij ook hollandse officiële als Marsman inviteren. Maar van Dinger die toch nog een zeer jonge knaap is, hoor ik die kritiek niet graag. Ook Berckelaers was zo een man die de mond vol had over zijn kollega's en die eventueel met éen woord Gide omver sloeg. Ik stel de vraag: wie inviteren wij? En ik wou, enige logika, bij deze aktie. Albert Helman schrijft aardig proza en van Jan Engelman las ik een aftakeling van U.v.d. Voorde die waarachtig raak was.Ga naar margenoot20 Zouden die nu minder waard zijn dan de door Dinger genoemde heren: Hugo Godron enz.? Ik betwijfel het zeer. Ziezo, dat is voorlopig weeral genoeg.
Poot van je
[P.S.] Zeker, laat ons om Godswil het gedicht tegen ‘Nu’ niet in het eerste nummer publiceren. Wat ‘Program’ betreft, het is te dun voor de 1e blz. en om als ‘Program’ te dienen.
De eerste der bewaard gebleven brieven uit december is afkomstig van Tine Ceulemans, die daarin haar kroniek over de kennissen en concerten voortgezet heeft. In het verslag over Juliane Gabriëls op de galavoordracht van de Vlaamsche Toeristen Bond slaat haar opmerking over de Antwerpse schepen J.J. Junes, nl. ‘Hij had er moeten bijzeggen met verstand’, op het toen bekende liedje: ‘Ik heb gelot - al met verstand - en 27.000 had em in z'n hand’. De alinea over de Antwerpse biscuitfabrieken van De Beuckelaer staat in verband met het feit dat Jan Ceulemans daar een administratieve betrekking had. Over de bevriende schilders wist ze voorts te melden dat Floris Jespers een | |||||||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||||||
tot garconnière dienende studio had betrokken en dat Paul Joostens in de Antwerpse kunstzaal Oor exposeerde. Zij eindigt haar brief met de toezegging zich, als het haar financieel mogelijk is, op het ‘H.V.’, d.w.z. Hollands-Vlaams, tijdschrift te abonneren, zodat ook zelfs in deze correspondentie Avontuur weer ter sprake komt. | |||||||||||||||||||||
[1 December 1927]Paulke, ik moet je nog zeer hartelijk danken voor je brief, tevens zoo prompt antwoord op de mijne, en dan met spijt geconstateerd dat andere deugden, dan de ‘logika’, die je mij in het bizonder toeschrijft, je nader aan het harte liggen. Helaas ik val alweer door de mand! Nu over Lieneke. Nimmer werd er een juister en levender portret van haar gemaakt. Ik heb er enorm veel plezier aan beleefd, en ben natuurlijk over de heele lijn t'accoord. Jammer is het voor je, dat je ze niet in haar element hebt kunnen zien op de laatste ‘Galavoordracht’ van de V.T.B. Er was daar de Gezant voor de beide Nederlanden (van Oostenrijk) (Je ziet in Weenen doen ze het goed) die kwam spreken over Oostenrijk als toeristenland. Een echt-hollandsche leutervoordracht maar schitterende diapositieven, en...veel grosses légumes en daartusschen... Lieneke. C'était un poème! Ze is met al die g.l. naar het stadhuis getogen en daar heeft onze goeie Junes de eer van het land hoog gehouden d.w.[z.] door in de militie zaal te zeggen ‘Meneeren, hier heb e kik gelot’. Hij had er moeten bijzeggen met verstand! De consul v. Oostenrijk hier te A. die Belg is en als dusdanig Garde civique was vond het noodig in het midde[n] te brengen dat ‘dat lotten’ niet des heeren Junes eenige verdienste was, dat hij zelf (Junes) Generaal van de G.C. was geweest. De Hollanders vooral waren erg geépateerd. - Ook je levend portret van de Floris is het inlijsten waard. Hij droeg me op, ik moet zeggen met zeer veel omzichtigheid voor zijn doen, om réclame te maken voor z'n Studio. Ik heb het hem plechtig beloofd, en gevraagd mèt of zonder commentaar te moeten aanbevelen. Alle bedienden der Beukelaers fabrieken kregen een Allemansgerief-Almanak cadeau. Sindsdien zijn hunne vlijt en goed gedrag aanmerkelijk verbeterd. Dat ook moet ge goed verstaan... Er was een recital van piano door Rosane van Neste - 16 jaar - et cette jeune fille jouait e.a. du Chopin. Jij zal zeggen dat kan ze niet, maar ik was die avond weer heel en al voor z'n brusque-fantastische invallen en z'n geraffineerde fraseering gewonnen. Oh ik verketter hem heusch niet zoo zeer als Paulke wel denkt. Dan was D. Milhaud de gast bij de Nieuwe Concerten, met ‘les Eumenydes’ leiding L. de Vocht, en daarvan moet ik zeggen, à la page of | |||||||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||||
niet, Bravo Milhaud! Kooren en orkest zijn tot een groot geheel omgewerkt, en als je in de Bijbel leest van duizenden trompetten en volksscharen dan komt ‘hij’ daar naar mijn meening wel zeer dicht bij. Hoewel geen erg liefhebber van lyrische declamatie moet ik zeggen dat het louter gedeclameerd gedeelte (Mevr. Croiza) met begeleiding van trommels en cymbalen een geweldige indruk op me hebben gemaakt. Maar och arme, m'n miezerig pennetje kan onmogelijk de indruk de groote machtige meeslepende, in woord brengen, ik kan alleen zeggen Sinterklaas heeft ons arme menschenkinderen hier in Antwerpen nobel bedacht. Paul Joostens exposeert in de ‘Salle Oor’, en verkondigd[t] deze gebeurtenis aan het publiek van de goede stede doormiddel eener plak[k]kaat met allegorische letters. - Het Chielke was ziek. Niertroebelen. Weer tamelijk in orde en ietwat spitser in z'n gezicht, staat hem wel goed. De rabio van een Floris, maakte hem deze week, met het ernstigste gezicht van de wereld wijs, dat hij van de MoorthamersGa naar margenoot21 (zeker die van 't Fordje) gehoord had dat de Noeninckx in de Kerstvacantie ging trouwen, met eene onderwijzeres, maar het zwanzen is niet des Chielkens grootste deugd, en het uithoudingsvermogen niet die van den Floriaan. Paulke ik moet je toch nog zeggen hoezeer de buitengewone rustige lijn in je laatste brief me opviel. Die staat je uitstekend, en moet ik al deze lijnlooze krabbelpooterij van me wel eens met een slecht oog bekijken. Hoe ook, mijn eenig doel is je te schrijven, let dus alleen op ‘le geste’. - Je zei me nog niet of ‘Le Vallon’ aan Radio doet. Ware dat zoo dan zou je Milhaud's werk van uit Brussel uitgezonden, kunnen hooren. Paulke, ik wensch je verder een prettig St. Nikolaas feest, en twijfel niet of de nobele baas zal een zoete jongen als jij tegenwoordig bent goed bedenken. Ook met vreugde de voorgenomen plak zwaaierij over het H.V. tijdschrift vernomen. Als m'n brandkast het toelaat schrijf ik in. Intusschen hartelijkste groeten,
b.à t.
Twee dagen later zond Du Perron aan Van Ostaijen een exemplaar van de zojuist gereed gekomen bundel Poging tot afstand, die voorzien was van een tekening van Willink en waarin hij de volgende opdracht geschreven had: ‘Aan Paul van Ostaijen / nogmaals deze oude bekende.Ga naar margenoot22 / (Een Sjinees spreekwoord zegt:/ ‘Men moet van zijn vrienden / veel verdragen’./ E.d.P. 3.12.27’. Met gelijke post verzond hij een brief, waarin hij moest melden dat hij de drukkosten te laag geschat had, zodat het noodzakelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||||||
werd de omvang van het tijdschrift tot 48 blz. per nummer te beperken, hetgeen ook inderdaad gebeurd is. Uit de verdere opmerkingen over Avontuur, die grotendeels voor zichzelf spreken, is op te maken dat Du Perron de prozaschetsen die Van Ostaijen onder de titel Kluwen van Ariadne in Avontuur wilde publiceren, nog niet kende. Evenals Le reflux had Du Perron blijkens de mededeling boven zijn brief ook Stevensons Het vreemde geval van Dr. Jekyll en de heer Hyde door een boekhandel, ditmaal Gudrun te Brussel, laten opsturen.
Dr. Jekyll & Mr. Hyde eindelik via ‘Gudrun’ verzonden. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, 3 Dec.]Beste Van Ostaijen, Je cirkulaire ontvangen en naar Blijstra doorgezonden. Tussen haakjes: hij heet Rein(ier?) (hard?), maar wil zich alleen maar R. noemen. - De cirkulaire vond ik zeer vermakelik; Bl. moet ze maar naar Dinger sturen. Maar nu iets minder aardigs. Ik heb bij Breuer naar de prijzen gevraagd en allerlei kombinatietjes geprobeerd, maar de zaak wordt duurder dan ik dacht. Zelfs als wij het Alfa-papier laten varen en er een behoorlik vergé voor in de plaats nemen (waar Breuer een grote stock van heeft, en dat mooi wit en solide is) kost een nr. van 48 blz. in 200 exx. gedrukt ons 900 frs. Hij kan, zegt hij, het niet goedkoper doen. Voor 300 nrs. vraagt hij 950 frs, voor 250 nrs. 925. Als we 56 blz. nemen wordt het duurder omdat er dan een half vel moet worden opgelegd, dit schijnt een onplezierig ding te zijn voor een drukker! - Het is waar dat we als we het vergé nemen een groter formaat krijgen (iets groter) en dus een paar regels per blz. winnen: de kompositie is berekend op 38 regels de volle pagina; maar gedichten als Boere-charleston en Alpejagerslied zetten we natuurlik ieder op een afzonderlike pagina (het twe[e]de heeft 30 regels.) - Ik wil het eerste nr. toch graag op 56 blz. houden - wat moet ik anders weer doen met die vertelling! - In dit formaat en in deze druk beslaat Blijstra's Spookslot weliswaar slechts 13 of 14 blz., maar Zo Leeg een Bestaan vraagt toch licht 24 blz. Dat wordt: 38 blz. voor deze twee dingen, dus 10 blz. voor de drie anderen. Zie jij kans jezelf, Burssens en Dinger op 10 blz. te krijgen? De vraag is: hoeveel blz. precies zal het Kluwen van Ariadne innemen? kan je dit niet uitrekenen? of is het elasties? ik bedoel: bestaat het uit korte stukken? Van Dinger zouden wij voor nr.1. bijv. niet meer dan 2 pp. verzen kunnen geven; n.l. Program, Bespiegeling en 9 of 10 kwatrijnen (waarom hij ‘kwadrijnen’ schrijft weet ik ook niet.) Als Burssens zich ook tot 2 pp. beperkt, dan blijven er 6 over voor jou (6 inplaats van 7, en | |||||||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||||||
gegeven het grotere formaat komt het misschien op hetzelfde neer.) Nu is er de mogelikheid dat ik mij vergis en dat Zo leeg een bestaan niet 24, maar 22 blz. inneemt, dan waren wij allemaal gered. Wij zullen dus proberen toch maar met 48 blz. toe te komen: 950 frs. (voor 300 exx.) is al een aardig sommetje. (fl. 30.- = ± 450, en 2 x fl. 30,- = fr. 900, dus je ziet, er blijven 50 frs. ontbreken). Waarom vraag jij Marsman niet? jij hebt met hem in briefwisseling gestaan. Ik kan Houwink vragen, als je dat wilt. Ik heb alleen vrees dat die heren, juist omdat ze èn goed èn officieel zijn, hun afval insturen. - Vraag ook Helman en Engelman, te gelegener tijd. Ik voor mij wil noch Roelants noch Herreman speciaal vragen; maar als ik ze tegenkom (wat mogelik is, want het zijn beiden goede vrienden van Greshoff) zal ik ze mondeling een hint geven, en via Herreman bijv.: Minne (de onzichtbare). Dinger heeft per slot niemand gevraagd (als ik heb welbegrepen). Dat is het grappigste. Ik vrees ook dat niemand erg happig zou zijn, als hij de vrager speelde. Vraag jij liever. - Dat mopje van ‘ik zoek een uitgever’ was ik al lang van plan, stiekem weg te werken. Ik geloof dat je gelijk hebt en dat Dinger in zijn kwatrijnen slingert tussen wijlen Duco Perkens en Kloos. Of beter nog: het is een bewonderaar van Kloos die met zeker genoegen Perkens gelezen heeft. Maar enfin... Hij heeft ook nog verhalen. Je schrijft me niets meer van jezelf; gaat alles goed? Voor die postcheckhistorie zal ik informeren; maar ik vrees, als jij, dat je je handtekening zult moeten zetten. Is het bureau in Brussel, ook voor Antwerpen? Nu, tot nader, 't beste! en de poot.
Je EdP.
De eerste inzending van Burssens voor Avontuur, bestaande uit het gedicht Oud liedje en Het duel kunstschilder X.-dichter Z., een fragment van een nooit voltooide roman, liet hij vergezeld gaan van het volgende briefje. | |||||||||||||||||||||
[4-12-27]Beste Paul, Hierbij zend ik je dus wat voor het eerste nummer van ‘Avontuur’, een stuk proza (uit mijn roman in wording) en een gedicht. Wanneer kan dit eerste nummer verschijnen? Wordt het mooi gedrukt? Als je me schrijft, vergeet dan deze maal niet wat over jezelf te vertellen. De vrienden vinden het wel heel interessant dat een nieuw tijdschrift gaat verschijnen, maar ze interesseren zich in de eerste plaats toch voor je fyzieke toestand. | |||||||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||||||
Dag Paul, tot eind dezer maand
Je Gaston.
Nog voordat Van Ostaijen de brieven van Du Perron over de hogere drukkosten en van Burssens met zijn kopij voor Avontuur - die beide in het weekend, resp. op zaterdag 3 en zondag 4 december geschreven waren - had ontvangen, beantwoordde hij Burssens' daaraan voorafgegane brief. Over zijn eigen toestand toont hij zich niet ontevreden, maar het overlijden van een patiënt in het dorp Anthée, op wie tegelijk met hem door dokter Bérard de pneumothoraxbehandeling werd toegepast, had wel indruk op hem gemaakt. Het is echter opvallend dat hij hierover alleen aan zijn meest vertrouwde vriend schrijft, die hij ook, zij het met schroom, om persoonlijke boodschappen durft te vragen. Over een tweede sterfgeval tijdens zijn verblijf in het sanatorium, dat van de enige vrouwelijke medepatiënte, die hij in zijn brief van 26 september beschreven had, rept hij in zijn correspondentie met geen woord. Dit kan echter mede veroorzaakt zijn doordat zijn eigen toestand sedert half januari zozeer verslechterde, dat hij zich in zijn brieven tot de noodzakelijke mededelingen beperkte. Dokter Bérard zelf schreef daar na Van Ostaijens overlijden het volgende overGa naar margenoot23: ‘C'est le second décès que nous ayons eu en deux mois de temps. L'autre était une demoiselle qu'on m'a envoyée alors qu'elle était à toute extrémité et que j'aurais refusée si j'avais connu la situation mais les médecins qui la soignaient me l'avaient présentée comme étant encore curable.’ Het aangekondigde bezoek dat Burssens hem omstreeks nieuwjaar met Jan Melis wilde brengen en waarover Van Ostaijen zich reeds verheugde, moest - zoals uit de latere correspondentie blijkt - worden uitgesteld tot 20 februari. | |||||||||||||||||||||
[5-12-27]Beste Gaston, Zo dus je gaat akkoord. Ziedaar, wat in orde is. Stuur nu maar spoedig dat wat je voor het eerste nummer bestemt. Marnix Gijsen? Neen, hij is nog niet geïnviteerd. Of hij aanneemt of niet dat is zijn zaak. Ik zelf geloof dat hij niet zal aannemen. Maar, we moeten nu eenmaal wel enkele medewerkers optrommelen. En in Vlaanderen behoort Gijsen nog tot de beste. Dat is nu eenmaal zo. Finant[c]iële medewerking. Kijk, ik denk dat je 40 à 50 fr. per twee maanden zou kunnen geven (ik denk hetzelfde te doen), dat is dus de waarde van éen enkele lunch bij blümerGa naar margenoot24 per maand. Du Perron geeft | |||||||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||||||
20 florijnen per twee maanden, ook Blijstra en Dinger. Het tijdschrift kost 250 fr. per 16 blzn., dus 56 blz. 875, daarbuiten nog omslag, enz. - Vin-je die schikking goed? - Zo niet, spreekt het van zelf, dat ook alles blijft zoals het is, ook wanneer je niet finant[c]ieel kan helpen. Ik meen dat ik in de laatste maand weer een stukje ben vooruit gekomen. Vandaag, een nieuwe inblazing. - Ik heb nu, tussen de inblazingen, reeds een afstand van twaalf dagen bereikt. Er gebeuren ook soms nare dingen. Tezamen met mij, op 15 oktober, werd ook een jonge man, uit Kongo teruggekeerd, voor pneumothorax in behandeling genomen, niet in het sanatorium, maar in het dorp door onze dokter. Die jongen is nu reeds tien dagen dood. - Zeker, men behandelde hem als pis-aller. Niettemin, is het naar. Wees nu niet ongerust in puncto deze behandeling. Ik voel er mij zeer goed bij. En zeker is het dat ik gewonnen heb, tegen vroeger en dat ik deze behandeling goed verdraag. Je weet dat een bezoek van je steeds een feestdag voor me is. Vin-je dus de gelegenheid rond nieuwjaar en vermoeit het je niet te veel, wees welkom! Wij zullen een jaargang voltooien. Du Perron heeft dat op zich genomen. Zend mij spoedig je kopij. Beste groeten vrouw en vrienden
met hartelikste handdruk
P.S. Je vindt hierbij 70 fr. - Waarom, zal je zeggen. Ziehier, ik heb nodig:
Moesten die dingen meer kosten, doe naar goeddunke[n]. Ik verzoek je dus die twee dingen te willen kopen en per postpakket op te sturen. Men mag tot 2 Kilo. - Ik ben beschaamd je zulke stomme opdracht te geven, maar, in mijn geval, moet men wel iemands hulp inroepen. Ik meet 1.73 M. en, zoals je weet, ben ik eerder slank.
Op een verloren gegane brief van dokter Peetermans antwoordde Van Ostaijen met nadere berichten over zijn gezondheidstoestand. | |||||||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||||||
[6-12-27]Beste Dokter, Ik dank u zeer voor uw hartelike brief. Uw boodschap voor dr. Bérard heb ik overgebracht en deze zaak is dus in orde. Ik heb vandaag mijn tiende inblazing voor de pneumothorax gehad. Wij bereiken nu een afstand van 14 dagen tussen twee inblazingen, dat is weeral zoveel gewonnen. Ik verdraag heel de geschiedenis vrij goed, wat niet belet dat je je de eerste dag niks lekker voelt. Ik zal dus moeten voortgaan te Antwerpen en mij ± elke maand laten ‘opblazen’, tot de pneumothorax zijn werk heeft volbracht. De koorts heeft nog een beetje afgenomen, alleen rond 8 uur 's avonds, tijdens de spijsvertering, bereikt de temperatuur nog 37.5. Tot dan is het vaak 37.2, 37.3, maximum 37.4. Moest ik de koorts ook niet 's avonds nemen, het zou er al zeer goed uitzien. Nu is het echter te hopen dat, zowel als zij overdag afnam, zij ook 's avonds zal afnemen; anderzijds wordt ook de polsslag normaler. Over het algemeen voel ik me heel wat beter, natuurlik het blijft een lange weg, waarop men maar langzaam voorwaarts komt. Maar toch nu zijn we, geloof ik beslist, op deze goede weg. Het hoesten heeft ook afgenomen, behalve dan die dagen van inblazing, wanneer de druk op de long zeer sterk is en het spuw naar buiten wordt gedrongen. Zwaarder ben ik niet geworden - alhoewel het voedsel zeer degelik is - vanwege de pneumothorax. Maar ik heb ook niets verloren bij deze behandeling. Wandelen doe ik niet: van 9-12, van 2 tot 4 en van 5 tot 7 lig ik nog altijd op chaise-longue en op een overdekte terras, waar het nu wel koud is, maar ook lekker fris op je aangezicht, terwijl de rest goed onder de dekens steekt. Dit doet me zeer goed, dat voel ik wel. Ik blijf hier tot 20 januari. Dan heb ik 4½ maanden kuur achter de rug en is de pneumothorax weer zover vooruit. Intussen schrijf ik u nog wel. Ziedaar, mijn beste dokter, mijn staat van zaken. Tot weerziens, en intussen met hartelikste groeten
uw Paul v. Ostaijen
Behalve de verdere regelingen inzake Avontuur bevat Van Ostaijens volgende antwoordbrief aan Du Perron ook enkele uitgebreidere reakties op de hem toegezonden lectuur. Met de kwatrijnen van Du Perron zelf, waar hij nu ‘meer plezier’ aan denkt te beleven, doelt hij op Filter. De gronden waarop hij het verhaal Voyage aux îles fortunées (Royaume-farfelu) van Malraux niet geslaagd vindt, zijn vooral tegenover Du Perron opmerke- | |||||||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||
lijk: hij acht hierin de houding van de auteur te literair en te weinig menselijk. In Le reflux waardeert hij vooral het avontuur ofwel ‘het gaan van de roman’ en uit zijn opmerkingen over de daarin voorkomende figuur Attwater blijkt dat hij, eveneens weer in vertaling, de roman The man who was Thursday door G.K. Chesterton gelezen had. Van Ostaijens toelichting bij zijn voor Avontuur bestemde prozaschetsen, nl. ‘Trouwens is dit ‘Kl[uwen]. v[an]. A[riadne].’ de tietel voor mijn bundeltje proza's’, is niet geheel duidelijk. Bedoelde hij hiermee dat het slechts een verzameltitel was voor de proza's die in Avontuur zouden worden opgenomen, of had deze opmerking betrekking op zijn prozabundel die in voorbereiding was en later onder de definitieve titel Vogelvrij verschijnen zou? Over Vogelvrij zijn zo goed als geen gegevens bekend, behalve dat de verschijning lang op zich heeft laten wachten en de bundel, hoewel nog door Van Ostaijen zelf gecorrigeerdGa naar margenoot25, pas na zijn dood verschenen is. In De Volksgazet van 22 maart 1928, dus vier dagen na zijn overlijden, verscheen een artikel In memoriam Paul van Ostayen door F.F.d.w.z. Fritz Francken, waarin deze onder meer schreef: ‘Voor de serie ‘De Witte Raaf’, waarvan ik de leiding op mij had genomen, aanvaardde ik van hem een bundel short stories, getiteld ‘Vogelvrij’ (Uitg. P. Ruquoy-Delagarde-Van Uffelen (Brederodestr., 191, Antw.). Prijs 10 fr.) Na tal van typografische tegenspoeden zal deze bundel eindelijk nog in den loop der maand verschijnen.’ Francken weet zich echter geen bijzonderheden hierover te herinneren en meent dat dit vooral tussen Van Ostaijen en de uitgever Van Uffelen is afgehandeld, bij wie hij de kopij mogelijk reeds vòòr zijn vertrek uit Antwerpen had ingeleverd. Toch is er ook een briefwisseling met Francken zelf geweest, want in de voorlaatste alinea van bovengenoemd artikel had deze geschreven. ‘Was hij zich bewust van zijn naderend einde? Het laatste schrijven dat ik van hem ontving, op 10-11-'27, besloot hij als volgt: ‘Einde Januari denk ik terug te Antwerpen te zijn’.’ Niet zozeer dat deze correspondentie en die met de uitgever - indien deze er geweest is - verloren is gegaan, maar dat hij in zijn vele wèl bewaard gebleven brieven hier nooit één woord over geschreven heeft, blijft onverklaarbaar. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 6-12-27]Beste du Perron, Ik heb een brief van je ontvangen, ‘Poging tot afstand’ en ‘Jekyll-Hyde’. Voor alles, hartelik dank. ‘P.t.A.’ ziet er goed uit en het is niet kwaad dat je poëties werk apart verscheen. Voor dingen als ‘het bozige boekje’ en ‘Filter’ blijft trouwens mijn sympathie ten minste onverdeeld bestaan, doch ik denk eerder dat ik nu wel meer plezier heb aan je kwatrijnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||
dan 2 jaar geleden. De tekening van Willink moet ik weer zeer goed vinden. Die vent heeft toch wat in zijn donder. Wat je daar schrijft over de kosten is inderdaad geen aangename verrassing. Ja, wij zullen dan wel verplicht zijn op 48 te verschijnen. Burssens en ik geven elk 50 fr., zodat we, met 60 fl. = 900 fr., de kosten bereiken: 950. Alhoewel ik geen wonderen van de abonnementen verwacht, denk ik er toch wel enkele op te halen. En dan moet Dinger er ook maar enkele opdrijven. Ik weet echter niet of het toch niet goed zou zijn het eerste nr. op 56 blz. te doen verschijnen, een opoffering als reklame. Maar gaat het niet, dan is 48 blz. ook goed. Verbeter echter dit op de cirkulaire, ‘minstens 48 blzn per nummer’. Wat nu de schikking betreft, ik zend je hierbij de kopij van Burssens. Laat ons alles plaatsen, ik vind het werkelik goed. Wat mijn kopij betreft, die ik je binnenkort stuur, je kan daarmee handelen in verhouding tot de plaatsruimte. ‘Het Kluwen van Ariadne’ bestaat uit kleine stukken, daarvan er een paar desnoods mogen wegvallen. Trouwens is dit ‘Kl.v.A.’ de tietel voor mijn bundeltje proza's. Wat de te inviteren medewerkers betreft, laat ons dat, volgens de persoonlike betrekkingen, verdelen - zoals je het trouwens voorstelt. Jij inviteert dus, wanneer daartoe gelegenheid bestaat, het trio Roelants-Herreman-Minne. Ik schrijf bij gelegenheid Marsman en Engelman. Brunclair zal ik wel moeten inviteren, doch in elk geval nu nog niet. En dan, is hetgeen hij stuurt weer zo in de zin van zijn gewoon gedoe, dan nemen we het doodgewoon niet. Helman had ik wel graag, maar ik moet wachten tot ik zijn adres heb via Engelman. Je hebt in een van je brieven mijn mening gevraagd over het stuk van Malraux. - Er zijn daar wel enkele schone momenten, maar de houding komt me toch een beetje te literair voor. De ‘menselikheid’ (wij weten immers dat dit woord niets te maken heeft met het Coster-like begrip) is er nog te dun; - een bewijs: hij beschrijft voortdurend en hij is gelukkig telkens wanneer hij een nieuw panorama kan vertonen: de markt, de stad op verschillende punten, de verhalen die de mensen elkaar doen. Meer plezier heb ik met de twee dingen van Stevenson gemaakt. ‘Le Reflux’ is als avontuur uitstekend; de psychologie van de mensen op zijn engels, een beetje ‘éen lach, éen traan’. Het karakter van Attwater is vrij zwak (Chesterton heeft, me dunkt, veel van deze ‘Reflux’ overgenomen in zijn ‘De man die Donderdag was’ en, in de figuur van ‘Zondag’ iets van ‘Attwater’.) Integendeel is het karakter van Huish buitengewoon knap. Maar het avontuur, het gaan van de roman vooral dat mag er zijn. Binnenkort mijn bijdrage. Ik zend je hierbij een concept van intekenkaart. Er zouden er een | |||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||
zeker aantal met het adres van Dinger en evenveel (150 elk!) op mijn adres moeten gedrukt worden. Deze kaarten zouden tezamen met de cirkulaire, onder omslag, moeten verstuurd worden. Met beste groeten
steeds
Dezelfde dag zond Victor hem een briefje, waar hij de volgende, aan hem gerichte mededeling van de Procureur-Generaal van Gent inzake de bij Van Bruaene in beslag genomen schilderijen bijvoegde: | |||||||||||||||||||||
[2 décembre 1927.]Monsieur l'Avocat, Comme suite à votre lettre du 19 octobre 1927, par laquelle vous demandez la restitution de tableaux saisis en cause Van Ostayen c/ Van Bruane, j'ai l'honneur de vous faire connaître que cette affaire est actuellement pendante devant le tribunal de 1re instance de Gand où elle figure au rôle du 21 janvier 1928. Il ne pourra être procédé à la restitution sollicitée que lorsque le jugement à intervenir aura acquis force de chose jugée. Veuillez agréer, Monsieur l'Avocat, l'assurance de ma considération distinguée.
Le Procureur Général
Het typoscript van Victors begeleidende brief is alleen in doorslag bij deze bewaard gebleven. Op de verzonden brief had hij er kennelijk nog iets bij geschreven, gezien Van Ostaijens antwoord van twee dagen later, waarin deze ook op Victors aanbod boodschappen voor hem te doen en boeken op te sturen ingaat, welk aanbod echter in de hier volgende doorslag niet voorkomt. Het aangekondigde bezoek - het derde dat Van Ostaijen, voor zover uit de correspondentie blijkt, in Miavoye ontvangen heeft - is inderdaad op zondag 18 december doorgegaan.
Van Ostayen t/ Van Bruane. B. 367 C. | |||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||
Prokureur Generaal te Gent. Zooals u ziet is er voorloopig nog geen middel de aangeslagen doeken terug te bekomen. Laat my eens spoedig weten hoe het met de gezondheid gaat. Frie en ik we zyn beiden zeer benieuwd te weten of ge reeds aan de beterhand zyt wat wy ten zeerste hopen. Ik kom u binnen kort eens bezoeken op een zondag. Zoudt gy my willen laten weten welk de beste weg is om tot daar te geraken.
Allerhartelykst,
In Burssens' antwoord op Van Ostaijens brief is sprake van een tijdschrift dat Geert Pijnenburg, de oud-redacteur van de eerste reeks van Het Overzicht, wilde oprichten. Dit tijdschrift is echter nooit verschenen. | |||||||||||||||||||||
[7-12-27]Beste Paul, Natuurlik ben ik bereid het tijdschrift finant[c]ieel te steunen en vind ik 50 f per twee maanden niet te veel. Zo nodig kan ik dan nog wel een paar franks bijpassen. Reken je op veel abonnenten? Ik ben nieuwsgierig om het eerste nummer te zien. Als de ‘mensen’ er zich maar aan dood ergeren, zal er veel bereikt zijn. Van du Perron ontving ik een eksemplaar van zijn ‘Poging tot afstand’ met opdracht ‘Aan G.B. weldra mede-avonturier’. Ik heb hem een woordje van dank geschreven. Geert Pijnenburg vroeg mij gister om op zijn tijdschrift, dat ‘Dienen’ heten zal, maar eerst zal verschijnen als hij genoeg abonnenten heeft (300 asjeblief), in te tekenen. Ik zei hem dat wezelf fabrikant waren en dus zijn goed niet nodig hadden. Hij heeft ‘geestige dingen’ liggen, beweert hij, en zal ze je voor ‘Avontuur’ zenden. In geval die ‘geestige dingen’ worden opgenomen zal hij natuurlik tevreden zijn, worden ze niet aanvaard, dan zal hij het plezierig vinden om de niet-aanvaarding. In elk geval dus tevreden, wat kunnen we meer verlangen. Het doet hier elkeen veel genoegen dat je regelmatig vooruitkomt, allen hopen je dus over korte tijd terug te Antwerpen te zien. Het is inderdaad een nare historie die je van die jonge man vertelt. Maar misschien bewijst dit de efficaciteit van de behandeling: bij de ene de dood, bij de andere de genezing, en vermits je de proef opperbest doorstaan hebt, kan het rezultaat m.i. niet twijfelachtig zijn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||
Tot weldra, Paul, en vele groeten van de vrinden en mijn vrouw.
van harte
P.S. Mijn vrouw zend je morgen je pyjama en een doos Razvite. Pyjama 59 fr. Razvite 7 f. zodat geen verdere afrekening te maken valt.
Uit Van Ostaijens volgende brief aan Victor blijkt dat de datum die de Procureur-Generaal van Gent voor de zitting van het tribunaal had opgegeven, 21 en niet 28 januari 1928, verkeerd overgekomen was. In zijn verslag over zijn gezondheidstoestand vergelijkt hij zich, evenals elf dagen later tegenover Burssens, met de Antwerpse worstelaar Laurent Gerstmans, wiens wedstrijden hij tijdens de oorlog met Victor voor de Antwerpsche Courant had bijgewoond. Het boek waar hij aan het eind van zijn brief om vraagt, Marcel Schwob et son temps door P. Champion, was in 1927 verschenen. Blijkens een bewaard gebleven bewijs van afgifte van een aangetekend stuk heeft Victor het gevraagde eerst op 3 januari 1928 naar Miavoye opgezonden. | |||||||||||||||||||||
[8-12-27]Beste Fik, Dank voor uw brief van 6 dezer. Wat de schilderijen betreft, ik heb nu toch de tijd daar geduldig op te wachten en de 28 januari is niet zover. Wat mij betreft, ik denk dat ik nu wel aan de beterschap ben. Maar men moet de dingen niet overdrijven: een Gerstmans ben ik nog niet en het zal nog heel wat duren eer ik weer plus-minus in orde zal zijn. Men heeft de pneumothorax op mij toegepast, dat is een op-non-aktiviteit-brengen van de beschadigde long, met het doel ze, door samendrukking, sneller te genezen. Deze drukking gebeurt bij middel van luchtinblazingen. Eerst elke twee dagen, nu reeds alle veertien dagen, worden mij tussen long en longvlies 400 cm3 lucht ingeblazen. De dag van de inblazing zelve voel je je bepaald niet als een held. Maar het schijnt dat ik de behandeling zeer goed verdraag en dat mijn rechterlong zich uitmuntend gedraagt, nu zij voor het kraam alleen staat. Deze behandeling belet insgeliks de zieke long door geïntoxiceerde lucht b.v. het hart schade te doen en ten slotte worden door de drukking de microben naar buiten gedrongen. Hoofdzaak is dat de druk sterk genoeg zij. Voor het overige bestaat mijn kuur nog steeds uit dezelfde elementen: rust en lucht. Ik lig van 9 tot 12, van 2 tot 4 en van 5 tot 7 op chaise | |||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||
longue buiten, op een overdekte terras. De verzorging is goed. Alles in alles, hoofdzaak is dat ik kan genezen en dat, schijnt het, ik nu op de goede weg ben. Het overige bestaat uit veel geduld en - als ge wilt - omdat men veel moet laten, ook uit veel bone-vreterij. Als ge het offer wilt brengen van die lange reis, natuurlik niets is mijn [mij] aangenamer dan u hier te zien. Wanneer ge om 9.4 's morgens uit Quartier Léopold Brussel vertrekt, zijt ge te Hastière om 11.38 (Hastière op de weg Namen-Givet). Vandaar voert u een auto, die u aan het station zal wachten, wanneer ge me daags tevoren telegrafeert, op een kwartuur naar ‘Le Vallon’. Mocht ge vergeten op voorhand te telegraferen, dan zoudt ge zelf tot de garage moeten lopen, op enkele minuten. Van Brussel tot Miavoye hebt ge dus drie uren. Hoever staat het met tante Frie? Heeft zij het een beetje beter en iets minder last vanwege het orde houden in de studie... en die boeken, die altijd maar talrijker worden? Ik wens haar hartelikst het beste toe en veel rust, niettegenstaande de noodzakelikheid der goede orde. Wanneer wij maar eerst eens genezen zijn, Frie, dan kunnen we onze ‘achterstel’ gaan opeisen. Boodschappen heb ik niet. Voor enkele dagen heb ik een paar pyjama's doen komen. Indien ik geweten had dat ge u op boodschappen wou toeleggen, Fik, ik had u de zorg gelaten deze te kopen. Met dien verstande echter dat gij de winkeljuffrouw daarop attent zou maken dat deze dingen voor een ietwat dunnere persoon dan gij zelf moesten dienen. Maar voorlopig heb ik dus niets. Boeken? Ja, met éen boek dat gij, meen ik, bezit, zoudt ge me plezier doen: ‘La Vie de M.Schwob[’] par ‘Champion’, geloof ik. Nu dan, beste Fik, als uw bezigheden het toelaten tot spoedig weerziens. Met de hartelikste groeten voor u en Frie
uw PaulvO
P.S. Ik blijf hier tot 20 januarie.
Op 10 december schreef Du Perron een kort, ongedateerd briefje aan Van Ostaijen, waarin hij onder meer de toezending aankondigde van Dostojevski's De vreemde vrouw en de man onder 't bedGa naar margenoot26 en van de bundel Zes kleine elegieën door Roel Houwink, die in december 1926 als dertiende deeltje van de reeks To the Happy Few verschenen was.
Beste Van Ostaijen, Ik schrijf je slordig en weinig, want ik schrijf je uit bed. Veel te lang zonder mikmak rondgelopen bij zoveel kou en mist; nu dus weer een | |||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||
De veranda van villa Le Vallon (huidige, vrijwel ongewijzigde situatie).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||||||
beetje betalen voor het ademen in deze wereld. - Ik zend je gelijk met dezen een Kurt Schwitters van 1847, geschreven door Dostojevski, en een bundeltje van Houwink uit de serie To the Happy Few van Stols - je ziet dan meteen het genre. Het is misschien wat Hollandsch, maar het is keurig. Stuur me je Barbaarse Dans als je wilt dat-i zo gedrukt wordt (ik heb er Stols al over gesproken). - Kopie van Burssens wordt volledig geplaatst; ik leg alles bij elkaar; eigenlik heb ik alles al behalve de kopie van jou. Geef op Kluwen van Ariadne aan wat eventueel zou kunnen vervallen (met een × in potlood b.v.)
Tot nader; steeds je
Een dag later volgde nog een tweede brief van Du Perron, waarbij deze zijn bewerking van Van Ostaijens tekst voor de Avontuurcirculaire opstuurdeGa naar margenoot27. Eén van de door hem aangebrachte veranderingen, waarop Du Perron in het ‘P.P.S.’ van zijn brief doelt, was de omzetting van: ‘Wie zegt daar: ‘dat is onbescheidenheid en grootheidswaan?’ - Vergeet die tegenspreker dat, volgens de franse dichter Delavigne, Columbus tot de manschap zei: ‘drie dagen en ik geef u een wereld.’ -’ in: ‘En wie daar zegt: ‘dat is onbescheidenheid en grootheidswaan!’ vergeet dat, naar het getuigenis van sommigen, Columbus...’. Zowel het plan om in elk nummer een tekening van Willink op te nemen als de uitgave van een map van deze tekeningen met teksten van de vijf redacteuren is niet doorgegaan. Alleen in het eerste nummer werd een tekening van Willink geplaatst. De door Du Perron voorgestelde toevoeging over Willinks tekeningen is aan het slot van de circulaire afgedrukt. Overeenkomstig Du Perrons postscriptum is deze circulaire verschenen ‘in het formaat en op het papier van het tijdschrift’. Le grand dieu Pan, welk boek Du Perron naar Miavoye had gezonden, is Paul-Jean Toulets vertaling van Great God Pan door Arthur Machen, welke vertaling in 1901 verschenen was.
Brussel, Zondag.
Beste Van Ostaijen, Ik krijg zojuist je cirkulaire terug, die door handen is gegaan van Dinger en Blijstra. Ik heb alles netjes overgeschreven en in de Vries en te Winkel-spelling gezet voor de rust van de lezer. Zie je of [of je] er nu nog mee akkoord gaat, en stuur ze mij dan terug. Maar nog iets. Willink en ik hadden indertijd afgesproken dat, als het | |||||||||||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||||||||||
tijdschrift verscheen, hij een pentekening zou maken voor ieder nummer. Zo'n cliché kost 60 frs., maar die betaal ik dan buiten de rest om. We wilden die cliché's dan bij elkaar leggen en later een kleine map uitgeven met een paar inédits, en ik zou dan een tekst erbij schrijven, of we zouden (wat misschien aardiger is) ieder een tekst voor een tekening kunnen geven, wij vijf en mogelike latere medewerkers. In het tijdschrift komen de tekeningen dan vooreerst zonder tekst. Wat denk je ervan? Als je het goedvindt, zet dan op de inhoudsopgaaf van nr. 1 nog: ‘Dit nummer (en ieder volgend nummer) zal bovendien een tekening brengen (of bevatten) van A.C.Willink.’ - Blijstra en Dinger hoef ik niet meer te vragen. Heb je ontvangen ‘Le Grand Dieu Pan’, een Engels verhaal door Toulet vertaald. Het is feitelik je reinste onzin, maar als men op een lange stoel ligt... De geest heeft soms van die rare berustingen. Tot nader; met beste wensen en handdruk steeds je
EdP.
P.S. - Ik dacht de cirkulaire te laten drukken in het formaat en op het papier van het tijdschrift. Zeg nog even in hoeveel exemplaren? Het postcheck-nr. zetten we wel in nr.1 zelf; dat weten we dan. P.P.S. - De franse dichter Delavigne (ah,ce Casimir!) heb ik laten vallen om niet de indruk te geven dat we de mensen bij voorbaat willen doodslaan met citaten.
Van Ostaijen reageerde met onderstaande brief op de beide epistels van Du Perron en stuurde daarbij tevens de bewerkte tekst voor de circulaire terug. Door het opzenden van Barbaarse dans tot zijn terugkeer in Antwerpen uit te stellen, is van een publikatie hiervan in de reeks To the Happy Few nooit iets gekomen. Het is niet bekend welke tekst Van Ostaijen bij de in Poging tot afstand opgenomen tekening van Willink geschreven heeft. Zoals uit het slot van zijn brief blijkt, was er langzamerhand in zijn gezondheidstoestand een lichte verbetering ingetreden, die tot half januari zou duren. Ook dokter Bérard schreef laterGa naar margenoot28 over ‘une légère amélioration passagère’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 13.xii. 27]Beste du Perron, Ik hoop dat, wanneer je deze brief bereikt, je weer zo goed als opgeknapt bent. Je tweede brief die ik ontving is alweer uitvoeriger en doet me dus veronderstellen dat je aan krachten weer hebt toegenomen. Zorg dus in't vervolg voor flanel, wolletjes of kasha! Dank voor je boeken. Ja, die ‘God Pan’ dat is een gek ding. Maar zoals je terecht schrijft op een chaise-longue... Ik lees het ding in mijn bed, daartoe is het zeer geschikt. Wat de serie van Stols betreft, heb je alweer gelijk! ‘Keurig en hollands’ ik kan daar niks meer aan toevoegen. Maar zeker het bevalt me wel en zodra ik te Antwerpen terug ben stuur ik je ‘Barbaarse dans’. Dus binnen goed een maand. Betrekkelik de cirkulaire gaan we dus akkoord. Je hebt alles netjes in de Vries overgeschreven en hier-en-daar mijn abrupte uitdrukkingswijze algemeen-gangbaarheid bijgelegd. Goed. (Zo b.v.: ‘het menen van men is een gevaarlike soort wet’. Bij mij: ‘menen is een gevaarlike wet’.) Een detail van administratieve aard moest ik korrigeren. Je hadt geschreven: [‘]Alle deze prijzen porto en plus’. Neen, de prijzen zijn vermeld met de porto, dat spreekt van zelf. Alleen voor het buitenland, geldt het verhogen met de porto, wat logies is. Voor wat mijn kopie betreft, in eerste plaats mag ‘Boere-Charleston’ wegvallen. Daarna, sta ik voor de keus ‘Alpejagerslied’ te laten voor het volgend nummer of wel in het ‘Kluwen’ te snijden. Mij dunkt is het kluwen te gering, om het nog kleiner te maken. Dus zou in tweede instantie ‘Alpejagerslied’ moeten wegvallen. Ofwel je plaats[t] de twee gedichten en laat het proza tot de volgende keer. Dat moet je nu maar volgens de plaats die er blijft schikken. Je laat eerst ‘Zo leeg...’ drukken, dan zie je meteen hoever je komt. Wat de zaak met Willink betreft, ben ik natuurlik ‘einverstanden’. Met die teksten is zeker wat te doen. Op mijn chaise-longue heb ik al dadelik een tekst op ‘Naakt met de duif’ (Poging tot Afstand) gekomponeerd.
Zeer zachtjes aan, maar toch zeker geloof ik, knap ik op. Evenwel is het nodig dat, na het verlaten van ‘Le Vallon’, ik streng op regiem blijf, in hoofdzaak: rust. Maar elke dag heb ik dan wel drie uren om het nodige te belopen. Men moet op drie jaar rekenen voor een werkelike genezing. En misschien moet ik nog wel eens terug naar ‘Le Vallon’ of een ander instituut. Maar alles te zamen, ik denk dat ik op de goede weg ben. | |||||||||||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||||||||||
Ziedaar nu de eerste werkzaamheden van ‘A.’ volbracht: de cirkulaire en de kopie voor het eerste nummer. Komen nu: omslag, van buiten en binnen enz. Geef Breuer de nodige tips.
Flinke poot
De volgende dag reeds stuurde Du Perron een antwoord met bijzonderheden over de drukkosten en de inhoud van het tijdschrift. De kopij van Van Ostaijen en Du Perron is in het eerste nummer van Avontuur overeenkomstig de opgave in Du Perrons brief opgenomen, al neemt het Kluwen van Ariadne daarin twee bladzijden meer en Zo leeg een bestaan zes bladzijden minder in beslag dan Du Perron berekend had. Van Burssens werd vòòr het gedicht Oud liedje en de prozabijdrage Het duel kunstschilder X.-dichter Z. ook nog het gedicht Invitation à la valse au clair de lune geplaatst. Blijstra's éénakter Het spookslot is inderdaad naar het tweede nummer verschoven en in het eerste vervangen door de drie prozastukken De noodlottige kogel, Kwartet-concert en Romantisch beeld. Het nummer is afgesloten met Dingers gedichten Proogram en Bespiegeling en een vijftiental Kwadrijnen. Het ‘livret’ onder leiding van Odilon-Jean PérierGa naar margenoot29 en Robert de Geynst, dat Du Perron aankondigde nog diezelfde dag te zullen zenden, was de zojuist verschenen eerste aflevering van een klein tijdschrift, getiteld Premier livret, waarop door de dood van Périer in februari 1928 nog slechts een Deuxième livret is gevolgd. Door het vertrek van Greshoff naar Nederland, waar hij geruime tijd gebleven is, heeft deze nooit gevolg gegeven aan zijn plan Van Ostaijen uit te nodigen om voor Den Gulden Winckel regelmatig de Duitse letterkunde te bespreken. Het door Du Perron in zijn eerste postscriptum genoemde tussenvoegsel van Dinger luidt in de gedrukte Avontuurcirculaire: ‘Wij behouden ons dus het recht voor, ons in het avontuur tweelingbroeders te betoonen of elkanders tegenvoeters te zijn.’
Brussel, Woensdagavond.
Beste van Ostaijen, Dank voor de cirkulaire, die naar de drukker is gebracht. Breuer heeft mij ook de definitieve prijzen opgegeven. 48 blz. van 40 regels per blz. (druk van Poging tot Afstand) op een goed vergé, komt ons, in 300 exx. op 990 frs. in 250 exx op 935 frs. en in 200 exx op 880 frs. Hierin is begrepen een behoorlik solied omslag met titel en inhoudsopgaaf op de voorkant. Moet er meer op het omslag dan wordt het duurder. | |||||||||||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||||||||||
Mij dunkt, laat ons voor nr.1: 300 exx. nemen en 990 frs. bij elkaar brengen; en ons voor de rest met 200 exx. tevreden stellen, 100 voor hier en 100 voor Holland. De cirkulaire kost 85 frs. (in 300 exx.) De kaarten, 250 voor jou en 250 voor Dinger, kosten tesamen 35 francs. Dat maakt, tesamen, een kleine vóóruitgaaf van 120 frs. Het cliché voor Willink wordt op een apart velletje gedrukt, en door mij betaald. Wat denk je van de rest? - Ik geloof, wat de kopij betreft, dat alles zich prachtig schikken zal. Blijstra heeft n.l. besloten zijn Spookslot eerst in nr.2 te plaatsen. Hij geeft eerst De Noodlottige Kogel (een werkelik aardig verhaal, een van de beste die hij geschreven heeft), plus nog twee kleinere prozastukjes. Je Kluwen van Ariadne kan dus geheel behouden worden (tussen haakjes, ik heb het met veel plezier zonet gelezen), je twee gedichten ook. De indeling van nummer 1 wordt dus, als ik goed zie, zo:
Ik zend je vandaag een ‘livret’ uitgegeven door Périer en R.de Geynst. Niet onaardig maar... En dan zegt men niets verder. Laat ons zeggen, alsof we over heel iets anders spraken: ‘Hij is zo beminnelik jong, die Périer’. Ik lees tot mijn grote voldoening dat je langzaam vooruitgaat. Ik mag vooreerst niet uit van de dokter. Het sneeuwt, het vriest, het is om de hele donderse boel aan elkaar te piesen. Ik ben zoeven naar Breuer geweest, maar Breuer is op precies 15 pas afstands; als ik me dan goed inbaker... Het is toch een rottige geschiedenis als je zo'n konstitutie hebt. Ik moet dan altijd aan jou denken om me weer met het leven te verzoenen. Jij hebt je dan toch blijkbaar nog een beetje meer verwaarloosd... Wanneer zullen wij rijk genoeg zijn om een modern landhuis te kunnen bezitten in Rapallo of Fiesole? Heeft Greshoff je al geschreven? Hij zit voor het ogenblik weer in Holland maar heeft me verleden week 2 of 3 maal je adres gevraagd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||||||||||
Nu, mijn beste, voorlopig tot dusver.
Je EdP.
P.S. Dat menen een gevaarlike wet is bleek onduidelik voor Blijstra. Vandaar vnl. die ‘uitbreiding’ van mij. Het tussenvoegseltje van de ‘tweelingbroeders en tegenvoeters’ was van Dinger (aanmerkelik beknopt door mij.) Zo krijgt ieder z'n zin. P.P.S. - Après tout is het misschien beter als ik Dinger helemaal achteraan zet. Dan eindigt de revue op de ‘kwadrijnen’. Ik heb hem gevraagd of dit woord een afleiding uit het Perzies was. Hij heeft nog niet geantwoord.
Bijna twee maanden nadat hij van Muls bericht over de toekenning van een regeringstoelage ontvangen had, schreef Van Ostaijen hem de volgende brief. Met de val van het drie-partijenkabinet-Jaspar op 21 november 1927 was ook Kamiel Huysmans als minister van kunsten en wetenschappen afgetreden en in het daarop volgend katholiek-liberale tweede kabinet-Jaspar niet meer teruggekeerd. | |||||||||||||||||||||
[16-12-27,[.]]Waarde vriend, Van het ministerie ontving [ik] tot op heden nog geen enkele bevestiging van het nieuws dat ge me meedeelde in uw brief van 20 oktober ll. Indien ik uw brief goed begrijp, was de premie toch bepaald toegekend. ‘Min. H. laat mij weten dat u een premie werd toegekend enz.’ - Daaruit leid ik af dat de ministeriële krisis dit niet meer kan gewijzigd hebben. Tenzij de spreekwoordelike nalatigheid van juist Min. H... Dat ware inderdaad verschrikkelik voor iemand die twee dagen in beraad heeft gestaan of hij zou aannemen, ja dan neen. (De redenen daartoe zette ik u in mijn brief uiteen.) Wat de premie zelf betreft, het materiële feit, maak u daar geen zorgen om. Dat is veel minder gewichtig.
Met beste groeten,
Voor Tine Ceulemans' verjaardag op 17 december had Van Ostaijen in Antwerpen bloemen besteld, die echter, zoals uit de verdere correspondentie blijkt, vier dagen later werden bezorgd. Bovendien schreef hij haar onderstaande felicitatiebrief, waarin hij tevens voor haar brief van 1 de- | |||||||||||||||||||||
[pagina 934]
| |||||||||||||||||||||
cember en het hem toegezonden Sinterklaascadeau bedankt. In zijn aanduiding van de noordenwind als die van ‘le génie du Nord’, maakt hij een toespeling op André de Ridders kunstkritische, in 1925 te Antwerpen verschenen studie Le génie du nordGa naar margenoot30. De barre kou waarin hij kuurde, bracht hem, evenals drie dagen later bij het schrijven van een brief aan Burssens, de gewoonte van Achilles Noeninckx in de gedachte om in De Hulstkamp altijd een warme ‘lait russe’ te bestellen. | |||||||||||||||||||||
[16-12-27]Liefste Minnekepoess, Ik hoop dat, vóór deze brief, mijn beste verjaardagswensen u reeds langs een andere zijde mogen bereikt hebben, laat ik ze nog eens met klem herhalen en zeggen: ‘Vivat ons!’: gezondheid, geluk in de zin van ‘veine’ en ook, voor de mensen die daar blijf mee weten, geluk in alle zinnen, enfin kortom: vivan de jubilaris! - Ik hoop eveneens dat de stoet van de felicitanten groot mag geweest zijn en de elementen daarvan verscheiden en bont. Wie weet hebben jullie gedanst en het Chielke keurig; (waarom toch heb ik zo de neiging steeds mijn vriend Achilles op het gevaarlike moment te noemen? - Wanneer ik toch weet dat hij het niet hebben mag?) Ik heb een zeer plezierige brief van je ontvangen en Sinter Klaas heeft mij bezocht. Ik dank je en, wanneer je bij gelegenheid Saint Nicolas ontmoet, doe hem de komplimenten en zeg, vanwege mij, maar met een knix dan: ‘merci’. (De kriticus zegt: ‘van Ostaijen heeft een krullerige stijl.’ De kriticus meent het goed, maar, krullerig of niet, hij kan het niet goed zeggen). Het is nu erg koud hier. Mensen die, zij het dan ook onder een paar dekens, 7 uur daags in de frisse ‘locht’ doorbrengen, kunnen het merken. Het heeft gesneeuwd en de wind die, twee dagen geleden, nog uit het zuid-oosten kwam, blaast nu uit het noord-oosten: een verschrikkelike broer die wind van ‘le génie du Nord’. En nochtans zou ik deze zeven uur chaise-longue met licht gemoed dragen, indien ik maar wist dat, na gedane dagtaak (in eer en deugd) het Chielke aan mij dacht bij het ledigen van zijn glas lait russe. Maar werkelik het is koud en heden middag van 2 tot 4, toen de wind zo door merg en been ging, was het heus fris genoeg. Intussen zegt men mij dat ik een model patiënt ben. Natuurlik, je wilt dit niet geloven. Dus, rond 25 Januarie verschijn ik terug ter stede Antwerpen. Maar ik zal dan thuis nog wel de strenge rustkuur moeten voortzetten en nauweliks een paar uren daarafnemen voor ev. wandelingen of bezoeken. In de zomer moet ik toch weer weg, denk ik. En wie weet de volgende | |||||||||||||||||||||
[pagina 935]
| |||||||||||||||||||||
winter. Het is en blijft een lamme historie. Ja en dan: het eerste nummer van ons tijdschrift belooft schitterend te worden. Zeg het voort.- Voor het overige is er geen nieuws in het oord Miavoye.
Met hartelikste groeten
Daags na zijn brief van 14 december schreef Du Perron een tweede, eveneens ongedateerde brief, die hij echter pas de volgende dag, vrijdag 16 december, verstuurde, nadat hij er nog een deel aan toegevoegd had. De Nederlandse vertaling van het Nibelungenlied door Jan Matthijs Brans, die hij Van Ostaijen met zijn uitvoerig commentaar toezond, was in 1926 te Zutfen met 25 illustraties van E. Wiethase verschenen met de toelichting ‘Naar den middel-hoogduitschen tekst en in de oorspronkelijke versmaat vertaald’. Bij het in zijn P.S. gebruikte teken *, waarmee Du Perron naar de gegevens in zijn voorafgaande brief verwijst, heeft hij in deze brief geen bijpassende voetnoot geschreven. In het tweede deel van zijn brief oppert Du Perron het plan voor Avontuur een enquête in te stellen, waarvoor hij de vragen reeds opgesteld en zelf beantwoord had. Du Perrons enquêtetekst is niet teruggevonden, maar de meeste van zijn vragen zijn wel uit de verdere correspondentie te reconstrueren. Deze enquête werd de oorzaak van een controverse die in de laatste dagen van het jaar tot een uitvoerige en principiële standpuntbepaling tussen Van Ostaijen en Du Perron geleid heeft.
I
Brussel, Donderdag-avond.
Beste van Ostaijen, Gelijk met deze verzend ik een Nederl. vertaling van Het Niebelungenlied. Jij die zo goed thuis bent in Germaanse letteren en dus ook in Germaanse rytmen en wendingen, jij hebt er misschien wat aan. Het schijnt dat die oude heer Brans 25 jaar op die vertaling heeft zoek gebracht, en dat zijn Nederlands poëem nu ook getrouw de maat van het origineel in al zijn schoonheid en gebrekkigheid weergeeft. - Hoe het zij, ik voel me erg bekocht aan dat boek, en nu ik het 3 of 4 maal tevergeefs - en op verschillende plaatsen - beproefd heb te lezen, geef ik het je gaarne cadeau. Moge 't je, mocht je er niet in kunnen zwijmelen, nog eens voor een citaat of verwijzing van dienst kunnen zijn. - Mijn opvoeding is trouwens zozeer verwaarloosd dat ik helemaal ongevoelig ben voor het | |||||||||||||||||||||
[pagina 936]
| |||||||||||||||||||||
epos, geloof ik, of het van Homeros, Vergilius of Théroulde komt. Maar dit Niebelungen-lied spant voor mij de kroon. Die ‘Doornijksche Hagene’ lijkt me een Perrol met de Rode Hand, maar dan ontdaan van alle faktoren die aanleiding zouden kunnen zijn tot amusement. Die blonde Siegfried is om op te schieten, wat een poen van een kerel! wat een blaaskaak en wat een draak! (draak hijzelf, veel meer dan het arme dier dat-i om zeep heeft gebracht). Die Brünhilde en Chriemhilde - godverdomme! ik vrij nog liever met twee van de gemeenste matrozehoeren die er in Antwerpen te vinden zijn. Ik vind het geheel in één woord onmogelik, een summum van wansmaak, van geouwehoer en belachelikheid. Als die kerels op het eind malkaar allemaal kapotslaan wordt het voor mij een poppekast-massacre. - Je moet mij toch eens eerlik vertellen wat jij van dat beroemde poëem denkt. - Het Roelandslied heb ik nog nèt kunnen lezen, maar ik was toen wat jonger. Nu: of het hoge Literatuur betreft of roman-feuilletons, het enige wat mij een verhaal doet slikken waarin men elkaar met zwaarden en degens te lijf gaat is een zekere verve die mij amuseert. Het moet schrille kleuren hebben en vlug vlug opschieten. Les Trois Mousquetaires lijkt mij het onovertroffen meesterstuk van het genre; ik houd ook van de Chroniques Italiennes van Stendhal (als ik het niet hoef te vergelijken met Rouge et Noir of La Chartreuse). Maar je voelt dat, om elkaar schielik en goed te vermoorden, men niet gehinderd moet worden door de versmaat; vooral als die versmaat, zoals in dit Niebelungenlied, zo allemachtig kreupel is. Er moeten dus wel andere waarden schuilen in dit zo beroemde gedicht. - Intussen, de taal van Ariosto is, naar het schijnt, buitengewoon zoetvloeiend, en volgens sommigen meer genuanceerd en soepel dan de taal van Dante; maar als ik één canto van de Orlando binnen heb, denk ik met welbehagen aan die heerlike vraag van de kardinaal d'Este: ‘Dico, messer Ludovico, dowe siete andata pescare tanto coglionerie?’ Ludovico had die avond een lang gezicht, want hij had net zijn mooiste passages voorgedragen. In de Italiaanse poëzie ken ik twee grote dichters: Aretino en Baffo. De Sonnetti Lussoriosi zijn heerlik: praat me van diè degenstooten[stoten] en in dàt rytme toegebracht! Het leven is zo verdomd kort, dat ik me werkelik afvraag hoe er mensen zijn die dagen kunnen doorbrengen met het lezen van zwaarbezongen kloppartijen. Maar jij ligt op een lange stoel, hebben we al meer gezegd, en jij vindt misschien heel wat anders in dit oud-Germaanse heldendicht. In ieder geval, schrijf mij erover, en waar ik dwaal, laat het licht schijnen op mijn pad. Houd je goed, tot nader, geloof me steeds je
EdP. | |||||||||||||||||||||
[pagina 937]
| |||||||||||||||||||||
P.S. - Wat de betaling van die 120* betreft voor cirkulaire en kaarten, me dunkt, we moesten ieder maar een 5e deel geven, d.i. 24 frs. Zend me dit geld zodra je kan en vraag Burssens of hij mij ook zoveel zendt. Dinger en Blijstra erover geschreven. Een gewoon nr. (in 200 exx) kost ons dus 880*. Wij hebben 60 fl. = ± 850 frs + 100 frs van Burssens en jou samen, nietwaar? Ik heb Dinger ook de gegevens verstrekt betreffende prijzen etc. en hem gevraagd zich met jou te verstaan. Voor de praktiese regeling van verzending**, en andere administratie hoef je mij dus niet te antwoorden. Ik hoor later dan wel wat jullie samen hebben uitgemaakt. -
EdP. ** De kwestie van porto o.a.!!!
II Vrijdag.
Beste van Ostaijen, Ik stel voor met het ‘Avontuur’ een kleine storm te provoceren in letterlievend Nederland. Met nr.2, als je wilt, openen wij onze enquête. Ieder ‘jongere’ mag er aan meedoen; wij brengen iedere keer de antwoorden van twee of drie mensen. Ingesloten een vragenlijst die je moet keuren. Ik geef er meteen mijn antwoorden bij. Als jij hetzelfde doet, dan Burssens en de twee anderen[,] kan het een vermakelik spelletje worden. - Schrijf jij nu weer eens zo'n kwasi-serieus praatje als je voor de cirkulaire hebt gedaan, om er de enquête mee te verklaren. Spreek maar over zelfportretten door reflex of zoiets. Ik ben verdomme benieuwd jouw antwoorden te lezen! Wij drukken de vragen eerst: en dan de antwoorden van drie mensen; dat zou alles bij elkaar nog geen 5 blz. innemen, tenzij ieder antwoord een hele akte van geloof (of van berouw) inhield. Voilà alweer, mijn beste. Tracht je tijd zo goed mogelik door te komen en als het je plezier kan doen, denk dat ik ook opgesloten zit.
Steeds je EdP.
[P.S.]. Als je akkoord gaat, zend de lijst dan maar door naar Burssens. (Ik heb er geen kopie van genomen.)
Op 14 december was het vijfjarige dochtertje van Oscar en Mia Jespers overleden. Op dit bericht reageerde Van Ostaijen met de volgende regels, waaruit tevens blijkt dat hij vòòr zijn vertrek naar Miavoye op zondag 4 september afscheid van hen genomen had. | |||||||||||||||||||||
[pagina 938]
| |||||||||||||||||||||
[18.12.27]Mijn arme, arme vriend; mijn arme, lieve Mia! hoe zou ik u willen helpen en bijstaan midden in deze ontzettende gebeurtenis. Ik kan niets anders zeggen dan u te noemen met de naam die gij tans draagt: mijn arme vrienden. Uw lief dochterke, deze kleine Hella: die Septemberzondag van ons afscheid te Antwerpen, Oscar, Mia, blijft dus het laatste beeld dat ik van haar draag. Hoe stond mij heel de dag de gehele weg voor ogen! Het is verschrikkelik. Maar gij weet hoe ik in deze uren gans met u ben en dat ik waarachtig en met al mijn zinnen deelneem in uw verlies.
Uw vriend, Paul
Tine Ceulemans, die Van Ostaijens brief een dag te laat en zijn bloemen in het geheel nog niet ontvangen had, schreef hem direct na haar verjaardag terug en bracht hem op de hoogte van het nieuws over het feest, over ‘Chielken’ Noeninckx en ‘Lieneke’ Gabriëls, over het optreden van Segovia op een kamermuziekavond der ‘Nieuwe Concerten’ in Antwerpen, over de tentoonstelling van Paul Joostens - wiens schilderijen haar als ‘Van Eyckerij’ aandeden - en over haar zoontje Jan, die na een ziekte voor enige tijd weer naar een schoolkolonie ging om aan te sterken. | |||||||||||||||||||||
[Antwerpen 18 December 1927.]Paulke, hoe kan je dat nou beweren, dat ik zou twijfelen aan het feit dat je een ‘modelpatiënt’ bent. Zie je, dat is nu een van je vele charmes, alle allures hebben van eentje die er niet makkelijk onder te krijgen is, en... au fond een zoete jongen zooals Sinterklaas dat pleegt te noemen. - De welbestudeerde knix heeft Hij in ontvangst genomen, en zei: excusez du peu. - ‘De Jubilaris’ duizelt nog van het vuurwerk van ‘Vivats’, ‘veines’, ‘geluk’ etc. die je haar toestuurde. Het is zeer moeilijk de afmetingen daarvan te realiseeren vooral, die ‘Veine’ zie je. - De stoet van felicitanten zooals je het zoo ‘krullerig’ pleegt te noemen was zéér makkelijk te overzien, maar, met bonbons, bloemen en ‘tabac blond de Caron’Ga naar margenoot31 toch wel uit te houden. Gedanst is er niet, of, ja toch 's avonds, op de Italiëlei, op de toonen van een spik splinternieuwe ‘His Masters Voice’, met een miniatuur-diner, omdat mijn ‘Cordon bleu’ me in den steek liet. Mais une vague d'inquiétude déferlait mon coeur. Want het vuurwerk van heilwenschen uit Miavoye knetterde pas vanmorgen, en was nochthans[tans] van de 16e gedateerd. Mysterie - ook voor de | |||||||||||||||||||||
[pagina 939]
| |||||||||||||||||||||
gelukwenschen langs andere zijde, niets gezien of gehoord, dus nog mysterie - Hoe ook Paulke, het was zoo goed, en weet ik je moed, om na de dagelijksche worstelpartij met le ‘Génie du Nord’ nog brieven te schrijven zeer te apprecieeren. Het Chilken mankeerde op het appel. Het schijnt heelemaal niet goed met hem te gaan. Hij had reeds een paar rechutes bij die nieraandoening, heeft dus verlof, bedlegerig enz. Je moet heusch niet denken dat hij het nooit over je heeft. - Veertien dagen geleden bijv. hoorde ik nog de hartkreet dat ‘de Pol’ bij sommige minder prettige karakterneigingen toch een zeer interessante jongen was, en met een gaver gemoed, en grooter natuurlijkheid dan we wel dachten. Dat wist ge niet hé manneke? En dan hebben we ‘Lieneke’. Ze zei me deze week, Ik zal dat ‘Polleke’ (zoo daigneert ze je te noemen ‘en petit comité’) eens die geschiedenis van Rusland schrijven, en ik heb gezegd, ja lieveke dat moet ge zeker doen, want ik wil je, voor geen geld ter wereld, van het plezier, dat dit schoone verhaal je geven zal berooven. Op mijn insisteeren kan je dus rekenen. Ik hoorde op de kamermuziek avonden der N.C. Andrès Ségovia, op de guitaar. Zie je, hèm, maar mèt z'n guitare, miste ik nu erg in den stoet der felicitanten. Stel je voor, de charme van clavecimbelspel, maar genuanceerd tot het uiterste, en o zoo veel ver[r]assende effecten, en een zoo eenvoudig ongemaniereerd spel. Hij is helaas al weer weg, anders maakte ik hem vast het hof, met als losprijs ééne Sérénade - Ik reikhals naar de verschijning van het eerste nummer van je tijdschrift dat schitterend beloofd[t] te zijn naar je zeggen. Ik hoorde iets van Avontuur? Kan dat? Ik was ook even bij P. Joostens. Ik moet zeggen ik snap die Van Eyckerij niet. Jantje gaat denkelijk in Januari weer naar Heide. Ik zie er erg tegenop, maar het moet, en daar is niets tegen te doen. Paulke, trek je nu bovenaangehaalde mystificatie niet te veel aan. Ik zeg je nog het was zoo goed. Ja, dat buitenliggen moet niet zoo prettig zijn met deze temperatuur. Ik heb het al direct gedacht toen het zoo koud werd, maar over + [±] 1 maand is het leed alweer geleden. Laten we vooral hopen dat je thuis dan ook nog een beetje zoete jongen blijft. - Dag Paulke. Ik wuif je toewaarts van uit ‘den hooge’Ga naar margenoot32 en zal probeeren die groote simphatie [pathie] van ‘le Génie du Nord’ wat voor je te temperen.
Zeer hartelijk
| |||||||||||||||||||||
[pagina 940]
| |||||||||||||||||||||
In zijn antwoord op Burssens' brieven van 4 en 7 december geeft Van Ostaijen hem zowel Du Perrons verzoek om een extra bijdrage van 24 frank voor de circulaire, als diens vragen en antwoorden voor de Avontuurenquête met de begeleidende brief van 16 december door. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 19-12-27]Mijn beste Gaston, Ik heb je om verschillende zendingen te bedanken. Eerst en vooral je vers en je proza twee uitstekende stukken voor ons tijdschrift. Het proza is zo agressief als 't maar kan en het gedicht hoort tot de allerbeste die je schreef. Ik heb aan beide dingen veel plezier gehad. Ik dank je - en vergeet niet je vrouw mijnerzijds om deze te bedanken - voor de zorgen betrekkelik de aankopen. De pyjama is goed en warm en wat de breedte betreft zou Gerstmans er wellicht nog bij kunnen. Maar ben ik niet zinnens zo flink een man te worden als deze beroemde worstelaar? - Ik begrijp echter dat de smalste maat nog te breed is voor mij; wat ik hier schrijf is dus niet meer dan een ‘zwans’. De cirkulaire van ‘Avontuur’ is bij de drukker, alsook de intekeningskaarten. Deze druksels stellen een vooruitgave van 120 fr. voor. Du Perron schrijft me dat elk 24 fr. zou betalen. Stuur hem dus dit bedrag op, naar zijn adres: 13, rue Lesbroussart, Brussel. Ik doe hetzelfde met deze post. Hierbij zend ik je een vrage[n]lijst van Du Perron. De bijgaande tekst en brief verklaart zijn intentie. Ik heb niks tegen deze enquête, omdat zij door naar goed en slecht te vragen, de vervevelde[velende] toon van de enquêtes wijzigt. Ik ben er ook niet speciaal voor. De 11e vraag zou, meen ik, moeten wegvallen omdat die reeds te dikwels werd gesteld. Schrijf mij eens wat jij over het geval denkt. Wat de gezondheid betreft, ik kuur nog altijd zeven uur per dag in open lucht bij een temperatuur van 9o tot 13o onder nul met twee dekens en een overjas tegen de kou en zonder ‘lait russe’. Men blaast nog steeds, nu alle veertien dagen. Zeg aan Noeninckx dat ik dikwels aan hem denk en hoe goed, na gedane dagtaak, bij zulke kou een warme lait russe smaken moet. Voor het overige niets biezonders. Met hartelikste groeten voor jou, je vrouw en al de vrienden,
Steeds je
Vier dagen na Van Ostaijens informatie naar zijn rijkstoelage stuurde | |||||||||||||||||||||
[pagina 941]
| |||||||||||||||||||||
Muls hem de brief die hij destijds hierover van Sarah Huysmans, de dochter en secretaresse van Kamiel Huysmans, ontvangen had en hij liet zich in zijn begeleidende woorden niet onbetuigd over de prijzenpolitiek van de overheid. Tevens kondigt Muls aan dat hij Het dorp in het eerste nummer van 1928 op zal nemen, wat ook inderdaad is gebeurd, al verscheen deze aflevering als dubbelnummer pas na het overlijden van Van OstaijenGa naar margenoot33. Het dorp werd de laatste der poëtische publikaties die Van Ostaijen zelf aan Vlaamsche Arbeid had ingezonden. Aan Muls' vraag naar een prozabijdrage gaf Van Ostaijen een week later gehoor. | |||||||||||||||||||||
[20/12/27]Waarde Vriend, Het verwondert mij dat de toegezegde 2000 frs u nog niet werden uitgekeerd. Hierbij gaat de brief dien ik van Sarah Huysmans ontving. Ik meen toch wel dat het een officieel stuk is waaraan geloof mag gehecht worden. Ik schreef heden nog aan den ex-minister om hem zijn belofte te herinneren. Het is niet anders dan een nalatigheid van hem en die hij zoo haast mogelijk zal herstellen. Maar het ziet er inderdaad treurig uit met ons premiestelsel wanneer ge bedenkt dat Streuvels weer eens voor de vierde of vijfde maal met een grooten prijs gaat loopen. Waarom al de van Nu en Straks mannen met hun nasleep niet in groep tot rijkspensionaris verheven. Dan kon wellicht een vrij premiestelsel voor jongeren bedacht worden. In het Januari nr van Vl.Ar. het eerste van het nieuwe en 23e jaar wordt uw gedicht opgenomen dat ge mij al een tijd geleden zondt. Gaarne kreeg ik van u nog wel eens een proza stukje. Hebt ge niets meer uit de diergaarde voor kinderen van nu? Dat was fijn van geest! Gij schrijft mij niets over uw gezondheid en dat is hoofdzaak. Ik hoop dat het u steeds beter gaat en wij eerlang weer het genoegen zullen hebben u in Antwerpen weer te zien. Met mijn hartelijkste wenschen
uw Jozef Muls
Van Ostaijen bevestigde vervolgens de ontvangst van Du Perrons brieven van 14 en van 15-16 december met de daarin aangekondige boekwerken en ook die van de twee detectiveverhalen Le crime d'Orcival en Monsieur Lecoq door Gaboriau, waarover Du Perron in zijn brief van 26 november al geschreven had. Over de Avontuurenquête maakt hij dezelfde opmerkingen als twee dagen | |||||||||||||||||||||
[pagina 942]
| |||||||||||||||||||||
tevoren tegenover Burssens, maar hij laat zich nog niet uit over de antwoorden van Du Perron. Wèl deelt hij vast mee zich er zelf ‘gans buiten’ te zullen houden, vooral omdat hij van mening is dat hij als redacteur niet verkiesbaar is. Met ‘het manifestje’, dat Dinger in zijn aan Du Perron doorgestuurde en verloren gegane ‘strijdlustige’ brief ‘slechts als een pis-aller aanvaardt’, is Van Ostaijens tekst voor de Avontuurcirculaire bedoeld. Dingers boutade tegen het tijdschrift Nu, die Du Perron al op 29 novemberGa naar margenoot34 voor het eerste nummer van Avontuur had afgekeurd en waarover Van Ostaijen nu weer door Dinger werd geïnterpelleerd, is ook in de latere nummers van Avontuur nooit opgenomen. Na zijn mening over Monsieur Lecoq gegeven te hebben wijst Van Ostaijen op de aankondiging van Opbouwen, een nieuw ‘maandschrift’, waarvan de eerste aflevering inderdaad in januari 1928 verschenen is. Het blad stond onder redactie van de architect Huib Hoste en bevatte voornamelijk kritische bijdragen. Aan de eerste reeks van tien nummers, die van januari 1928 tot en met juni 1929 verscheen met in totaal 466 bladzijden en op een formaat van 26.5 × 19.5 cm., heeft Moens echter niet meegewerkt. Na juni 1929 werd de uitgave van dit blad gestaakt, waarna het ruim een jaar later weer werd voortgezet. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 21-12-27]Beste du Perron, Ik heb een hele hoop zaken van je ontvangen, twee brieven, een zending van Lecocq [Lecoq, passim]'s en een andere met de Nibelungen en ‘L'Arétin moderne’; voor dit alles, mijn beste dank. Het spijt me zeer te horen dat je nog steeds gevankelik thuis zit, ja, het is geen grap zo gevoelig te zijn voor de variaties van het klimaat en dat bij ons klimaat. Indien het je kan helpen je in deze een maat te weten, zo verneem dan dat ik ook weer twee dagen in mijn bed stak, vanwege een te hoge koortsreaktie op een inblazing van weer zoveel cm3 lucht. Trouwens weet ik niet of ik deze bedlegerigheid niet moet verkiezen boven mijn ‘normale’ toestand, die daaruit bestaat 7 uur per dag, bij een temperatuur van 9o tot 13o onder nul, in open lucht op een chaise-longue te liggen, zelfs al heb je dan een overjas en twee dekens. Over praktiese dingen gesproken: de gewenste som voor de cirkulaire voeg ik hierbij. Secundo: desbetrekkelik heb ik Burssens geschreven. Spijts zijn belangstelling voor mijn adres, heeft Greshoff me niet geschreven. Maar zeker, dat komt wel. Je vragen en antwoorden stuurde ik aan Burssens door. Ik vind de idee van de enquête niet kwaad, biezonder nu de mensen ook gelegenheid | |||||||||||||||||||||
[pagina 943]
| |||||||||||||||||||||
krijgen naast hun bewondering, hun gal uit te spuwen. Het is menselik dat deze mogelikheid de antwoorden doet toestromen. Een reserve heb ik alleen te maken voor vraag 11, een vraag die reeds herhaaldelik werd gesteld (de 10 beste boeken). Maar ik vind dat jij die de vader van de gedachte bent, de introduktie zou moeten schrijven. Wat mij betreft - spijts ik me zeer voor de antwoorden interesseer - ik zal zelf niet antwoorden. Het zou me een vrij grote inspanning kosten een rechtzinnig niet een diplomaties antwoord te geven en deze inspanning gebruik ik beter voor andere dingen. (Het grootste malheur, ik zal het je maar onmiddellik bekennen, is dat ik zelf, als redakteur van het tijdschrift, nauweliks verkiesbaar ben.) Ik stem dus gaarne voor de enquête, maar ik blijf er gans buiten. Ik stuur je met deze ook een brief van Dinger. De strijdlustige toon zal je misschien bevreemden. Laat ik je echter zeggen dat ik in mijn laatste brief aan D. geschreven had dat een naam als ‘Zangzaad’ moordend zou zijn. Toen Dinger vernomen heeft dat ik zijn imaginatie en vindingrijkheid zo weinig op prijs stelde, heeft hij zeker gedacht: [‘] ik zal die v.O. ook wel eens een flinke klap geven.’ Dat gebeurt met deze brief, wanneer hij verklaart dat hij het manifestje slechts als pis-aller aanvaardt enz. Zijn vraag of ik zijn uitval op ‘Nu’ soms niet hoogschat, vind ik ook vrij vervelend. Meteen zie je ook hoe hij zich de exploitatie voorstelt. 21 fr. rembours aan de deelnemers, het overige (verschil tussen 37.50 en 21[)] zijnde de administratiekosten, verzending, korting boekhandel). Ik zelf had me voorgesteld alles eenvoudig aan ‘Avontuur’ af te dragen, maar en revanche dan van een bijdrage af te zien. Het komt nu op hetzelfde neer, ik zal 50 fr. per nummer geven, maar ik hoop wat op de vlaamse abonné's terug te halen. Over Monsieur Lecocq ben ik, spijts jouw en Cocteau's enthousiasme, niet goed te spreken. Ik las het eerste boek: M.Lecocq. De politiegeschiedenis kan men met spanning volgen. Maar dan, hoe duur moet men dit plezier betalen, wanneer men daarna, ruim 200 blz. lang, die geschiedenis te Sairmeuse moet slikken, die is ‘d'une insigne insipidité.’ En dan verdomme al 4 bladzijden heb je die eerlike mensen die zich ontdekken en zeggen: ‘ah toi, tu es un brave!’ - Kortom, het allerslechtste melos. Nu zou ik graag van je vernemen of je in ‘Mons. Lecocq’ ook deze geschiedenis onder je bescherming neemt. Ik zend je met deze de cirkulaire van een ander nieuw tijdschrift ‘Opbouwen’. Het is weer de oude vlaams-katholieke sleur. ‘Mr.X. heeft het hoofdredakteurschap aanvaard en Wies Moens hoopt binnenkort de letterkunde voor zijn rekening te kunnen nemen’. Een politiekommissaris schrijft niet slechter. - Maar belangrijk is wat deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 944]
| |||||||||||||||||||||
mensen voor 50 fr. bieden. Een groot 4o formaat 10 × 48 blz., plus 10 × 8 blz. illustratie. De vraag blijft natuurlik of ze dit waarachtig zullen geven, want een vlaams tijdschrift ziet vrijwel gemakkelik van zijn verplichtingen af. Voilà, meen ik, het biezonderste. Bien à toi, Paulv.O
Inmiddels had Tine Ceulemans eindelijk haar verjaarsboeket ontvangen, waarover zij Van Ostaijen op woensdag 21 december het volgende schreef:
Woensdagmiddag.
Paulke lief. Ik ontvang zoo even uit de handen van de hakkelende knecht van De Graef, 7, zegge Zeuven prachtc[h]rysanten. Ze zijn wit-lila met donkerdere omgekrulde puntjes. Kortom des merveilles! En dan er zijn er zeuven! Ik kan niet nalaten er één blaadje van in te sluiten, moge het niet te veel van zijne fraîcheur inschieten, en je (krullerige!) fantasie, er de frissche bloem in terugvinden. Ze staan op de grond, heb er zoodoende àlle plezier van. Weet je, dat deze mystificatie een zeer prettige kant heeft? Alle andere bloemen waren zoowat verwelkt, en... nu troont jouw hulde in volle frischheid heel alleen. Ook moet ik zeer, alle last en moeite die deze envoi je bezorgd hebben [heeft], apprecieeren. Weer een van de verdekte charmes. Paulke lief ik dank je dus nogmaals voor de allerliefste attentie en ook voor wat er op het kaartje stond - en nog een dankzoen
van Minnekepoess
Du Perron beantwoordde Van Ostaijens brief weer per kerende post. Een oordeel over De Nibelungen, waar Du Perron aan het slot van zijn eerste alinea om vraagt, heeft Van Ostaijen hem nooit gegeven. Uit het gedeelte waarin hij zijn mederedacteur tracht over te halen toch aan de enquête mee te doen, blijkt dat aan het begin hiervan niet alleen naar de grootste, maar ook naar de interessantste dichter gevraagd wordt. Na lezing van het hem toegezonden Zuid-zuid-west, waarmee Albert Helman in 1926 debuteerde, en van De prijs der schoonheid, een ‘fragment uit de inleiding op een studie over Baudelaire’ door de op 8 oktober 1926 overleden Gerard Bruning, dat postuum in ErtsGa naar margenoot35 gepubliceerd was, werd Du Perrons aandacht op de jonge katholieke auteurs gevestigd. Zijn eerste reacties worden in onderstaande brief aan Van Ostaijen doorgegeven en hij oppert hier- | |||||||||||||||||||||
[pagina 945]
| |||||||||||||||||||||
bij het plan om er, na wat meer informaties van Van Ostaijen, een ‘praatje’ over te houden voor Avontuur. Op 1 en 2 januari schreef hij er inderdaad, ten dele ook naar aanleiding van Van Ostaijens antwoord, een stuk over in zijn Cahiers van een lezerGa naar margenoot36, waarin deze brief voor een groot deel verwerkt is. | |||||||||||||||||||||
[Brux. 22-12.27.]Beste van Ostaijen, Ingesloten de ‘strijdlustige’ brief van Dinger (van een zeer bescheiden strijdlust overigens en eindigend met de bekentenis van een ‘lezing in kleine - maar goede - kring’); - wat de administratie betreft, doe je alles maar met hem af buiten mij om, dat is afgesproken. - Dank voor de frs. 25 voor cirkulaire. - Greshoff zal je zeker nog schrijven, hij is voor de hele Paas- en Nieuwejaars-misère naar Holland, maar komt begin Januari verkwikt en energiek terug en dàn... zie je! Bon, je zult eens zien. - Mijn hart heeft even stilgestaan toen ik las van je buitenzitten bij deze kou. Godbewaarme ik zou op de een of andere manier zorgen dat ik alle dagen een reaktie met verhoogde temperatuur had. Wat is dat voor barbaarsheid? - De cirkulaire van Opbouwen heb ik gezien en prachtig bevonden: die mensen die niets ‘onverlet’ zullen laten en het ook over het ‘leven’ dus willen hebben. Pauvres sacs à merdre tout de même, om met Ubu te spreken die ondanks alles toch een àndere kerel was! - Je hebt zeer schoon gelijk wat betreft het 2e deel van M. Lecoq en ik ben stom geweest om te vergeten je te zeggen dat je desgewenst dat maar ongelezen moest laten. Het eerste deel had gevolgd moeten worden door een résumé van dat tweede* deel in 2 of 3 hfdst. hoogstens. Maar Lecoq is levend, nietwaar, het is niet de fantoom-detektief die alleen maar aan zijn pijp zuigt, tegen het eind zijn revolver trekt en alles mooi opknapt in drie zetten. Le Crime d'Orcival is als ensemble veel beter, en het drama buiten Lecoq om wordt veel korter verteld en is èn eenvoudiger èn interessanter (op zichzelf beschouwd ook). - En ah! wat ik ook nog zeggen wou: het 2e deel van M. Lecoq dus is inderdaad slecht, maar... de Nibelungen is oneindig slechter! Ik verwacht nog altijd een praatje van je daarover. Een grapje op zichzelf is de grap die Dinger meent te maken met ‘avonturiers’. Ja-a-a, dat was niet gepiest!... Dat hadden jij en ik nu eens lekker niet gevonden, wat? Mijn vragelijst en antwoorden krijg ik dus van Burssens terug. Maar jou vind ik in dit geval een vage grappemaker. Zo meteen krijgt Dinger gelijk met zijn hekel tegen dat redakteurschap van ons. Want ‘eilieve’:
* ik zie met schrik dat ik daar twee e's heb gezet; is dat invloed van P.v.O.? | |||||||||||||||||||||
[pagina 946]
| |||||||||||||||||||||
waarom ben jij niet verkiesbaar als redakteur? En voilà des idées! zou het mondaine Franse meisje zeggen. Wij wensen - altans ik wens - in onze antwoorden de grootst mogelike eerlikheid, eerlikheid, ja, zie Dirk Coster, mijnheer! Als jij vindt dat de grootste dichter is: Paul van Ostaijen, en de interessantste dichter ook: Paul van Ostaijen, dan schrijf je netjes en voluit twee maal onder elkaar: Paul van Ostaijen, en je zegt er desnoods bij: ‘omdat...’ - Neen, mijn beste, doe alsjeblieft mee aan die grap, ik bid je, en laat het zònder inspanning geschieden. Wat je daar allemaal gevraagd wordt, weet je sedert lang, en het tegendeel maak je zelfs de kat niet wijs. Ik zou willen voorstellen dat de hele ‘redaktie’ in nr.2 op de proppen komt: Dinger incluis, en als alle antwoorden binnenzijn zal ik een openingspraatje schrijven, zó boeiend en zó sprankelend van vernuft en geest, zie je, dat iedere aanvaller van te voren overrompeld, ontwapend en verkracht staat. Dan zeg jij óók eens tegen mij: - Ah, toi, tu es un brave! - Dus voorwaarts marsj! van Ostaijen in top, of het hele spelletje interesseert mij niet meer. Wees nu eens niet koppig, zoals de moeder tot het kind zegt dat voor deze keer géén sjelei op z'n boterham b'lieft, - en doe in je volgend epistel je antwoorden, zonder inspanning* en gewetensbezwaren. Als ik op vraag 1 en 2: P. van Ostaijen zie staan, dan begin ik een boere-charleston en roep: bravo! bravo! bravo! (bravo, wel te verstaan, voor Van Ostaijen). Ik heb van Greshoff een boekje te leen gehad van Albert Helman: Zuid-Zuid-West, bij De Gemeenschap verschenen. Wat is dat een aardige, lieve jongen, wat schrijft-i een wèrkelik sympatiek proza, en wat zou hij een frisse, aardige kijk op de dingen hebben als hij ook al niet zo vergodsdienst was. Dat vind ik nu akelig jammer van zo'n jongen als Helman. Van Wies Moens kan het me niets schelen omdat de man, buiten zijn godsdienst om, zowel wat stijl als wat smoelwerk aangaat voor mijn part direkt de poubelle mag vullen; en dan heb ik nòg zo'n aterling gezien met een fysionomie om er (in Maldoror-stijl) ‘drie dagen en drie nachten lang zijn drek op te lozen’; die man stond in Erts en was onlangs kapot gegaan, wat voor die heren (van Erts) reden was om er een ongelooflike rotstudie van die man over Baudelaire in te zetten (zo in de toon geschreven van de concierge die haar verloren ‘regels’ beweent). Was dàt een vent! - kan het Bruning zijn? - een smoel, mijnheer! een paar onverdragelike oogjes achter een brilletje, en van die dunne zwarte ongelijke haren die men bij sommige zéér gehavende veldratten aantreft. Zie je, als ik zo'n vent tegenkom en ik lees dat-i er niet meer is, dan kan ik er niets aan doen, maar dan verzucht ik uit de grond van mijn hart: ‘Wat goed dat-i zo gauw verrekt is.’ - En dan die studie over Baudelaire,
* ja, vooral zonder inspanning | |||||||||||||||||||||
[pagina 947]
| |||||||||||||||||||||
daarachter... niet alleen het smoel van de casuïst, maar in alle opzichten ‘le vicaire aux pieds sales’. En zo'n lulletje weet natuurlik niet dat Baudelaire schreef: ‘Rien que le contact d'un curé souillon suffit pour me rendre athée.’ Er zijn zo van die gezegden die men die heren niet genoeg zou kunnen toedienen. ‘Notre Baudelaire’ van de Roseau d'Or en nu van die Bruning (?) en de Rimbaud waar Claudel een mystikus van gemaakt heeft, à l'instar van zusje Isabelle en schoonbroer Paterne Berrichon... Het is om te kotsen, en de eenige[enige] ‘vruchten’ die een dergelij[i]ke reklame-voor-gekwelde-zielen afwerpt zijn figuren als van der [de] Voorde. - Je moet me toch eens inlichten wat dat voor mensen zijn daar in De Gemeenschap. Is Helman de enige aardige jongen of is er meer zo in verzeild? Tot welke groep behoort die Engelman? (de naam voorspelt niet veel goeds...) Jij die de prestaties van die mensen volgt, geef me eens een overzichtje. Dit Zuid-Zuid-West is voor mij zeer genietbaar (voor mij die bovendien een mede-‘koloniaal’ ben van die Helman, al kom ik ook uit tegengestelde richting), maar de inleiding en epiloog krijg je natuurlik van me cadeau. God is de jager, God is de lamp, God is de berg, God is de... ik geloof God-verdom-ze! dat ze alleen nog maar niet geschreven hebben dat God de bordeelhouder was van deze wereld, en toch, zie eens aan, wat een beeld! - Ik zal toch eens zo'n praatje gaan houden, op een keer, voor ‘Avontuur’ (je moet mij dan eens een schuif jong-christelike lektuur bezorgen). Misschien schrijf ik ook nog eens een ‘Gebed aan de Veelbesproken God’, in rijmloze verzen, natuurlik, à la Wies Moens. - En als dat alles nu werkelike ernst was - onder ons gezegd - maar het is niets anders dan een kwasi-automatiese, stomme reaktie. Men merkt het overigens aan de toon, een werkelike godsdienstigheid zou ons, of wij zouden willen of niet, ontroeren. - Ah! mijn twe[e]de velletje is vol. Ik druk je ongodsdienstig de hand en wens je het beste.
Je EdP.
Na zijn brief van twee aan beide zijden volgeschreven blaadjes liet Du Perron dezelfde avond nog een briefje hierop volgen, dat hij ‘dit derde schrijven’ noemt. Of hij hiermee het derde blaadje bedoelde, of dat hij intussen ook nog die dag een briefkaart gestuurd had - Van Ostaijen dankte hem op 28 december voor ‘twee brieven en een postkaart’ - is niet uit te maken, doordat deze kaart verloren is gegaan. Uit onderstaande brief is op te maken dat hij Blijstra's eerste boek, de novellenbundel IJzeren vlinders, geïllustreerd met een tekening van Willink en uitgegeven door Dinger te Bussum, bij de drukker Breuer had opgehaald en er een exemplaar van naar Van Ostaijen had opgestuurd. Bovendien zond hij | |||||||||||||||||||||
[pagina 948]
| |||||||||||||||||||||
de door hem verzorgde uitgave ‘en trente exemplaires aux frais d'un amateur’ van Claude le Petits L'Adieu des filles de joye a la ville de Paris van 1657. Behalve in deze brief heeft Du Perron over Claude le Petit ook in zijn Cahiers van een lezerGa naar margenoot37 geschreven. De ‘strijdlustige’ brief van Dinger, die hij vergeten had in zijn voorgaande brief van dezelfde dag te sluiten, voegde hij er alsnog bij. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, 22.12.27 ('s avonds)]B.v.O. - Van het minder slechte weer profiterend ben ik zoe[ë]ven uitgeweest en heb bij Breuer van alles en nog wat opgehaald; vandaar dit derde schrijven, vandaag. Mocht Blijstra je bevallen schrijf hem dan een ‘hartelik woordje’. Zijn adres is 53 Reinier Claessenstraat, Amsterdam. Zijn voorletter R., zoo[zo]als ik je geloof ik reeds schreef (en o jee! het staat natuurlik ook op het boek). Claude Le Petit was een ongedurige jongen die op 17-jarige leeftijd een pastoor doodsloeg: natuurlik doet zich ook hier de vraag op of het niet uit een te groot verlangen naar god gebeurde; - en die overigens op 22-jarige leeftijd door de Jezuïeten is verbrand voor het schrijven van zijn satyrieke dichtbundel Le Bordel des Muses ou les Neuf Pucelles Putains. Het gedicht wat ik je hierbij zend is onuitgegeven: Lachèvre heeft het in een revue voor 17e eeuwse dingen afgedrukt, maar apart van zijn overig werk, waarvan fragmenten verschenen Paris Ridicule (Doyon, La Connaissance, nog zeer onlangs), en moeiliker te vinden: Rome Ridicule en Madrid Ridicule. Bref, Le Petit was een soort Rimbaud als mens - een even grote vagebond ook - al had hij niet zoveel ‘genie’. - Ik eindig, na hierin werkelik het briefje van Dinger te hebben gesloten.
Je EdP.
Tegelijk met zijn antwoord aan Muls, zond Van Ostaijen hem, gevolg gevend aan zijn verzoek, voor Vlaamsche Arbeid de Vier proza's, en wel Het bosje, Nicolas, Lijnen en O gij, mijn schone eenzaamheid, die alle in het eerste dubbelnummer van 1928 werden opgenomen. Uit zijn brief blijkt dat deze proza's in de loop van 1927 ontstaan zijn. Ook kondigt hij een bespreking van August van Cauwelaerts bloemlezing De Vlaamsche jongeren van gisteren en heden, 1910-1927 voor Vlaamsche Arbeid aan, maar hij is hiermee niet verder gekomen dan een aantal aantekeningen en een onvoltooid fragment.Ga naar margenoot38 Van de door hem opgesomde titels der tweede reeks van de Diergaarde voor kinderen van nu zijn alleen De ezel, De Duitser en De Belg bewaard gebleven en na zijn dood in Vlaamsche ArbeidGa naar margenoot39 gepubliceerd. Verder worden De uil en | |||||||||||||||||||||
[pagina 949]
| |||||||||||||||||||||
De grammofoon, de laatste als De fonograaf, ook reeds in zijn brief van 21 januari 1925 aan MulsGa naar margenoot40 genoemd. Nieuw zijn De koffiehuispoëet en De kunsthistorikus. Van de vroegere titels De marabout, De yack en De wolfGa naar margenoot40 wordt in onderstaande brief geen gewag meer gemaakt. Of de zeven laatstgenoemde verhalen ook inderdaad in concept of voltooide staat bestaan hebben is door het ontbreken van verdere aanwijzingen niet vast te stellen, al doet de herhaling na drie jaar van De uil en De grammofoon wel vermoeden dat Van Ostaijen zich hierbij ten minste een vrij duidelijke opzet voor ogen moet hebben gestaan. De door Van Ostaijen aan Muls toegestuurde, ‘verpletterende’ brief van Dr. M. Cordemans, directeur van de N.V. Standaardboekhandel te Brussel, welke vennootschap sedert januari 1927 Vlaamsche Arbeid uitgaf, is verloren gegaan. | |||||||||||||||||||||
Miavoye-Anthée, 27-12-27.Waarde vriend, ik dank u voor uw vriendelik schrijven van 20 dezer. De bijgelegde brief van het ministerie, zend ik, onder dit couvert, terug. Inderdaad is het een bevestigend bericht. Maar, om prakties en duidelik te spreken, wanneer min. Huysmans iets ‘besloten heeft’, dan wil dat nog niet zeggen dat hij het gedaan heeft. Hoofdzaak is dus of de nodige stukken werden ondertekend en verder gezonden. Ik hoop dat ge hieromtrent wel antwoord van ex-min. Huysmans zult ontvangen. Als ik maar een bevestiging ontvang van het ministerie, het Rekenhof is soms wel traag, maar het komt toch. Natuurlik is mijn ziekte er niet naar mijn produktie te bevorderen. Ik zend u hiermee ‘Vier proza's’ van een genre dat sedert een jaar mij erg bezighoudt. Verder ben ik bezig aan een bespreking van de bloemlezing van v. Cauwelaert. Ze zal niet mals zijn, maar ook, meen ik, niet zonder redelike argumentatie. Een beetje later, stuur ik u een tweede reeks van de diergaarde (Deze reeks zal bevatten: De ezel, de koffiehuispoëet, de kunsthistorikus, de Belg, de Duitser, de gram[m]ofoon en de uil.) In verband met Vl. Arbeid moet ik u echter doen opmerken dat de heer Dr. Cordemans de dienst van de abonnementen aan medewerkers geschorst heeft. Zo gebeurde het dat ik eerst lang na het verschijnen van het laatste nr. van ‘Vl. A.’ daarvan kennis kreeg door een brief van u en een van Marsman. Marsman vroeg mij een ex. van de recensie. Ik schreef aan Dr. Cordemans en bad hem om 2 ex., een voor mij, als bewijsnummer, ja als enige tekst die mij bleef, van een belangrijk opstel en een voor Marsman, parce que les bons usages font les bons amis. Tot mijn niet geringe verbazing ontving ik een verpletterend antwoord van Dr. Cordemans. Ik voeg dit schrijven hierbij. | |||||||||||||||||||||
[pagina 950]
| |||||||||||||||||||||
Ik heb Dr. C. niet geantwoord, omdat ik heel de zaak te kinderachtig vond en wel hoopte met u dit te kunnen schikken. Immers Dr. C. veronderstelt toch niet dat ik een kopijhoen zal blijven, wanneer ik niet eens de tekst van de door mij geleverde kopij, gedrukt terug krijg, in ten minste éen exemplaar. Het is weer echter de boere-ekonomie van ‘De Standaard’. - Dus u zorgt daarvoor dat ik voor deze u toevertrouwde proza's in ruil een exemplaar van het nr. waarin zij verschijnen, ontvang? En bezit ge toevallig nog een ex. van het laatste nr. voor Marsman, Wilhelminalaan, 3, Zeist (Utrecht)? Met mijn beste wensen voor het nieuwe jaar en
mijn hartelikste groeten,
Eerst elf dagen nadat Van Ostaijen de Avontuurenquête met de antwoorden van Du Perron ontvangen had en vijf dagen nadat deze er bij hem op aan had gedrongen zich niet aan de beantwoording van de enquête te onttrekken, bekende hij de ware oorzaak van zijn gebrek aan belangstelling voor deze onderneming, nl. de teleurstelling die Du Perrons antwoorden hem bezorgd hadden. Niet alleen het feit dat, zoals hij in onderstaande brief meedeelt, zijn ‘briefwisseling wat achteruit’ was, maar ook de behoefte de hard aangekomen klap te verwerken om ‘weer de dingen op afstand’ te kunnen beschouwen, zal de vertraging van zijn antwoord in de hand gewerkt hebben. Intussen had hij ook reeds Burssens' antwoorden binnen gekregen, die hij, tegelijk met zijn brief, aan Du Perron doorzond. Het was Van Ostaijen van het begin van zijn contact met Du Perron in 1925 af bekend, dat er grote verschillen tussen hen bestonden, zowel wat hun instelling ten opzichte van het eigen werk als hun theoretische standpunten betreft. Dit was vrijwel onmiddellijk gebleken uit het oordeel van Van Ostaijen over Du Perrons poëzie, die hij ten dele en in toenemende mate wel om haar satirisch karakter kon waarderen, maar die toch in het geheel niet beantwoordde aan wat hij onder lyriek verstond. In Du Perrons proza daarentegen apprecieerde Van Ostaijen veel meer dan alleen het ‘gebrek aan ernst’. Du Perron van zijn kant kon, zij het met ironische tegenzetten, Van Ostaijens mening over zijn gedichten accepteren, doordat hij ook geen lyricus in de Van Ostaijense zin pretendeerde te zijn. Evenmin was hij erop gericht iets aan de letterkundige ontwikkeling bij te dragen en had hij, als Van Ostaijen, het gevoel ‘formeel aan de lyriek iets te hebben toegevoegd’Ga naar margenoot41. Want al toonde hij in deze periode wel een grote belangstelling voor het ‘modernisme’, hij bleef daarbij steeds een geboeid en soms argwanend toeschouwer, die ten dele ook meespeelde, maar zich nooit geheel - en al gauw steeds minder - bij de zaak betrokken voelde.Ga naar margenoot42 | |||||||||||||||||||||
[pagina 951]
| |||||||||||||||||||||
Ondanks deze verschillen hadden beiden elkaar gevonden in het belang dat zij hechtten aan de persoonlijkheid van de schrijver, in hun voorliefde voor het spirituele en het spelelement in de kunst, hun afkeer van alle gewichtigheid en hun concessieloze strijdvaardigheid. Van Ostaijen had weliswaar de eigen opvattingen en het idealisme waaruit deze voortkwamen, altijd gehandhaafd en verder ontwikkeld, maar door ze tegelijkertijd naar buiten toe steeds meer te relativeren werd hij minder kwetsbaar en daardoor ook minder geneigd zich te isoleren, wat ook het contact met anderen enigszins soepeler deed verlopen. Du Perron doelde hier ook op toen hij het gesprek met Oscar Jespers weergaf dat zij over Van Ostaijen hadden gevoerdGa naar margenoot43: ‘Jespers heeft mij ook gezegd dat hij vroeger zeer dogmaties was (het kan haast niet anders); maar reeds toen ik hem leerde kennen was hij het niet bizonder (‘ik heb liever goed rechts dan onbenullig links’, zei hij toen reeds) en hij werd het voortdurend minder.’ Van Ostaijens minder dogmatische houding was reeds gebleken toen hij, in zijn behoefte niet langer als officier zonder soldaten op te treden, in april 1923 een groepering van post-impressionistische en niet uitsluitend kubistische of organisch-expressionistische schilders wilde vormen. En zo waren in 1926 de genoemde raakpunten met Du Perron voor Van Ostaijen voldoende om zich met zijn enige medestander in de letterkunde, Gaston Burssens, uit een isolement verlost te voelen en accepteerde hij deze raakpunten als basis voor een driemanschap onder zijn leiding, dat hij in Burssens, Du Perron en ikGa naar margenoot44 de ‘on-serieuze escouade van de Vlaamse letterkunde’ noemde. Uit de brieven van Burssens was tussen de regels een lichte verbazing te lezen over het feit dat hun eigen tijdschrift niet op het organisch-expressionistische standpunt zou staan, maar in de circulaire voor Avontuur trok Van Ostaijen de consequenties uit een samengaan met Du Perron en schreef nadrukkelijkGa naar margenoot45: ‘Av.’ namelik moet een tijdschrift zijn waar niet streng daarop gelet wordt tot welke ‘school’ of ‘richting’ de auteur behoort; ‘Avontuur’ zou in deze een zuiver kwali[tatief]. standpunt willen innemen. Of anders nog: deze scheidingen zijn arbitrair. Om met een voorbeeld te spreken: ‘het gebed v[oor]. d[e]. G[alg van Richard Minne]. heeft zeker evenveel facetten waardoor het als nieuw kan gelden als talrijke expressionistiese gedichten.’ En als enig bindend element noemt hij in deze circulaire de voorliefde voor ‘een meer fantaisistiese literatuur’ en de afkeer van de Nederlandse ‘ernst’. Met deze ruime opzet en ondanks de uitgesproken verwachting in de definitieve versie van de circulaire dat ‘hetgeen men vandaag identiek noemt, straks zich desolidariseert’ had Van Ostaijen niet op een zo snelle desolidarisering gerekend als hem uit Du Perrons antwoorden op de enquête gebleken was. Hoewel in hun brieven door beiden meer over het werk van Du Perron werd geschreven, had Van Ostaijen toch uit verschillende uitlatingen de overtuiging gekregen dat Du Perron ook zijn werk, in ieder | |||||||||||||||||||||
[pagina 952]
| |||||||||||||||||||||
geval zijn kritieken, zeer hoog schatte. In de enige publikatie van Du Perron uit deze periode waarin hij zich over Van Ostaijen uitlaatGa naar margenoot46, noemt hij hem ‘de technies-sterkste, de geestelik-scherpzinnigste, de in het Nieuwe verdienstelikste dezer [Vlaamse] jongeren’. En op 19 maart 1926 schreef hij aan Van Ostaijen: ‘je oordeel is voor mij van waarde’. Bovendien moet Van Ostaijen niet alleen uit de toon van Du Perrons brieven, maar ook uit de opdracht in Bij gebrek aan ernst, waarin hij ‘chef-de-file’ genoemd wordt en uit het voorstel het eerste nummer van Avontuur met de bijdragen van Van Ostaijen, ‘als zijnde de bekendste van ons allen’Ga naar margenoot47, te openen, hebben opgemaakt dat Du Perron hem als de voorman van de groep beschouwde. Door dit alles lag het voor de hand dat Van Ostaijen, toen hij las dat Du Perron hem noch als de interessantste dichter, noch als de relatief beste criticus beschouwde, ‘een beetje beteuterd’ was. Na het reeds geciteerde gedeelte uit de Cahiers van een lezerGa naar margenoot48 over het steeds minder dogmatisch worden van Van Ostaijen, vervolgt Du Perron, doelend op de enquêtekwestie: ‘Hij behield alleen in hoge mate het wantrouwen tegen de medeliterator, mogelik van het andere kamp. Hij beschouwde Burssens en mij als behorende tot zijn kamp [...] Hij beschouwde mij als een soort overloper naar het andere kamp; terwijl er voor mij van geen strijd of kampen sprake was.’ Uit onderstaande brief blijkt echter, als Van Ostaijen in zijn geliefde voorstelling van ‘de fraaie letteren’ als ‘een wedren’Ga naar margenoot49 of ‘wedstrijd’ constateert ‘dat de toejuichingen van zijn gewaande supporter naar de andere zijde gaan’, dat hij niet zozeer teleurgesteld was door de steun die aan ‘de andere zijde’ werd verleend - Houwink behoorde voor hem trouwens niet tot een ‘ander kamp’Ga naar margenoot50 - maar door het feit dat hij Du Perron ten onrechte voor een supporter gehouden had, door het verliezen van een stem waarop hij meende te mogen rekenen. Ook hieruit spreekt weer de grote behoefte die Van Ostaijen had om als schrijver uit zijn isolement te raken, niet door persoonlijk succes, maar door de ‘bijna onpersoonlike’Ga naar margenoot51 erkenning. Vooral van zijn gewaande medestander was het voor hem moeilijk te aanvaarden, dat deze zich niet aan zijn ironisch gestelde oproep hield: ‘Daarom, du Perron en Burssens, indien het ons welkom is onze lof zwart op wit te lezen, laat ons elkaar loven, want het is nutteloos op andere lof te wachten.’Ga naar margenoot52 Uit de laatste alinea van zijn brief is op te maken dat Dinger Raden Mas Noto Soeroto, schrijver van o.a. Lotos en morgendauw (1920), en J.M. Hondius, die in de jaren 1921 en 1922 in Het Getij publiceerde, als medewerkers had voorgesteld. Wie hij als derde genoemd had, is niet bekend. | |||||||||||||||||||||
[pagina 953]
| |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 28-12-27.]Beste du Perron, Ik heb twee brieven en een postkaart van je ontvangen en een zending boeken met de Blijstra. Voor alles mijn beste dank. Ik kom er eerst nu toe je te antwoorden, omdat mijn briefwisseling wat achteruit is. Zodoende heb ik je op heel wat te antwoorden. Als ik overdenk: de enquête, katholieke letterkunde, Mr. Lecocq, Nibelungen, Blijstra. Ik heb zowel je antwoorden als je vragen naar Burssens gestuurd. Hij stuurde me alles weer terug, met zijn antwoorden er bij. Het is wel aardig dat naast preciese en overwogen antwoorden, er zulke komen als deze van hem die de ernst van het geval in twijfel stellen. Wat nu betreft je aandringen dat ik toch antwoorden [moet] of dat, anders, de hele enquête je niet interesseert, het is wel vriendelik van je de alternatieve zo te stellen, maar toch je speelt daardoor een beetje de kleine dwingeland. Ik heb mijn goed [e] redenen niet te antwoorden, omdat ...als je het dan toch wil weten, voor mij het belang van de enquête met jouw antwoord voor mij voorbij is. (Het antwoord van Burssens valt vanwege het fantaisistiese karakter buiten bespreking.) Vooral: denk nu eens alleen aan de psychologiese kant van de enquête en van jouw antwoord. Laat mij recht op de man afgaan: ik lees je antwoordereeks en sta verbaasd bij die twee antwoorden, dat de interessantste dichter Richard Minne, de relatief beste kritikus Houwink is. Anderzijds begrijp je wel dat sedert geruimen tijd zich in mijn geest een concept vormde of altans een veronderstelling van hetgeen jij over mij denkt. Zulke veronderstelling steunt op feiten en gissingen. Feiten zijn b.v. wanneer je me schrijft dat je mijn opstel over die of die zo dit en dat vindt. Ik heb ook een zekere voorstelling van je mening over Houwink. Goed. Nu plots verschijnt je mening over dit alles te zamen klaar geformuleerd: over de kritiek ben je niet erg goed te spreken (ik dacht dat je de mijne zeer op prijs stelde en dit is dus de eerste hamerslag) en ten tweede vin-je b.v. Houwink de beste. In zekere mate begrijp ik je voorkeur voor Minne en anderzijds ook weer niet. Doch dit heeft minder belang. Psychologies krijgen wij nu het volgende: Verkeerd of niet, P.v.O. heeft in E. du Perron een supporter gezien die door dik en dun de kleuren van de Ostaijen-club hoog ging houden. Bij de eerste schermutseling bemerkt hij dat de toejuichingen van zijn gewaande supporter naar de andere zijde gaan. Van dìt ogenblik af interesseert de wedstrijd v.0. minder, omdat de mensen tegenover wie hij meende verplicht te zijn toch op de andere kaart spelen. - Maar misschien heb ik me vergist, bedacht ik. Het is toen dat ik deze Lecocq-hinderlaag gebruikte en je schreef, ‘dat ik als redakteur wel niet goed verkiesbaar | |||||||||||||||||||||
[pagina 954]
| |||||||||||||||||||||
was’. - Inderdaad, misschien hadt [had] je om deze reden aldus gekozen. Maar je antwoord kwam klaar en duidelik, als een veroordeling: ik was als redakteur wel verkiesbaar. - Je antwoorden moest ik dus als zeer reeële [reële] beschouwen. Wat ik dan ook onverwijld heb gedaan. Maar begrijp je dat ik een beetje beteuterd ben? Ik heb hier met een komplete openhartigheid gepoogd dat op te sporen wat mij feitelik hinderde of gehinderd heeft. Aan jou, nu op te passen en niet te lichtvaardig te roepen: ‘ik wist niet dat v.O. zo'n jaloers en trots bakvisje was.’ - Daarmee is de zaak niet opgelost. Immers ik ben nu haast 32 en ik heb nog nooit moeite gedaan om met deze of gene grootheid goed te staan of ergens in beroemde en bewaarde tijdschriften mijn kopie onder te krijgen. Ik heb, voor mezelf, nog nooit een stap verzet. Men kan bezwaarlik zeggen dat ik acher het sukses jaag. Maar er zijn zekere voorstellingen, zie je: zo zou het mij groteliks verwonderen indien Burssens niet mij boven de anderen verkoos. Begrijp je nu dat het me nog maar vaag interesseert iets op de enquête te antwoorden? Voor zover de zaak ‘Avontuur’ betreft, ben ik objektief genoeg te antwoorden: mij goed. Maar om nu zelf nog naar antwoorden te gaan zoeken, aan alle menselike objektiviteit is een einde gesteld, beste du Perron. D.w.z. ik zeg: Het kan mij niet schelen wie of de man is en wie niet. Ik heb vandaag een stem verloren, daarop ik rekende en dat is voor mij voorlopig genoeg. Hiermee is het pleit besloten. Nu ik weer de dingen op afstand begin te beschouwen, zie ik ook in dat de speelse Richard Minne je voorkeur haalt. En eenmaal gedesabuseerd, kan ik weer best, over alles en nog wat praten, zonder moeite. En, geloof me, ik sta alweer overeind en zeg: ‘vooruit dan maar, zonder supporters.’
Ik heb reeds enkele verhalen in het boek van Blijstra gelezen. Aardig, zeker. Maar ook jong: die man die moordt omdat ie werkelik niets beter weet, dat had minder oppervlakkig kunnen zijn. Doch over het geheel, vind ik het waarachtig goed en vooral niets vervelend en plezierig er op raak geschreven. De vader met de seinpaalhouding vind ik werkelik een vondst. De tekening van Willink vind ik ditmaal, bij uitzondering, minder gelukkig. Die vrouw met haar onnoemelike worst-benen! En als omslag had men de schikking van het tietelblad moeten behouden. Deze typografie van het kaft is afschuwelik. Van boven ‘IJ. VI.’ en dan op een stuk van een regel, onderaan ‘R. Blijstra’. Met zulk kaft verkoop je tien boeken minder, omdat eenieder zegt: ‘o weer een jongetje dat voor eigen rekening zijn boekje liet drukken.’ Wat de rest betreft, antwoord ik je later. Inviteer alvast Houwink. Ja, die Hondius is de beste van het door Dinger genoemde trio. Maar die Noto | |||||||||||||||||||||
[pagina 955]
| |||||||||||||||||||||
Soeroto, een lotos-estheet! Schrijf aan Dinger dat ie Hondius voor nr.2 inviteert.
flinke poot van je
[P.S.] Gelukkig nieuwjaar!
Op dezelfde dag dat Van Ostaijen openhartig zijn bezwaren tegen de enquête had kenbaar gemaakt, schreef Du Perron hem zijn voorstellen over het omslag van Avontuur. Hij voegde daar een brief van Dinger bij, die ook weer verloren is gegaan, maar waarvan de inhoud ten dele uit Du Perrons commentaar is op te maken. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, 28.12.27.]Beste van Ostaijen, Ingesloten een wat kort briefje van de heer Dinger die er de pest over in heeft dat hij een antwoord terugontving op zijn antwoord over die ‘kwadrijnen’-kwestie. Op mijn vraag n.l. of het een afleiding uit het Perzies was heeft hij geantwoord dat hij dr schreef om ‘klankassociaties met Jan Klaassen's vrouw te vermijden’, verder omdat dr gemakkeliker was uit te spreken dan tr en omdat men toch ook schreef ‘quadraat’ en ‘quadrille’. - Ik heb hem toen attent gemaakt op de nieuwe ‘klankassociaties’ die zich hebben voorgedaan nu hij aan het ‘kwâ-dreinen’ ging, en heb gevraagd of iemand die b.v. ‘dualisme’ te lang vond ook voor het gemak ‘bilisme’ zou mogen schrijven omdat men immers ook schrijft ‘binocle’ en ‘bigamie’. - Dergelij[i]ke vragen komen natuurlik niet te pas; dus hij is, geloof ik, een beetje boos... Ingesloten verder een uitknipsel dat ook van hem komt. De cirkulaire zal ik eerstdaags ophalen. Dinger vraagt 500 exx. Ikke 10 exx. Blijstra?... Burssens?.. De rest is voor jou. Er worden 800 exx. gedrukt. Dinger vond dat 500 exx. voor hem erg krap gerekend was (hij heeft blijkbaar grote plannen). Nu moet ik van jou weten, gegeven de ‘goedkeuring’ van Dinger, of je ook met het omslag zoals ik me dat dacht, akkoord gaat. Ik dacht het ongeveer zo: [Tekening van het omslag met geschreven toelichtingen.] Vandaar zijn vraag of je je naam wenst of ‘Het Sienjaal’. Inplaats van '28 kan natuurlik ook staan: Februari 1928. Verander wat je niet goeddunkt. Moet boven ‘Avontuur’ misschien nog: ‘2 mndl. tijdschrift’ staan? - Moet binnenin ook nog iets herhaald worden: redaktie- & administratie- | |||||||||||||||||||||
[pagina 956]
| |||||||||||||||||||||
Fragment van Du
Perrons brief van
28 december 1927.
adressen of zo? (liever niet; met het oog op de berekende prijs). In de tekst zelf zag ik liefst niets, met het oog op het bijeenbinden van de nummers: geen hoofd zelfs. Op blz.1. komt Boere-Charleston. Misschien aan de voet van de eerste bladzij in klein kursief te herhalen: Avontuur 1. (2. enz). Met nr. 6. geven we los-ingelegd een titelpagina en inhoudsopgaaf: 2 blz. voor vóór en 2 voor achter. Waar moeten de praktiese dingen dus vermeld worden? Schrijf me spoedig terug, en geloof me steeds je
EdP.
[P.S.] Het papier voor het omslag kan zijn licht(mos)groen of oranje. Ik vind het eerste beter.
Nog voordat Du Perron bovenstaande brief had verzonden, ontving hij Van Ostaijens bekentenis van diens teleurstelling over de enquêteantwoorden, waarop hij onmiddellijk en zeer uitvoerig reageerde door de volgende acht bladzijden aan zijn brief toe te voegen. Hoewel Du Perron hierin gevolg gaf aan Van Ostaijens verzoek ‘op te passen en niet te lichtvaardig te roepen: ‘ik wist niet dat v.O. zo'n jaloers en trots bakvisje was’’, en deze kant van de zaak geheel buiten beschouwing liet, schreef hij kort na diens dood in zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 957]
| |||||||||||||||||||||
Cahiers van een lezer: ‘Het lange antwoord dat ik mij gedrongen voelde hem te schrijven, kostte mij zekere inspanning: ik vond hem een beetje belachelik, een beetje onuitstaanbaar, maar tenslotte toch sympatiek. Had hij die kant van zijn karakter niet gehad, die hij hier bloot gaf, hij zou nooit de Paul van Ostaijen zijn geweest die wij zo waardeerden en die zoveel waardering verdiende, hij zou lauwer - en kleiner - zijn geweest.’ Uit dit lange antwoord komen de verschillen tussen beiden, nu ook van Du Perrons kant, voor het eerst duidelijk naar voren. Deze verschillen waren voordien, mede door Du Perrons ‘flirt met het modernisme’, steeds in het vage gebleven, maar de noodzaak zijn standpunt toe te lichten zal er voor Du Perron zeker toe bijgedragen hebben zich bewust te maken dat, en waarom, het ‘slot van alle ‘modernisme’’Ga naar margenoot53 voor hem in zicht kwam. In het eerste deel, waarin Du Perron zijn houding bij het beantwoorden van de enquête verklaart, legt hij de nadruk op het feit dat hij als individu en niet als ‘partijman in de kunst’ geantwoord had. Ook bij zijn openhartig oordeel over Van Ostaijens poëzie in het tweede deel van zijn brief maakt hij onderscheid tussen zijn bewondering voor de vaardigheid waarmee Van Ostaijen bepaalde poëtische problemen oplost - voor hem een bewondering om ‘voorbijgaande, ‘kultuurhistoriese’ redenen’ - en het persoonlijk getroffen worden ‘buiten deze problemenkwestie om’, welk laatste, naar hij bekent, slechts bij enkele gedichten van Van Ostaijen het geval is, doch bij Minne ‘3 op 5 keer’. In Du Perrons accepteren en accentueren van het onderscheid tussen ‘de mens’ en ‘de strijdende dichter’, tussen het persoonlijke en het principiële standpunt, ligt het essentiële verschil met Van Ostaijen, daar deze dit onderscheid buiten het werk wel kent, maar juist in het werk tracht op te heffen. Waaruit Du Perrons persoonlijke betrokkenheid bij een gedicht bestaat, wordt door hem niet nader toegelicht in deze brief, maar zij ligt ten slotte buiten ‘het rytme en de vorm van poëzie’ en hij apprecieert juist bij Minne ‘dat de formule, of het principe van zijn poëzie [hem] ternauwernood aangaat’, waarmee ook gezegd is dat b.v. het persoonlijk gemoeid zijn met ‘de sensibilisering van het woord’Ga naar margenoot54, zoals dit bij Van Ostaijen het geval is, hem niet aanspreekt. Aan het einde van zijn zesde blaadje geeft Du Perron toe Van Ostaijen als criticus ‘ver boven’ Houwink te stellen, maar het is opvallend dat hij hier plotseling Nijhoff en Van EyckGa naar margenoot55 als concurrenten in het geding brengt, al noemt hij ze ‘mensen die ik niet ken’. In de laatste van de ‘andere punten’ waarmee hij zijn brief eindigt, bevestigt hij nogmaals zijn waardering voor Van Ostaijen als criticus door over diens ‘veel grotere kritiese blik’ te spreken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 958]
| |||||||||||||||||||||
[29.12.27]II B.v.O. - Ik maak de enveloppe weer open omdat daarjuist je lange brief binnenkwam. Na lezing daarvan voel ik mij - vreemd genoeg - min of meer beschaamd, terwijl feitelik, van uit de burgerlike moraal uit oordelende - jij dat behoorde te zijn! Ik onderzoek mij dus en merk dat mijn beschaamdheid is: 1e vrees dat je zoudt kunnen denken dat ik op die voorgeschreven schaamte van jou gerekend had. 2e dat ik mij misschien eerder klein voel omdat ik mij in de hoek gedreven zie door de logika van je betoog. Daar is n.l. ook nog die ‘Lecoq-hinderlaag’! - Montrond die terwijl hij met kaarten valsspeelde op een dergelij[i]ke manier werd betrapt verdedigde zich niet maar gooide de betrapper zijn kaartspel in het gezicht met het antwoord: ‘C'est possible que je triche, mais je n'aime pas qu'on me le dise!’ Waaruit een duel voortkwam, maar waardoor de kwestie verplaatst werd. - Gegeven echter onze grotere vriendschapsverhouding moet ik mij op een zuiverder manier verdedigen. Goed, ik zal proberen tot een even grote openhartigheid te komen, omdat openhartigheid in dit duel nu eenmaal het wapen schijnt te zijn. 1e. Je zegt: je waande mij je supporter en je ziet mijn toejuichingen in de eerste schermutseling gaan naar de tegenpartij. Maar ik zie geen ‘schermutseling’ en geen ‘tegenpartij’ waar jij die ziet. En ik ga zo ver te beweren dat, zag ik ze wèl, zoals jij, ik plichtshalve aan jouw zijde zou blijven staan. - Toen ik die enquête voorstelde dacht ik juist aan een mogelike, te vinden lijn, terwijl de antwoorden voort zouden komen niet uit de strijder, niet uit de partijman in de kunst, maar uit het individu. Anders waren sommige van mijn antwoorden geheel anders geweest. 2e. De Lecoq-hinderlaag gaat niet geheel op. Er is, in dergelij[i]ke gevallen, toch altijd een kleine kwestie van ‘mimetisme’, en ik heb, om je aangenaam te zijn, zeker dingen gezegd of (mooier uitgedrukt) ‘toezeggingen gedaan’ (let wel: toezegging, altijd, tegenover mijn eigen gevoel) waar ik, alleen gelaten, zelfs niet over zou hebben gedacht. Bijv. ik zou het erg vervelend vinden - waarlik! - als jij op de vraag wie de interessantste prozaschrijver is, zou antwoorden: E. du Perron! Ik zou achteraf misschien erg gevleid zijn en mijzelf voorhouden: ‘maar als hij nu niet anders kòn?’ - mijn spontaanste bedenking zou zijn: ‘had hij dat nu maar niet gedaan!’ Denk je nu even in mijn plaats tegenover jou. Mijn antwoorden - de eerste! - mijn vragelijst vergezellend, naar jou toe, om je te vragen wat je erover denkt, en met op 2 punten: P.v. Ostaijen - mijn beste, zeg wat je wilt, maar mij had het niet verwonderd als je dat verdomd goedkoop had gevonden. Maar ik houd hier misschien te veel rekening met de mens v.O. en niet met de strijdende dichter v.O. (Je ziet n.l. Minne en Houwink | |||||||||||||||||||||
[pagina 959]
| |||||||||||||||||||||
als een soort tegenpartij.) - Toen je me, lang na die eerste toezending, schreef dat je wel niet verkiesbaar zou zijn, heb ik niet aan een hinderlaag gedacht maar gemeend dat je eenvoudigweg op jezelf wilde stemmen en ik gaf mijn antwoord. Maar dit antwoord gold voor jou, en stel dat het voor mij kon gelden, het kon toch niet meer gelden voor mijn antwoordelijst lang vóór deze gedachtewisseling geschreven. Dezelfde die ik toen was ben ik nu ook nog, zal je, hoop ik, niet zeggen? Ik zou weer van dat zeker ‘mimetisme’ spreken en zulke bij voorbaat overtuigde mensen zijn wij niet (denk aan de Grote Vriend uit Huize-aan-Zee, die man heeft bestaan (bestaat trouwens nog) en heeft mij ondanks al zijn toewijding altijd hartgrondig geërgerd) - of altans ben ik dus niet. Ik ga zelfs zover van te beweren dat zouden jij, Dinger, Blijstra en Burssens vóór mij op die vragelijst hebben geantwoord en zouden jullie antwoorden mij bekend zijn geweest, mijn lijst wschl. geheel anders zou zijn uitgevallen. Het was daarom ook verkeerd van mij je mijn antwoordelijst toe te sturen en van jou om ze aan Burssens bekend te maken. De grappigheid van B's antwoorden is misschien door mijn lijst veroorzaakt. Ik moet je trouwens ook zeggen dat ik die grappigheid in dit geval minder apprecieer. Ik zou ongelogen veel geestiger antwoorden kunnen geven: maar dààr kwam het niet op aan: en ik zie daarin tot mijn spijt niets anders dan ‘un moyen de biaiser’. De man die naar het schijfschietterrein gaat, met een pispot gewapend, oogst altijd een zeker succes. En dan is er geest en geest: overal waar B's geest niet ontwijkend is, vind ik hem zelfs zéér aangenaam (b.v. in antw. 12. ‘De ouderen zijn te oud geworden en de jongeren insgelijks.’) Tenslotte zou ik dus toch de vraag willen stellen: waarom heeft Burssens, die veel meer het principe van je poëzie is toegedaan dan ik, niet rondweg geantwoord - zij 't met een geestigheid: - P.v. Ostaijen? Het antwoord bovendien: ‘de man die nooit een gedicht schreef’ is, als je er even over nadenkt, niet een geestigheid, zelfs niet ontstellend, of verbluffend nieuw, of om welke reden ook vermakelik, maar laat ons erkennen, vrijwel een domheid. - Ja, maar hij had lust die domheid op die plaats te schrijven? Waarom dan, zeg ik, ten koste - of ten préjudice, van Paul v. Ostaijen? - Waarmee ik, begrijp me wel, mijn partijtje schuld niet op Burssens wil endosseren, maar alleen zeggen wil dat je andere supporter Burssens m.i. volstrekt niet ontkomt aan de door jou ten opzichte van mij geformuleerde verwijten (laten we gemakshalve ‘verwijten’ zeggen, zij 't tussen aanhalingstekens), en dat hij - en dààrop wil ik neerkomen - dus blijkbaar dezelfde schroom heeft gevoeld, of wat het zijn mag, als ik. Als de kwestie je interesseert - menskundig gesproken - drijf hem dan tot dezelfde openhartigheid als waartoe je mij dreef en geef gerust mijn argumentatie op of stuur hem deze brief. We zullen zien waar hij toe | |||||||||||||||||||||
[pagina 960]
| |||||||||||||||||||||
komt, als hij niet wederom het antwoord met een grap ontwijkt. Na deze twee blz. - of neen, bijna vier, merk ik dat ik nog maar mijn houding heb aangegeven, en dat ik, om de openhartigheid kompleet te maken, nog te antwoorden heb op het concept dat je je van du P.-over-v.O. gevormd had. Nieuwe inspanning dus: Je supporter ben ik - het hangt ervan af tegenover wie. Tegenover de idioten die beweren dat je raadseltjes opgeeft, poëtiese ruïnes maakt, enz. - enfin, je kent het lijstje - ja, door dik en dun. Ik leg ze eenvoudigweg uit dat je je nooit met hun verlangens opgehouden hebt, en dat wat je geeft iets anders is dan dat waar ze over spreken. Goed: hier staan we dus op een terrein van principen. Nu wat betreft mijn persoonlike bewondering tegenover je poëzie, die is niet onverdeeld. D.w.z. ik bewonder de veelzijdigheid en het sportmanschap waarmee je telkens weer een nieuw probleem aanvalt en oplost: maar buiten deze problemekwestie om zijn er betrekkelik weinig verzen van je die mij direkt treffen. D.w.z. ik geef mij, als ik een vers van je goed vind, meestal teveel rekenschap ervan waarom ik het goed vind - ik bedoel: om welke voorbijgaande, ‘kultuurhistoriese’ redenen. Zoals Marsman schreef: ‘het zijn geen charlestons’ zou ik, als het erom gaat je poëzie volledig te bewonderen, kunnen zeggen: ‘het zijn geen ‘melopée’s’ (geloof ik: je weet wel: de maan en de man en de kano). Maar waar Marsman zich misschien nog plaatst op een standpunt van ‘modern kritikus’, is mijn standpunt dat van de bête lezer. Eigenlik hèb je dus ook niets aan mijn mening. Sommige van je gedichten treffen mij dóór hun knapheid, of vaardigheid of wat je het noemen wilt, heen: b.v.: de Boere-Charleston; Nachtelike Optocht vind ik bizonder sterk en het Alpejagerslied bizonder geestig*. Maar daartegenover staan hopen gedichten die ik volkomen tegenover ieder ander zou weten te verdedigen, maar die - dit moet ik voor mijzelf toch erkennen? - mij in laatste instantie niets doèn. En wat ik bij Minne zo apprecieer is juist dat de formule, of het principe van zijn poëzie me ternauwernood aangaat, maar dat-i me treft, 3 op 5 keer. - Had ik dus ook aan ‘strijd’ gedacht, of was de vragelijst niet door mijzelf opgesteld om in ons tijdschrift te verschijnen, maar bijv. in Groot-Nederland of De Nieuwe Gids of zo, en hadden mijn antwoorden een ‘kultuurhistories’ karakter moeten hebben, ik zou mij verplicht hebben gezien op vraag 2 te antwoorden: P.v. Ostaijen. - Om dezelfde reden zou ik opgeven als de interessantste levende Fransman: Gide, terwijl ik, voor mijzelf, en om zijn enkele Barnabooth meer voelen blijf voor de op het ogenblik half kaduke Larbaud.
* Ik bedoel dus: geheel buiten overwegingen van modern of niet modern ‘kunnen’ om. | |||||||||||||||||||||
[pagina 961]
| |||||||||||||||||||||
Je hebt dikwels gezegd dat ik geen poëet ben: en ik heb het altijd gaarne aangenomen. Ik ben niet ongevoelig voor het rytme en de vorm van de poëzie en geloof dat daarbuiten geen gedicht kan bestaan; maar, dit eenmaal toegegeven, en als we beginnen te spreken over de nu-eenmaal-bestaande gedichten, dan krijg je van mij gaarne heel Toulet bijv. cadeau voor het éne Le Voyage van Baudelaire, en heel Cocteau voor Le Bateau Ivre van Rimbaud dat naar de vorm in betrekkelik geregelde kwatrijnen geschreven is; en de hele surrealistiese school voor The Ballad of Reading Gaol van Wilde. Hiermee is dus voor jou eenmaal te meer bewezen dat het ware gevoel voor wat zuivere poëzie mag heten bij mij niet aanwezig is? Ook als ik Apollinaire verrukkelik vind zal het dus wel zijn om andere dan zuiver-poëtiese redenen, en hetzelfde geldt natuurlik weer voor de Mélopée, Nachtelike Optocht, enz. Aan jou trouwens om het mechanisme te verklaren; ik ben voor het ogenblik alleen maar openhartig - en konstateer. Wat mijn antwoord op de vraag betreffende de kritiek betreft: dat was een half-ontwijkend antwoord: ik dacht aan het verdomde gekritiseer en ge-essayeer in Holland van Jan-en-Iedereen en schreef daarom: ‘ze doen het allemaal zo goed, enz.’ Ik noemde de notities van bijv. Roel Houwink omdat dat eigenlik geen kritieken zijn, en meer om het genre aan te geven dan de man. M.a.w. ‘ik vind dat er te veel gekritiseerd wordt en voel er niet voor, maar als ik iets goed zou moeten vinden dan maar het genre wat er het minst op lijkt.’ Maar dit antwoord blijft onserieus. Serieus gesproken stel ik je als kritikus ver boven Houwink. Maar krijg je dan niet als konkurrenten Nijhoff en Van Eyck, mensen die ik niet ken? En bovendien: ik heb erover gedacht je naam daar te zetten, maar vond het idioot tegenover jezelf om je dus wel als kritikus te vermelden en als dichter niet. De jonge Hollanders zouden ook licht kunnen zeggen: ‘zie je wel, de Vlamingen vinden zelf dat die v.O. eigenlik meer een kritikus is dan een dichter’ - en ‘die Vlamingen’ zouden zijn: E. du Perron, in Batavia geboren. Zes blaadjes nu. Maar als men ook tot zo'n openhartigheid gedwongen wordt!... Als je nu maar niet opnieuw gekwetst bent en als je nu maar van mijn zeer oprechte en zeer grote waardering overtuigd kon zijn! - Wat die enquête betreft: gegeven het feit dat de zaak je eigenlik niet meer interesseert, gezien ook de onvoldoende antwoorden van Du Perron en Burssens, overwogen de bizonderheid dat Dinger en Blijstra tot dusver onwetend werden gelaten, bepeinsd ook nog dat zo'n enquête eigenlik toch tot niets leidt en dat een grappemaker even goed op iedere vraag zou kunnen antwoorden: ‘Ik lach er om’, of ‘Het laat me koud’, of ‘Ik veeg er mijn gat aan af’ of ‘Hier ga ik op zitten’ en zo met 12 variaties één antwoord zou kunnen geven, gezien, herzien en nogmaals nagezien | |||||||||||||||||||||
[pagina 962]
| |||||||||||||||||||||
dit alles, stel ik, overigens zonder enige dwingelandij voor, de hele boel in de prullemand te deponeren. Als deze gederailleerde ‘enquête’ alleen aanleiding zou zijn geweest tot ons beider zo grote openhartigheid, - welaan! dan hebben we er altijd dàt bij gewonnen, misschien... | |||||||||||||||||||||
Andere punten.
Tot slot mijn beste wensen met het nieuwe jaar. Je bent de enige onder al mijn vrienden en kennissen tegenover wie deze formule mij niet als een formule voorkomt. Ik hoop n.l. van harte dat je eind Januari beter zult zijn dan eind December, en eind Februari beter dan eind Januari. En dat de rest, naar rato, zal ‘rech kom’. Een ferme poot van je
EdP.
Van Ostaijen besloot de discussie eveneens met een lange brief, waarin hij echter eerst een aantal andere punten, n.l het omslag voor Avontuur, de brief van Dinger en Du Perrons opmerkingen over de katholieke jongeren afhandelde. Het is niet bekend wie de bij dit laatste punt ter sprake gebrachte, negentienjarige schilder uit Den Haag is geweest, die Du Perrons veertiende kwatrijn uit Filter, dat ook in het derde nummer van De Driehoek uit juni 1925 had gestaanGa naar margenoot56, kon citeren. Kennelijk had de sympathie, die de op uiterlijke verzorging gestelde Van Ostaijen voor deze onogelijke jongen had opgevat, zo'n indruk op hem zelf gemaakt, dat hij die ontmoeting een jaar later nog als een soort exempel gebruikte om Du Perron ervoor te waar- | |||||||||||||||||||||
[pagina 963]
| |||||||||||||||||||||
schuwen niet al te snel conclusies aan het uiterlijk van Gerard Bruning te verbinden. Van Van Ostaijens aanbod ‘de gewenste schuif boeken’ voor het praatje over de katholieke jongeren te bezorgen heeft Du Perron geen gebruik gemaakt. Twee dagen later, op nieuwsjaardag, bewerkte Du Perron zijn eigen brief van 22 december reeds tot het derde hoofdstuk van zijn tweede Cahier van een lezer en uit onderstaande brief van Van Ostaijen gebruikte hij alleen diens opmerking over het al dan geen mysticus zijn van Rimbaud om hierover op 2 januari nog een kort gedeelte aan zijn betoog toe te voegen. Uit Van Ostaijens antwoord op de enquêtediscussie in de tweede helft van zijn brief, blijkt dat hij, op grond van het door hem duidelijk geformuleerde verschil van instelling ten opzichte van poëzie, zich Du Perrons voorkeur voor Minne kon voorstellen en zich vooral opgelucht voelde door de verklaring dat de vraag naar de beste criticus niet serieus was beantwoord. Al kon hij verder Du Perrons houding door diens uitsluitend persoonlijk uitgangspunt eveneens begrijpen, hij legt er nogmaals de nadruk op zich vooral daardoor getroffen te hebben gevoeld, dat ‘zelfs zijn vrienden’ hem de erkenning onthielden, wat mogelijk nog de algemene miskenning, die hem dwars zat, had kunnen versterken door het gebruik dat de ‘reaktie’ of de ‘katholieke tegenpartij’ van deze desolidariteit gemaakt zou hebben. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 30-12-27.]Beste du Perron, Ik heb je lange brief ontvangen te zamen, natuurlik, met Dinger's stukje. Eerst ga ik je op de eenvoudigste dingen antwoorden, namelik de praktiese aangelegenheden van ‘Avontuur’. Ik stem voor een oranje kaft, omdat oranje meer licht opslorpt en ergo in een boekhandelaarskraam zichtbaarder is dan mos-groen. Daarop doet een soliede, dikke zwarte letter goed. Hierbij een paar monsters, het éne sterk in over[een]stemming met je eigen voorstel. Op het tweede viel de uitgeversnaam weg, omdat het toch nodig is alles nogmaals van binnen te herhalen met prijsopgave, postcheck en dergelike miseries. (Dezelfde tekst die desbetreffende reeds in de cirkulaire verwerkt werd). Het zal wel nodig zijn de verso van het kaft dus voor enkele mededelingen in beslag te nemen, maar daar deze tekst voor al de nummers dezelfde blijft, kan Breuer niet erg veel meer verlangen, tenzij hij van deze gelegenheid zou gebruiken [gebruik] maken, om ons het mes op de keel te zetten, vermits het moeilik is een andere oplossing te vinden. Ik ga akkoord met een tekst zonder vermelding van tijdschrift bovenaan. Moest echter Breuer te veel vragen voor deze verso, dan zouden wij met op de 1e blz. van elk nr. ‘Avontuur’ te herhalen, daaronder de praktiese mededelingen kunnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 964]
| |||||||||||||||||||||
zetten en dan een streep onder alles. Zeker die Dinger heeft grootste[se] plannen. Maar het is een dwarskop. Hij vraagt ook 75 persex. van het eerste nr. Is-ie gek? En op de koop toe, dat is goud waard, geeft hij mij een lijst van vlaamse dagbladen die wel een ex. zouden moeten ontvangen. Daaronder b.v. ‘Het Handelsblad v. Antwerpen’, een Courant die er in de verste verte niet aan denkt maar een iota te schrijven over zoiets als ‘Avontuur’ en die trouwens nooit over tijdschriften bericht en over boeken alleen wanneer het b.v. gaat om stichtelike lektuur. Zou die Dinger zijn smoel niet kunnen houden wanneer hij zo helemaal niks afweet van de toestand? Ik maak trouwens van de gelegenheid gebruik je te zeggen dat ik hem alleen accepteer omdat hij als uitgever zal optreden enz... Indien hij alleen auteur was, ik zou nooit met hem van wal gestoken hebben. En zijn laatste onnozelheid, zijn schooljongensgrap van die ‘kwadrijnen’ die met d gemakkeliker van de tong willen, dat is te bar. Je bent nog genadig geweest met hem ‘bilisme’ voor te houden. Je hadt ook kunnen vragen of we misschien niet meteen ‘zaluw’ zouden schrijven in plaats van ‘zwaluw’, want het eerste is inderdaad heel wat gemakkeliker. Ik denk in 't vervolg alleen nog over de administratieve aangelegenheden met hem te korresponderen. Over Dinger heen, kom ik nu op ons punt: katholieke scribenten terecht. Ik ken je afkeer voor deze mensen en ik weet dat er over dit punt niet te discussiëren valt. Ik voel me al heel gelukkig dat Albert Helman genade in je ogen vond en dat wij ons dus op een punt te meer ontmoeten. Wat Engelman betreft, diens naam je zo verschrikkelik vindt, dan wanneer hij voor mij vrij aangenaam klinkt (steeds hetzelfde verschil tussen ons: jij luistert naar de zin van het woord, ik naar de kadans, die hier zeker niet onaangenaam is). Engelman dus schrijft niet onaardige kritieken. Over het portret van Bruning lees ik je graag, maar natuurlik deel ik Baudelaire's mening ‘qu'un seul curé souillon enz.’ maar half. In elk geval vind ik iemand als Bruning interessanter dan Dinger en daarmee wil ik heel precies dit zeggen dat Bruning er wellicht zeer clichématig interpretaties op nahoudt, maar dat deze interpretaties toch in een zekere mate op zijn konstante belangstelling en zijn kennis zijn gevestigd, maar dat Dinger (‘kwadrijnen’ nogmaals) over chemie schrijft, zonder maar enig[s]zins het recht - jawel - verworven te hebben dit te doen, hij die niet de beginselen der chemie kent. Indien hij maar vaag wist op wat een orthografie steunt, dan zou hij zelfs niet trachten alles logies te bewijzen, zoals hij het doet door kwadrijn naast quadrille te zetten, dan zou hij weten dat juist, op het gebied der orthografie, men in zekere mate met het alogiese gebruik en de usantiën moet rekening houden. Bruning mag een vuile onderpastoor zijn, Dinger is een verwaande schooljongen. Wat dit portret van | |||||||||||||||||||||
[pagina 965]
| |||||||||||||||||||||
Bruning aangaat, ik ken het toevallig. Laat me maar dadelik je iets vertellen: ongeveer een jaar geleden kwam uit den Haag een russies joodje te Antw. toe; hij is zogezegd konstruktief schilder en negentien jaar oud. (overigens zei hij me: van die jonge Vlamingen interesseert me, voor het weinige dat ik van hen ken door ‘het Woord’ en enkele andere publikaties, vooral E. du Perron en hij citeerde de politieman (die ‘verdronk in zijn procesverbaal en liet de drenkeling ongeschonden’.) Dit russies joodje droeg een verschrikkelike overjas met een fluwelen kraag om te huiveren wanneer je maar dacht aan de aanraking; een boordje, God wat een boordje! - en dan die lange, smalle joodse spleetogen, je wist nooit of hij op het moment dat ie met je sprak, geen kwade slag beraamde. Die vent liep bij me aan, leende geld, liet zijn koffer met het verschrikkelikste vuil linnen bij mij wel 4 weken tot het een echte stank werd enz. Deze man dus heeft een meesterstuk volbracht dat nooit een ander hem zou kunnen nadoen: hij is me 90 fr. schuldig gebleven. Waar ik heen wil? Ik had hem graag vanwege zijn kledij, het was ten eerste een artiest, iemand die van dag tot dag leefde en er toch steeds weer boven op kwam. Bijna voelde ik me tegenover hem als een verschrikkelike burger. Heb jij wel helemaal gelijk en is Rimbaud, langs geen enkele zijde, een mystikus? - Jij polemiseert tegen de katholieke opzettelikheid en dat is goed. Maar hoedt [hoed] je de ware mystiek aan te vallen. Voor mij, ik heb het reeds dikwels geschreven, heeft de mystieker ook nog dit tech[n]iese voordeel dat hij vaak met de woorden speelt, met omkeringen, herhalingen werkt enz. (Bijna hetzelfde procedé'tje, zou de schoolmeester zeggen.) Maar wanneer je dat praatje gaat houden over kristelike of beter katholieke lyriek bezorg ik je de gewenste schuif boeken. Het verschil tussen ons in deze, zoals in vele andere zaken, ligt hem daarin dat jij streng individueel blijft (bevalt het me of bevalt het me niet), dan wanneer ik toch steeds probeer 50% kritikus te zijn. Wanneer ik iemand als Minne aanvaard, ja hem zelfs zo aanvaard dat ik misschien vanwege de cirkulaire weer verdeeldheid breng in het expressionistiese kamp, dan betekent dit, voor mij, dat begrijp je toch een zekere inspanning om uit te komen boven een te persoonlik oordeel. En evenwel als ik een sprong naar rechts kan doen, die de expressionisten woedend maakt, kan ik naar links springen en de hand reiken aan Engelman, en dan zeggen de individualisten: hoe zo is hij nu weer bij ‘de gemeenschap’. En deze akrobatie amuseert mij kostelik. Maar toch het is geen absoluut individuele akrobatie; er blijft in dit gezeildans een zoeken naar een waarachtig volstrekt evenwicht. (Ik heb de hoop nog niet opgegeven eenmaal ergens professor in lyriek te worden.) Dan heb ik daar nog op je lange brief te antwoorden! Sta me toe je eerst en vooral te bedanken voor de moeite die je je heb[t] getroost dit lange, | |||||||||||||||||||||
[pagina 966]
| |||||||||||||||||||||
duidelike betoog op te stellen. Voor het overige, meen ik, is er haast volledige overeenstemming tussen jouw verklaring en mijn voorstelling. Inderdaad, dat je dichter bij Minne staat, vind ik zeer logies, jij die toch een zeer groot aksent legt op de betekenis van het gedicht - en deze betekenis is bij Minne gans in jouw toonaard - daar waar ik bijna zuiver ritmies-muziekaal probeer te zijn, d.w.z. dat ik probeer de opvatting alleen door het ritme te doen spreken. (b.v. de oneindige moeheid wordt in ‘Melopee’ niet uitgesproken, niet geavoueerd; zij klinkt er alleen in). Ik mag dus zeggen dat ik, grof gesproken, een antwoord als dit van je laatste brief, voorzag. Dit is het eerste punt. Op het tweede punt, komt de koncessie van jouw zijde, daar je bekent dat het antwoord op de vraag betrekkelik de kritiek een onserieus antwoord was en dat het, au fond, niet zo bedoeld mag heten. Hiermee werd voor mij een moeilikheid weggeruimd, want indien ik je voorkeur voor Minne kon begrijpen en voorzien, dan was dit anderzijds voor wat Houwink betreft geen[s]zins het geval. Ik heb geprobeerd mijn sentimenten van de eerste lektuur terug op te storen [sporen] en ik weet dat juist dit antwoord mij het meest uit mijn lood sloeg. Immers van ons beiden, is Houwink, het individuele na, niet dichter bij jou dan ik. Wat nu je persoonlike overwegingen aangaat, je hebt op al deze punten gelijk, in zover men de hypothese aanneemt dat het persoonlike standpunt het enige kriterium blijft. Je hebt volkomen gelijk wanneer je zegt dat je b.v. een antwoord pro P.v.O., op mijn plaats dan, biezonder goedkoop zou gevonden hebben. Zeker, ik stel me deze brief voor. Maar erger dan deze goedkoopheid, die ik als levend individu sterk zou voelen, treft mij de nederlaag van ‘zelfs zijn vrienden enz.’ die men in een tijdschrift der reaktie of der katholieke tegenpartij misschien zou hebben uitgebuit. Langs vele zijden, verdringt inderdaad de strijdende dichter bij mij het individu. Doch anderzijds speelt mijn individu weer de biezonderste daar waar ik geen druk wil uitoefenen en daarom, daarom alleen, stuurde ik je antwoorden aan Burssens door, om te zeggen: ‘zie je, beste vriend, je hoeft niet voor mij te stemmen. Du Perron doet het ook niet.’ - Wat nu de antwoorden van Burssens betreft, spijt het me met je akkoord te moeten gaan. Inderdaad is een antwoord als ‘hij, die nooit een gedicht schreef’ verschrikkelik. Maar ik begrijp zeer goed waarom Burssens mij niet koos, dan wanneer hij bij een andere gelegenheid mijn naam vooropstelde (de Schelde 1924. ‘Wies Moens is geen expressionist. Het is een sentimentele jongen. v.O. is onze enige, echte 24-karaat expressionist’). Het is een zekere angst bij hem die hem doet geloven dat, door aldus te stemmen, hij te veel in het vaarwater van een groteske dankbetuiging zou komen. Immers sedert twee jaar spreek ik dikwels, terloops, over hem in mijn kronieken; ik schreef over hem een grote kroniek en voortdurend komt, | |||||||||||||||||||||
[pagina 967]
| |||||||||||||||||||||
tot spijt van de katholieken die hem de grootste prul noemen, de naam Burssens terug. Werkelik Burssens kon niet voor mij stemmen. Ik ben blij dat hij heeft weten te biaiseren. Voor het overige: ik ben liever Gide, dan Larbaud, zelfs in jouw acceptatie. Verder nog: kiezen tussen Toulet en Baudelaire is niet moeilik. Maar tussen Baudelaire en Gezelle. Ziedaar ons verschil, jij nr.1, ik nr.2. Het is laat, een flinke poot met mijn beste wensen voor het nieuwe jaar, vooral de gezondheid,
je Paul v.O.
Bovenstaande brief en de volgende van Du Perron, waarin deze het gedeelte over de enquête uit een zojuist ontvangen brief van Burssens had overgeschreven en van enkele opmerkingen voorzien, hebben elkaar gekruist. Uit Burssens woorden blijkt dat deze van plan was zijn voorgenomen bezoek met Jan Melis aan Miavoye met nieuwjaar door te laten gaan. Met deze woorden doelde Burssens niet op nieuwjaarsdag, maar op maandag 2 januari, zoals uit de verdere correspondentie duidelijk wordt. | |||||||||||||||||||||
[Brussel, 30.12.27.]Beste van Ostaijen, Ik ontvang daarnet een briefje van Burssens, waarin het volgende over de ‘enquête’: ‘Inmiddels zullen mijn antwoorden, die ik naar v.O. zond, wel in je bezit zijn. Waarschijnlik bevallen ze je niet, maar het is me waarlik niet mogelik ernstig te antwoorden. Slechts op de twee eerste vragen zou ik in geweten ernstig kunnen antwoorden met: Paul v.O. Maar achter de andere vragen kan ik niet meer Paul v.O. zetten* en wat dan? Dan heb ik alles als een lolletje beschouwd en lijkt het mij best zo. Natuurlik staat het jullie vrij mijn zienswijze niet te delen en dan nemen jullie mijn antwoorden niet op; op één lijst meer of minder komt het dan ook niet aan en voor mij hoef je je niet te gêneren**. - Ik zou het jammer vinden als v.O. niet aan de enquête mee deed. Met jou vind ik dat hij gerust achter vragen 1,2,4,5,7 en 9 zijn eigen naam kan zetten; de lezers zijn dan vrij dit als ernstig of niet-ernstig te aanzien. Met nieuwjaar ga ik heel
* Après tout, waarom niet? (Noot van mij.) ** Dit is tenminste prettig, gegeven de prullemand-plannen die ik nog steeds voor zijn en mijn antwoorden ‘koester’. Ik hoef dus misschien niet meer een speciale toestemming te vragen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 968]
| |||||||||||||||||||||
wschl. v.O. bezoeken en zal dan het geval met hem nog bespreken.’ Nieuwjaar is overmorgen. Je kunt hem dan ook van jouw kant met alle dokumenten in de hand het deraillement van de ‘enquête’ uitleggen. Geloof me intussen nogmaals met hartelike groeten en beste wensen,
steeds je
Na de uitvoerige brieven die aan het einde van 1927 tussen Du Perron en Van Ostaijen gewisseld waren over wat zij daarna ‘onze waardebepaling’ noemden, sloot Van Ostaijen zijn correspondentie van dat jaar af door dokter Peetermans, evenals hij een jaar tevoren gedaan had, zijn nieuwjaarsgroet toe te zenden. | |||||||||||||||||||||
[Miavoye-Anthée, 31-12-27]Beste Dokter, Morgen is het nieuwjaar: men wenst elkaar alles het beste, men drukt elkaar de hand, men drinkt een glas porto en rookt een grote sigaar. Minder feestelik, niet minder hartelik echter zend ik u, vanuit mijn tijdelik klooster, mijn beste nieuwjaarsgroet. Ik maak van de gelegenheid gebruik u voor het vele dat gij dit jaar voor mij deedt te bedanken en de overtuiging uit te drukken dat ik, dank zij uwe zorgen, denk de moeilik[e] pas door te komen. Er is verder niets biezonders te melden, dan dat ik de inblazingen goed verdraag. Overigens zal ik rond 25 Januarie ongeveer bij u thuis verschijnen. U oordeelt dan zelf. In elk geval heb ik dan een betrekkelike lange kuur achter de rug, zodat u mij ditmaal niet van ongehoorzaamheid beklagen mag.
Met hartelikste groeten
|
|