Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 841]
| |||||||||||
XI. in miavoye, 1927-19281. Correspondentie uit september en oktober 1927De laatste zes maanden van zijn leven heeft Van Ostaijen ononderbroken in het sanatorium Le Vallon te Miavoye doorgebracht. Miavoye is een gehucht van slechts enkele huizen dat behoort tot de gemeente Anthée, welk laatste plaatsje ongeveer twee kilometer verder aan de weg van Dinant naar Philippeville is gelegen, niet ver van Hastière aan de Maas. Dit particuliere herstellingsoord was gevestigd in een villa en werd geleid door de toen negen en veertigjarige, Luxemburgse dokter Léon Bérard, die reeds geruime tijd als longspecialist werkzaam was. Zo had Van Ostaijens nicht Marieke Senden, met wie hij tijdens zijn prille jeugd in Rekem had gelogeerd, in de jaren 1915 en 1916 als verpleegster bij Bérard gewerkt, toen deze aan het sanatorium van Buizingen bij Halle verbonden was. Bérard was getrouwd met een zeventien jaar jongere, Zwitserse verpleegster Georgette Lenba, die eveneens in Buizingen had gewerkt en nu samen met haar man de patiënten verpleegde. Bovendien werd het echtpaar bijgestaan door een hulp voor de keuken, uit Miavoye afkomstigGa naar margenoot1, twee kamermeisjes en een knechtGa naar margenoot2, welke laatste drie intern waren. Ten slotte verrichtte nog een tweede inwoner van Miavoye, de landbouwer Ernest Pâquet, die ook de zuivelproducten aan Le Vallon leverde, incidenteel allerlei karweitjes in het huisGa naar margenoot3, zodat met deze bezetting alle aandacht aan de weinige patiënten kon worden besteed. Door de afgelegen ligging van Miavoye ontving Van Ostaijen niet veel be- | |||||||||||
[pagina 842]
| |||||||||||
zoek en werd het contact met de vrienden, bekenden en familieleden voornamelijk door correspondentie onderhouden. Uit deze periode zijn 134 brieven bewaard gebleven, waarvan de helft door Van Ostaijen zelf is geschreven, zodat door die documenten een vrij duidelijk beeld van zijn leven gedurende dit laatste winterhalfjaar gegeven wordt. Hierbij dient echter wel in het oog te worden gehouden dat dit beeld alleen door de achterhaalde brieven wordt bepaald, waardoor niet zozeer de informatie over de schaarse gebeurtenissen, als wel over de onderhouden contacten onvolledig kan zijn. Uit de brieven is b.v. op te maken dat hij ook Floris Jespers regelmatig geschreven moet hebben, al is deze correspondentie verloren gegaan. Waarschijnlijk zal hij tevens schriftelijk contact met zijn broer Constant onderhouden hebben, die toen eveneens ziek was geworden en een half jaar na hem is overledenGa naar margenoot4, maar diens nalatenschap is nog steeds niet toegankelijk. Op 6 september werd Van Ostaijen door zijn vrienden Tine Ceulemans en Floris Jespers in Antwerpen naar de trein gebracht. Nog diezelfde dag schreef Tine Ceulemans, ofwel ‘Minnekepoess’, hem een brief over dit afscheid, waarbij zij er tevens melding van maakte dat het exemplaar Bezette stad, waarmee Jespers stond te zwaaien, naar Schirren was gestuurd en zij Van Ostaijens kopij voor Vlaamsche Arbeid, het opstel Marsman of vijftig procent, bij Jozef Muls had afgeleverd. | |||||||||||
[Antwerpen 6 September 1927.]Bravo Paulke! voor het wuiven met de zakdoek. Het wàs schitterend. Het had niet beter gegaan als we het hadden ingestudeerd. De redding van de ‘Bezette stad’ uit de teedere pollekens van den Floris heb ik op mij moeten nemen. Die was opeens erg in gevaar door al dat wuiven, maar berust nu denkelijk veilig en wel bij den beste[n] meneer Schirren in de Lunetterie Franco-Belge, Rue de la Chapelle Ostende. Met al de verschuldigde, en laten we hopen ook verwachtte[te] nauwgezetheid, heb ik je handschrift netjes verpakt bij den Jozef bezorgd, echter niet zonder er voorafgaandelijk (bewonder de constructie van mijn lievelingswoord) te hebben in geneusd. Zoo heb ik o.a. de passage over de degelijkheid aan alle kanten, het geconfijt zijn in de degelijkheid der hollanders zéér gesavoureerd! Ik houd me zeer aanbevolen, om van jou te weten wanneer deze Kroniek verschijnt, want wou ze dolgraag hebben, en kan me niet de luxus van een abonnement op V.A. permit[t]eeren. En hoe staat het met de installatie Paulke? De chambre-cloac (?) heeft natuurlijk al zijn vaste plaats, à la portée de la main, voor mogelijke conquêtes? Daarop dient vooral gelet, niet waar mijn vriend? Het is jammer dat ik de kleur van de ‘mules’ niet ken - Wellicht kon ik je dan inlichten of deze ‘nuance’ kans heeft de conquêtes te vergemakkelijken | |||||||||||
[pagina 843]
| |||||||||||
Het sanatorium, villa Le Vallon, in Miavoye met op de eerste verdieping rechts het raam van Van Ostaijens kamer (huidige, vrijwel ongewijzigde situatie).
of - omgekeerd. Ik moet steeds denken aan de ontelbare glazen melk die lieve handen je zullen toereiken, maar die je desniet[t]egenstaande toch gruwelijk zullen embêteeren, om niet te spreken van de mogelijkheid van fricassée op het menu! Paulke ik doe een schietgebedje voor je dat dàt niet gebeurd[t]. Toch lijkt me het verblijf te Miavoye-Anthée in dit seizoen wel uit te houden, et puis il y a les mules...
Hartelijk
De dag na aankomst beantwoordde Van Ostaijen reeds de brief van Victor, zodat deze en diens vrouw Frieda het eerste bericht uit Miavoye ontvingen. Als bijlage zond hij opnieuw een lijst van de aan Van Bruaene in depot gegeven schilderijen, die zich in de Brusselse kunstzaal Mommen bevonden. Vergeleken met de op 30 november 1926 door Van Bruaene ondertekende opgave ontbreken op deze lijst niet alleen het inmiddels terug ontvangen schilderij Vissersvrouw van Jespers, maar ook de schilderijen Femme γ-grec van Joostens en Erotisches Stilleben van Stuckenberg, die beide reeds vòòr de tijd van de Vierge Poupine in Van Ostaijens bezit waren. | |||||||||||
[pagina 844]
| |||||||||||
[Miavoye-Anthée, 7-9-27]Beste Fik, Ik denk wel, na er van kennis genomen te hebben, dat dit sanatorium voor wat mijn gezondheid betreft de beste gevolgen zal kunnen hebben. Er zijn slechts 7 patiënten - meer worden er niet aanvaard - zodat de arts zich zeer uitdrukkelik met elk van hen kan bezighouden. De voortdurende rust op ligstoel, de lucht, een verzorgd voedsel, ziedaar alle kostbare elementen. De arts is iemand met een lange praksis, ook in staats[s]anatoria. Zoiets zo[u] Tante FrieGa naar margenoot5, in haar richting, ook moeten vinden. De rust dat is onbetaalbaar. Ik zend u hierbij, voor uw dossier, opgave van de schilderijen die wij revendikeren. De bewijsstukken bezit gij reeds. Met beste groeten voor u en Frie
uw Paul.
De volgende brief, die weer verdere bijzonderheden over zijn nieuwe verblijf en zijn toestand bevat, was gericht aan Van Ostaijens nicht, Marieke Dinsart-Senden, die hem nog naar Antwerpen geschreven had om naar zijn gezondheid te informeren. Ook aan zijn tante Hubertina, haar moeder en aan ‘mon oncle Julien’, haar oudere broer die onderpastoor was geworden, bracht hij zijn groeten over. | |||||||||||
[pagina 845]
| |||||||||||
liefste Marieke, ik dank u wel voor uw vriendelijke belangstelling in de staat van mijn gezondheid, dat is erg lief van u. Ik ben dus nu op het volgende adres: P.v.O. ‘Le Vallon’ Miavoye-Anthée (prov. Namen). Het is een zeer goed privaat-sanatorium bij een dokter thuis en slechts voor zeven zieken, die voortdurend onder toezicht staan. De dokter is M. Léon Bérard, een arts die vroeger te Davos en ook te Buysingen, waar gij ook waart, is geweest. Mijn rechterlong, zeggen alle artsen, is zoo goed als ongekwetst en geheel gezond, de linkerlong heeft nog al wat geleden. Ik hoest nogal veel en heb, als ik werk, hoge koorts. Sedert ik hier lig op chaise longue, is de koorts reeds zeer verminderd. Nochtans, daar de linkerlong ook een kleine holte vertoont, zal de behandeling nogal lang moeten duren. Ziedaar, het biezonderste op dit oogenblik. Wat de behandeling en de voeding betreft, die zijn werkelijk uitstekend. En doordat wij maar met enkele patiënten zijn, heeft men niet de gewone verveling van het sanatorium. De lucht is, voor België, zeer licht. Nu, Marieke, mijn beste wenschen voor u ook en beste groeten aan Tante en mon oncle Julien (dat klein pastoorke!). Mijn beste wenschen voor de gezondheid van de kinderen en nogmaals dank voor uw vriendelijk schrijven,
uw Paul v.O.
Haast een week na zijn aankomst beantwoordde Van Ostaijen ten slotte de laatste brief van Du Perron, waarmee hij mogelijk wat geaarzeld had doordat hij zich genoodzaakt voelde zijn mening over Du Perrons vriend Willink kenbaar te maken met het oog op een eventuele volgende afspraak. Typerend voor zijn vroegere levenswijze is de opmerking dat hij ‘een matig en wat vervelender is, een geregeld leven’ zal moeten leiden. Aan het slot, na de mededeling dat hij het op 22 april 1927 aan hem toegestuurde Champavert door Pétrus Borel had teruggestuurd, maakt hij Du Perron attent op de bloemlezing De Vlaamsche jongeren van gisteren en heden, 1910-1927, door August van Cauwelaert, waar hij uit Etikhove al aan Muls over schreef en op de dichtbundel In den zoeten inval van Richard Minne, die na een ingetrokken voor-uitgave uit 1926, in mei 1927 verschenen was. | |||||||||||
[pagina 846]
| |||||||||||
Dat je [jullie] geduldig op een kaartje hebben gewacht;[,] verwondert mij; ik wist niet dat wij een dergelike afspraak hadden. Na de mislukking van het samenzijn in juni, weet ik niet van een bepaalde afspraak, te meer daar het mij van langs om slechter ging, zodat ik moeilik nog een inspanning (b.v. een lang gesprek) kon doen. Anderzijds is Willink mij niet sympathiek. En dat heeft zijn zeer bepaalde, - vervelend kleine - oorzaak. Willink is iemand die in het café zegt: ‘Feitelik is het mijn beurt te betalen.’ Maar verder gaat zijn gebaar niet dan deze konstatering. Goed, men denkt, een bohème zonder geld. Neen, de hollandse mijnheer Willink reist met zijn gade naar Lourdes, naar Hyères enz. - Ik ben nog nooit te Parijs geweest, vanwege manco aan money. Maar, God beware, ik heb nog nooit, bedeesd, gezegd: ‘Feitelik enz....’, zonder me dan daarop te executeren, begrijp je. - Enfin, denk er niet langer over na en neem aan dat Willink me niet sympathiek is. (Ik sta bijna machteloos tegenover zulke sensaties.) Sedert ik hier ben, gaat het mij beter. Maar ook: niet de geringste inspanning. Ik lig uitgestrekt op chaise-longue 's morgens van 8½ tot 12, daarna van 1 tot 4 en dan van 4½ tot 7. Om 8½ lig ik te bed. Wanneer ik dat nu minstens 3½ maand doe, dan kan ik misschien enig resultaat boeken. Wat het geheel opkal[e]fateren betreft, dat zal nog heel wat meer tijd verlangen en vooral een matig en wat vervelender is, een geregeld leven. Het oord en het sanatorium zijn niet onaangenaam. De vrouw van de arts is een zwitserse dame met sterk gewelfd voorhoofd en zware tanden - zeer rassig -; zij loopt door de kamers, terwijl zij af en toe een mazurka van Chopin neuriet. Er zijn slechts 7 patiënten. Ook dat is aangenaam. Maar het is mijn wil dat te doen wat jij noemt: ‘mijn Kurhaus tot reklaam strekken.’ Als je lust en tijd hebt, ik lig hier, mag ik haast zeggen, tot jouw beschikking. Je moet de trein nemen tot Hastières en vandaar met de taxi naar Miavoye (5 kil.) Ik ben nu weer zover, dat ik een onderhoud kan presteren. Ik stuurde je ‘Borel’ terug. Er verscheen een anthologie van vl. dichters door de heer van Cauwelaert. Ook de ‘Inval’ van Minne zag eindelik het levenslicht. Voor tijdschriften, litteraire kranten enz., houd zich steeds aanbevolen,
met de hartelikste groeten,
Kennelijk als antwoord op een verzoek van Van Ostaijen hem de geleende bundel Het sienjaal terug te sturen, schreef Marsman, die geheel in beslag | |||||||||||
[pagina 847]
| |||||||||||
genomen werd door de studie voor zijn doctoraal examen in de rechten, dat hij in juni 1928 te Utrecht heeft afgelegd, hem de volgende brief: | |||||||||||
[22'-IX-'27.]Geachte Heer v. Ostayen, Binnenkort zal ik U het Sienjaal retourneeren. - Pas in het voorjaar zal ik tijd krijgen om meer en beter te lezen; tenzij het mij gelukt dan voor eenige maanden op reis te gaan. - Ik vind het jammer, dat ik niet tot definitieve lectuur van Uw bundel kon komen, al heb ik den indruk, dat er veel in staat, dat staat en valt met de jaren voor '20. - De verdienste, historisch, is dan inderdaad dat het vòor '20 geschreven is. -
m. vr. gr.
Over zijn gezondheidstoestand licht Van Ostaijen ook zijn dokter, Peetermans, per brief in. Het blijkt dat hij, na de eerste dagen op de chaise longue te hebben doorgebracht, bedrust kreeg voorgeschreven en tevens dat dokter Bérard erover ging denken pneumothorax toe te passen. Al wist Van Ostaijen dat het met zijn linker long ‘nog al erg gesteld’ was, aan de andere kant meldt hij hoopvol dat ook Bérard de rechter long ‘zo goed als geheel gezond’ vindt. De brief die dokter Bérard na Van Ostaijens dood - en mogelijk daardoor beïnvloed - aan zuster Léonie Hanlotte heeft gezondenGa naar margenoot6, liet zich over deze beginperiode echter pessimistischer uit: ‘A son arrivée je l'ai trouvé fort mal hypothéqué et j'ai commencé par le mettre au lit sans autre traitement. Puis, voyant que la fièvre persistait et que l'état allait plutôt en s'aggravant, j'ai, en désespoir de cause, tenté un pneumothorax.’ | |||||||||||
[Miavoye-Anthée, 24-9-27 ‘Le Vallon’]Waarde dokter, Ik ben nu ruim veertien dagen te Miavoye, voldoende om u enig bericht daarover te laten. Het privaat-sanatorium is, voor wat het sparen van de zenuwen van de patiënten betreft, uitstekend. Eerstens, er zijn slechts 7 patiënten, 6 heren en 1 dame, dat maakt dat de indruk van een villa met zieken de indruk van een sanatorium verdringt. Van al de onaangenaamheden: als kussen rechts en links, medicijnflesjes, ziekeverpleegsters en oude-vrouwe-geklets over ziekten en wonderlike genezingen, zijt ge hier, goddank, verlost, alsook van de mensen die het goed met u menen en u, in uw oor, een | |||||||||||
[pagina 848]
| |||||||||||
kostelike raad met zekere oplossing, komen fluisteren. Met belgiese verhoudingen gerekend, is hier een maximum aan rust-mogelikheid gerealiseerd. De dokter hier heeft mij nogmaals onderzocht en het resultaat van zijn onderzoek koïncideert wel met hetgeen ik van u wist - voor zover ik iets van u wist, want u vertelt niet altijd alles, niet waar! - Aldus, is de linkerlong nog al erg gesteld, maar de rechterlong is, voor Dr. Bérard, zo goed als geheel gezond. Hieruit volgt dat deze dr. weer enig[s]zins voelt voor pneumothorax. Nochtans is daar niet voor de eerste 14 dagen spraak van. Ik heb gerust op chaise longue en, nadien om de koorts sneller te achterhalen, in mijn bed. De koorts zinkt nu geregeld. Sedert ik rust, heeft het hoesten en het uitstoten ook iets afgelaten, vanwege de mindere inspanning. Buiten dit, niets te melden. Maar zeker de rust en het geregelde leven doen mij goed en het is maar jammer dat ik Uw raad niet een jaar vroeger heb kunnen opvolgen. Met de hartelikste groeten, blijf ik, waarde dokter,
uw zeer dankbare,
De uitvoerigste beschrijving van een aantal medebewoners gaf Van Ostaijen in zijn volgende brief, waarin hij voor Tine Ceulemans, als vrouw van een musicus, alle pianisten onder hen met hun muzikale voorkeuren opsomt: de dokter zelf met zijn baard à la Jozef Muls, diens vrouw en drie patiënten, waaronder een Brusselse juffrouw en een jonge arts. Het begin van deze brief heeft nog betrekking op het afscheid in Antwerpen: Tine's zoontje had zijn speelgoedkaleidoscoop, waar Van Ostaijen zoveel plezier in had, afgestaan als een afscheidsgeschenk, dat hem bij het instappen in de hand werd gedrukt. Aan het eind van zijn brief gaat Van Ostaijen nog even op de laatste gebeurtenissen bij De Hulstkamp in. Door tussenkomst van Tine blijkt een of andere ‘afrekening’, waar Achilles Noeninckx bij betrokken was, te zijn misgelopen. De slotopmerking over het ‘toewaarts wuiven’ doet vermoeden dat Tine dit bij haar zending druksels geschreven had, want in haar brief van 6 september had zij deze uitdrukking niet gebruikt. | |||||||||||
[pagina 849]
| |||||||||||
Tine Ceulemans, omstreeks 1919.
| |||||||||||
[pagina 850]
| |||||||||||
[‘Le Vallon’, Miavoye-Anthée, 26-9-1927]Liefste Minnekepoess, Ik ontving van je een brief en verder een zending met druksels allerhande vanaf de frankfurter illustrierte tot de Foyer, blad van het antwerps toneel: voor beide, mijn hartelikste dank. Minder dankbaar mag ik zeggen ik ben voor zekere zienbuis, die mij, op het moment van mijn vertrek, werd in de hand gestopt. Ziet ge nu zo'n grote slungel die een kleine jongen zijn zienbuis wegneemt! Hoe lief het van jou ook is mij dit tuig, dat ik nog steeds zeer op prijs stel, te bezorgen, zoiets mochten we heus, zelfs met toestemming van de jongen-eigenaar, niet doen. Enfin, ik hoop het bij hem weer goed te maken. Wat betreft de ‘mules’ enzovoort, dat treft goed. Ik wil hiermee zeggen, dat ik me eenvoudig zwarte pantoffels heb aangeschaft, een schoeisel dat in dit sanatorium met zijn zes mannelike en een vrouwelike (een damelike zou men moeten kunnen zeggen) patiënten helemaal op niveau is. De vrouwelike patiënt is een brusselse mejuffrouw, zoals er meer zijn. Ook zoals de mannelike patiënten zijn er meer. Maar, wat leuk, éh, dat er maar zeven zijn (zeuven, zegt men in Noord-Brabant) en dat het bijgevolg hier, goddank, maar weinig naar een sana trekt. De dokter is een dokter als alle dokters en daarom juist is het moeilik te zeggen hoe of hij is. Laat mij toe te zeggen dat er twee soorten dokters zijn, namelik deze met en deze zonder baard. Deze dokter is er een met baard. Je siddert. Evenwel vrees niet, zijn baard is niet gans buiten verhouding; het is een baard zoals deze van Jozef [Muls]. Buitendien speelt deze behaarde arts betrekkelik goed klavier. Ook zijn vrouw speelt klavier. Niet zo goed, maar zij weet het en zij speelt gemakkelike stukjes van Haydn en zo uit een boek voor Harmonium, trage dingen, zodat je de tijd hebt het volgende te ontcijferen. Er is ook nog een jonge arts hier, als patiënt, en die arts, die jonge arts dus, die speelt Chopin, de Mazurka's van Chopin. Altans dat was zo de eerste dagen van mijn verblijf alhier. En je kon dan de dame des huizes door de kamers horen zweven, al zingende de mazurka's van Chopin, beter gezegd de Mazurka 48, volgens de uitgave van Debussy. Mevrouw Dr. is een Zwitserse. Het is een slanke, zwarte vrouw van - puisque je le saisGa naar margenoot7 - drie en dertig jaar, en zo ziet ze er ook uit. Zij heeft grote tanden en een gebeente die ras bewijzen. Zij valt erg mee wanneer zij Chopin zingt; maar erg tegen wanneer zij Valentino bewondert. (Ik hem[b] gezegd: est-ce vrai, Madame, on m'a dit qu'il me ressemble; | |||||||||||
[pagina 851]
| |||||||||||
- kon ik nu zeggen: que je lui ressemble?) Haar te ere speelt men wel eens de ouverture van Guillaume Tell. Men voegt er echter bij dat G.T. slechts een legendariese verschijning is. Van de ‘spaanse dansen’ van Moszkowski (aangeraden aan v. ZundertGa naar margenoot8, die trouwens op deze recommendatie niet heeft gewacht), voor vier handen, heb ik nu al mijn bekomste. Er zijn hier in dit Sana te veel pianisten (ik vergat je nog een vierde voor te stellen, en dan de brusselse mejuffrouw speelt ook al, - al betreurt ze ‘Madame Butterfly’ pour fox-trott niet te beheersen) en zo mee gebeurt het dat je zoveel quatre-mains moet horen. Wat de feitelik in een eerste brief verplichte beschrijving van de streek betreft, ik kan daaraan niet veel woorden besteden, omdat ik het gebied van het sanatorium nog niet verliet. Om 8 uur ontbijt men, na dit ontbijt gaan de zieken (het antwerps meervoud, vind ik hier gewenst: ‘de ziekenen’) op het terras, wikkelen zich in hun dekens en leggen zich op hun ligstoel. Om 9½ komt de post. Als de heren met hun krant klaar zijn, gebeurt het mij soms te vragen: ‘M. Un Tel, est-ce-que vous permettez que je jette un coup d'oeil dans votre journal, oh, rien qu'une seconde, le temps de voir la bourse.’ En na deze minuut, geef ik dan de krant terug, après avoir vu la bourse. Wij blijven aan de chaise longue gekluisterd tot 12, dan middagmaal en dan tot twee uur, heb je vrijaf, als je het wenst, maar om twee moet eenieder weer terug op zijn ligstoel present zijn, tot vier. Want ‘les familles françaises ne connaissent pas le five o'clock des Anglais. Le gouter y est servi vers quatre heures’. Om 4½ ben je dan weer op je berrie tot zeven. Om 8½ lig je te bed. Ik schreef je al over een nog een heer die ook piano speelt. Dat is feitelik de ‘ster’. (Om je nog ‘im Bilde’ te helpen, er zijn dus als pianist hier aanwezig: de arts, Mevr. dokter, de dokter-patiënt, de ‘ster’ van het klavier en de Butterfly-mejuffrouw). De ‘ster’ van het klavier weigert hardnekkig Chopin voor me te spelen. ‘Non, zegt ie in volle-mond brussels, je déteste cela.’ Maar hij neemt ‘de Meesterzangers’ ter hand, zegt: ‘c'est difficile; mais au moins c'est de la musique.’ Hij deelt ons insgeliks zijn mening mee dat Harold Lloyd Chaplin overtreft. Ziedaar, hoe zonder dat een mens het kon voorzien, Richard Wagner op het plan van Harold Lloyd komt te staan. [Hier is een gedeelte van de brief afgescheurd, waardoor negen regels ontbreken.] Hiermee denk ik weer terug aan het oude ‘Sündenloch’: de Hulstkamp. Ik betreur het nog steeds zeer dat de tijd mij niet toeliet de bolwassing des Achilleus in acceptatie te nemen, met een knix. Hopelik heeft hij niet alles, bij mijn terugkomst, vergeten. Dat mijn afrekening, dank jouw tussenkomst, spaak moest lopen, vind ik nog steeds, voor mij, ‘vervelend’. En schrikkelik onrechtvaardig. (Ik | |||||||||||
[pagina 852]
| |||||||||||
verwijt me nog steeds niet mijn eerste intentie te hebben doorgezet: als ik een mep krijg, is het eerste gebod, hoe ook, een mep terug te geven.) Zeker, dat is onrechtvaardig tegenover jou, maar,... zo is de situatie. Enfin, ik ben, voorlopig, ten einde geschreven. Andere meldenswaarde wellicht voor een volgende gelegenheid. Wat dat van ‘toewaarts wuiven’ betreft, schrijf jij dat maar gerust, lief kind, zonder gevaar er in nederlandse taal door te zakken. Alzo dus, tot later en, intussen, met de hartelikste groeten, bien à toi
je Paul.
De laatste brief uit september was gericht aan Muls, die hem enkele dagen tevoren geschreven had. Doordat Muls' bericht echter verloren is gegaan, kan niet worden vastgesteld voor welke ‘attentie’ Van Ostaijen bedankt. Gezien de verdere correspondentie is het niet waarschijnlijk dat deze attentie reeds betrekking heeft op de aanvraag van een staatssubsidie voor Van Ostaijen, die Muls zonder voorkennis van Van Ostaijen had ingediend. Deze brief werd door een vergissing eerst ruim drie weken later verzonden, zoals blijkt uit Van Ostaijens brief aan Muls van 23 oktober 1927. | |||||||||||
[Miavoye-Anthée (‘Le Vallon’) 30-9-27.]Waarde vriend, Reeds een paar dagen ben ik u een antwoord schuldig op uw vriendelike brief, op uw hartelik gebaar. Dat ik te bed lag, mag daarvoor een verontschuldiging zijn. Nu dan: een stevige handdruk daarvoor, beste vriend, dat uw aandacht mij in deze, zeker voor mij niet gemakkelike tijd, niet vergeet. Er is als kunstenaar, over 't algemeen, maar weinig vreugde te rapen in Vlaanderen en daarom doet zulke attentie dubbel goed. Hopelik kan ik het met geregelde bijdragen weer een beetje glad maken, glad maken langs de materiële kant, bedoel ik, want de morele steun van uw gebaar heb ik gehad, voor nu en altijd.
Met de beste groeten,
De lange brief die Van Ostaijen aan ‘Minnekepoess’ geschreven had, beantwoordde zij enkele dagen later haast even uitvoerig met allerlei nieuws ‘van den Rialto’, in dit geval van de De Keyserlei en de Antwerpse kennissenkring. De ‘shampoing’ of ‘bolwassching’ waarover zij in de eerste alinea schrijft, | |||||||||||
[pagina 853]
| |||||||||||
heeft betrekking op de onuitgesproken terechtwijzing van Van Ostaijen over het feit dat ze haar adres op de envelop in het Frans had geschreven, wat hij bij zijn adressering verbeterde in ‘Steenbokstraat’.Ga naar margenoot9 Zowel haar mededeling dat ze van Olympia, d.w.z. Olympe Jespers, gehoord had dat de koorts enigszins was gezakt, als haar verwachting dat Floris Jespers hem over de negerrevue in de Antwerpse Hippodrome, tegenover het Museum voor Schone Kunsten, zou inlichten, bevestigen dat Van Ostaijen vanuit Miavoye ook met Jespers correspondeerde. Met Liane en haar ‘samedis mondains’ wordt Dr. Juliane Gabriëls bedoeld, de ‘blonde en mannelijke celebriteit’ waarmee ze concerten gaat bezoeken, is hun beider vriend Noeninckx en Frits Andereegh ten slotte is de naam van een gemeenschappelijke vrouwelijke kennis. De foto, die ze van de filmster Pierre Blanchard zoekt, noemt ze, met een toespeling op het woord ‘lichtdrukmaal’ dat Gezelle in Moederke gebruikt, een ‘lichtdenkmaal’. Op de lectuur van Paul Morand, uit wiens werk Tine aan het begin van haar brief citeert en die ze later ook nog ter sprake brengt, zal Van Ostaijen in zijn antwoord duidelijker reageren dan in zijn brief aan Du Perron van 26 april 1927Ga naar margenoot10, waarin hij slechts terloops over diens ‘hypertroferingen van ‘l'europe’’ had geschreven. Behalve van nieuwtjes voorziet ze Van Ostaijen ook van lectuur, wat niet alleen uit het begin van Van Ostaijens vorige brief aan haar blijkt, maar ook uit haar aankondiging de Nouvelles Littéraires te zullen opsturen. | |||||||||||
[Antwerpen 1 October 1927.]‘Hij was een lid der zeuven’.
Paulke, je weet toch wat een lintje is? ‘Le cochon international’ alias Paul Morand zegt er wel van: une bouche étroite comme un ruban de Légion d'honneur, het lintje hier ter sprake is echter gansch het tegenovergestelde daarvan, het is, het is een adorable groote Strik, zooals de meisjes vroeger aan hunne vlechten droegen. (Achter dit punt een zucht). En zoo een strik heb jij verdiend! Waarom? Ik hoop je dat zoo gaandeweg duidelijk te maken. Eerst is er, je lange brief, ik houd zeer veel van lange brieven, zelf[s] met mousseerende shampoings erin. Bedoelde shampoing was een levend portret van je, en ging over eene adresseering waarmee je niet instemde. Dat je me met voorbehoud, tòch schreef stel ik buitengewoon op prijs: eerste lus van de strik! Denk nu niet dat ik eene overwinning mijner zijds noteer, nogmaals ik apprecieer ten zeerste jouw geste, en buig het hoofd, onder de welverdiende bolwassching. Top dus voor de Steenb[ok].straat, in de | |||||||||||
[pagina 854]
| |||||||||||
toekomst. Ik hoop echter zeer dat me nog andere shampoings zullen worden geréserveerd, want Paulke ze zijn niet zonder charme. Dan is er de vaderlijke teederheid waarmee je me voor ‘doorzakken in Nederlandsche taal’ wenscht te behoeden. Dat is weer zeer lief van je dus: tweede lus van de(n) strik. Bovendien ben ik erg blij af en toe het schoone ‘toewaarts’ te mogen neerschrijven. Dan komt de trouwe weergave van de bewoners van ‘Le Vallon’ aan de beurt. We hebben dus de dokter, mèt baard à la Jozef, die betrekkelijk goed klavier speelt. Ik heb de Mazurka 48, lijfstuk van de arts-patie[ë]nt opgezocht. Hoewel veel entrain, denk ik dat de bekomste ervan al bij je is ingetreden. Kan je de dokter met de baard geen Glü[u]ck suggereeren? Met Mw. Dr. de Chopin zangeres, die je door de kamers hoort zweven, heb je het toch nog niet zoo slecht getroffen, dunkt me. De groote tanden en gebeente die ras bewijzen, en slank, en zwartharig bovendien, het is zeer veel... Mon dieu, dan kan de Valentino-admiratie er wel bij. Je zegt me niet welke meening zij is toegedaan nl. ‘qu'il me ressemble’, of ‘que je lui ressemble’ dat wist ik zeer graag, rapport Valentino... Van de Butterflymejufvrouw, pour foxtrott, niet te vergeten, geef je zeer vage contours. Ze interesseert je dus niet. Verder hebben we nog de meneer die zich enkel voor beursberichten interesseert, maar gelukkig toch nog oog heeft voor rasgebeente, slanke lijn, groote tanden etc - Goddank! Nu het nieuws van den Rialto. Voor ik je brief kreeg hoorde ik van Olympia dat je koorts lichtelijk was afgenomen. We hebben ons daar beiden zeer over verheugd. En de moeheid Paulke, ik hoop zoo dat die ook spoedig afneme. Liane gaat 13 October naar Rusland, Petrograd, Moscou, Odessa. Invitée der sovjets ter viering van het 10 j. bestaan der Republiek. Ze is nu al niet meer te houden, en beloven de samedis mondains na hare terugkomst zeer geanimeerd te zullen worden. Ze blijft zes weken weg - Daartegen kom jij ook weer terug hier. Er was in de Hippodrome een neger revue. Ik neem het hen zeer euvel dat ze gekomen zijn terwijl Paulke er niet was. Zag je ze misschien in Brussel? Ik ging er niet heen. Kon geen plaatsen meer krijgen. Floris J. wel. Hij heeft er je wellicht over geschreven of zal het toch wel doen. Nieuwe Concerten beginnen gauw. Zal dus weer spoedig de eer hebben naast een blonde, en mannelijke celebriteit te mogen plaats nemen. Mengelberg komt 2 m[aal]. d.w.[z.] het orkest 1 m. met Monteux. Mon compagnon de voyage à travers ‘l'Europe Galante’ Paul Morand | |||||||||||
[pagina 855]
| |||||||||||
is erg naar mijn zin, hoewel soms een beetje te veel virtuoos en impressario te gelijk. Blijft nog ter bespreking Pierre Blanchard filmster uit ‘le joueur d'échecs’. Ik zoek zijn ‘lichtdenkmaal’. Het is de eerste waarvan ik dit doe, en als ik hem vind stuur ik hem jou ter keuring. In rasbewijzen kan je me dan misschien nog voorlichten - Je weet dat Frits Andereegh in Holland Fransch studeert. Ze kwam over voor het huwelijk harer zuster Corry. Dat is nu niet zoo'n geweldig evenement zal je zeggen, maar het nieuws van den Rialto dient toch zoo trouw mogelijk te worden gee[ë]nregistreerd, en dan is er de naam van de echtgenoot dezer dame ‘Bénoli’ wat zeg je dààr van? Frits kan het nu toch niet minder doen dan met een ‘Eusepius’, vin je niet Paulke? Ter completeering van het Rialto nieuws dient nog gezegd dat ik uit dépit over de sinds lang verloren vlechten mèt strik, m'n haar zéér kort draag, alles weg langs de ooren, alleen één lok op het voorhoofd. Er was iemand die me vroeg, of die lok de veldslagen der liefde moest bedekken, maar dat iemand is geheel ontoerekenbaar. Verder zegt m'en omgeving, tot de randstaten toe dat het me goed staat, ik vind 't zelf ook, c'est l'essentiel? Dag Paulke; ik zend je morgen de N. Litt., als je soms nog andere druksels zoudt willen hebben zeg het me dan maar. Le courrier de la bourse misschien? Met zeer veel hartelijke wenschen tot spoedige beterschap, zon op het terras, geen al te overvloedig Chopin rantsoen, maar veel goede moed en geduld, hoe moeilijk deze beide ook samengaan, wuif ik jou toewaarts Paulke, met een mooi geruit zakdoekje.
je Minnekepoess
Twee dagen later ontving Van Ostaijen een brief van Du Perron, waarin deze zijn voornemen te kennen gaf hem op te zoeken. De twee boeken die Du Perron hem daarvòòr had toegestuurd, waren de dichtbundel Narrenwijsheid (1925) door J.C. van Schagen en een herdruk van De wandelende jood door August VermeylenGa naar margenoot11, zoals uit Van Ostaijens antwoord blijkt. De twee afleveringen van Den Gulden Winckel waren de nummers van 20 augustus en 20 september 1927. In het septembernummer staat R. Herremans eerste bijdrage aan de Kroniek der Poëzie van Den Gulden Winckel, waarin hij de bloemlezing van August van Cauwelaert, De Vlaamsche jongeren van gisteren en heden, bespreekt en het daarbij opneemt voor Van Ostaijen. In hetzelfde nummer had Du Perron onder Ingezonden Stukken een brief gepubliceerd, gedateerd ‘Brussel, 9 Sept. '27’, over het geval-De zondaar, de ‘pornografische’ roman van Alie Smeding. | |||||||||||
[pagina 856]
| |||||||||||
Van de door Du Perron in zijn postscriptum genoemde eigen uitgaven verscheen de tweede druk van Bij gebrek aan ernst pas na de dood van Van Ostaijen, en was toen, zoals reeds vermeld, opgedragen ‘aan de nagedachtenis van Paul van Ostaijen’. Behalve met Nameno's terugkeer werd deze tweede uitgave, waarin de poëzie was vervallen, ook nog met Ieder zijn kwelling en De derde Nameno uitgebreid. Nutteloos verzet is nog later, in 1929, verschenen. De definitieve inhoud hiervan is geworden: Zo leeg een bestaan, Historie van gevoel, Het drama van Huize-aan-zee, Voor alle zekerheid en De avonturiers. | |||||||||||
[Gistoux, 3.10.27.]Beste van Ostaijen, De nieuwe maand is gekomen, de portemonnaie heeft zich weer een beetje gevuld, en de schrijver dezer regelen voelt zich gereed naar zijn zieke broeder te reizen. Ik moet echter gaan vanuit Gistoux. Er gaat een eerste tram om half 7 's morgens tot Chastre, vandaar kan ik gaan tot Namur, waar ik tegen 10 uur, 9 uur misschien wel, kan zijn. En dan? Namur-Hastières? En dan?... Kan je me niet even schrijven hoe ik precies moet doen, en of er mogelikheid is in één dag heen en terug te gaan? Ik zond je twee boeken (die je misschien al kende!) en twee Gulden Winckels, waarin o.a. over u, heer, en mij gehandeld werd - over u en door mij is wellicht juister, hoewel niet: over u door mij. De heer Herreman heeft zelfs op je gewedGa naar margenoot12, wat ik sympatiek van hem vind. Hij breekt een lans voor je tegen Van Cauwelaert, wat ik niet van hem had verwacht. Is de reden te zoeken in jullie beider vriendschap voor Toulet?Ga naar margenoot13 of ligt de oorzaak véél dieper? Ik heb je veel dingen te vertellen als ik bij je zal zitten, dus moet me van tevoren goed de plicht opleggen de kranke dichter niet te vermoeien. Trouwens, je zegt wel: ‘Tot zover en niet verder!’, als Witte van Haamstede op het Manpad, en ik speel dan de rol van de Vlamingen. Schrijf mij spoedig - want ik vertrek 10 Okt. a.s. uit Gistoux en zou je liefst vóór mijn vertrek opzoeken. Geloof mij als steeds, met hartelike groeten, je
Edu P.
P.S. - De nieuwe B.G.a.E. gaat eerstdaags ter perse, bevattende dus: de 5 verhalen der eerste uitgaaf + Nameno's Terugkeer. Aanvaard je de opdracht van het ensemble? (De andere vervallen). Er ligt ook al een nieuwe bundel klaar onder de titel Nutteloos Verzet. | |||||||||||
[pagina 857]
| |||||||||||
Deze bevat 4 verhalen: Zo Leeg een Bestaan, Historie van Gevoel, Ieder zijn Kwelling, en Het Drama van Huize-aan-Zee. Misschien komt er een vijfde bij.
In zijn antwoord met uitvoerige opgave van de mogelijke reisroutes, geeft Van Ostaijen tevens te kennen dat hij zich bijzonder heeft vermaakt met ‘des heren v. Eckeren's tijdschrift’, Den Gulden Winckel. Het nummer van 20 augustus 1927 bevat onder de reeks-titel Al pratende met... een interview van G.H. Pannekoek Jr. met Alie Smeding, waarin zij - op blz. 181 - verklaart: ‘Toen Achter het Anker verschenen was maakte ik een wandeling over het ‘Zuud’ [in Enkhuizen]. Er stonden eenige mannen te praten, maar ze wilden me niet doorlaten. Toen ik langs een huis in aanbouw liep viel er ‘toevallig’ een steen langs me. Ik kon daar niet langer blijven.’ Indien Greshoff Van Ostaijen niet rechtstreeks om gedichten gevraagd heeft, moet er tussen bovenstaande brief en die van 12 september nog een enkele tussen Du Perron en Van Ostaijen gewisseld zijn, want in de bewaard gebleven brieven is nergens sprake van het opsturen van gedichten aan Greshoff, waar Van Ostaijen nu over meedeelt, dat hij er nog niet toe gekomen is. Du Perron had door Stols in de zomer van 1927 Greshoff leren kennen, die in juni van dat jaar in Brussel was komen wonen, en was met hem in het najaar bevriend geraakt. Greshoff was toen bezig, samen met A.F. Mirande, een schoolbloemlezing van vier delen in de serie Mozaiek samen te stellen. In het vierde deel hiervan, Lyriek IV, dat de moderne poëzie bevatte en eind 1927, vòòr de overige delen, uitkwam, waren noch van Van Ostaijen, noch van Van de Voorde gedichten opgenomen. De enige Vlamingen die hierin een plaats vonden, waren Jan van Nijlen, Richard Minne en Marnix Gijsen. Bij dezelfde uitgever, Tjeenk Willink te Zwolle, verscheen in 1928 echter, buiten de serie Mozaiek, nog een bloemlezing van Greshoff en Mirande, ditmaal in één deel en onder de titel Lyriek. Hierin waren de Vlamingen uit Lyriek IV aangevuld met Firmin van Hecke, Urbain van de Voorde, Karel van den Oever, Wies Moens, Achilles Mussche, Maurice Roelants, Raymond Herreman, Karel Leroux, Van Ostaijen, Victor J. Brunclair en Frank van den Wijngaert. Zowel Van de Voorde als Van Ostaijen kregen in deze bloemlezing twee bladzijden toebedeeld, waarop van ieder drie gedichten werden afgedrukt. De hier volgende brieven van Van Ostaijen uit Miavoye werden alle - op enkele uitzonderingen naGa naar margenoot14 - tot 19 december geschreven op briefpapier van het sanatorium, dat van een briefhoofd was voorzien. Links boven stond gedrukt: ‘‘le vallon’’ en rechts boven: ‘Miavoye-Anthée, le...’. | |||||||||||
[pagina 858]
| |||||||||||
[5-10-27]Mijn beste du Perron, Beurt om beurt ontving ik van je: boeken, des heren v. Eckeren's tijdschrift, een brief; om alles mijn hartelikste dank. Bij al deze zendingen hoort feitelik kommentaar, doch vooreerst zal ik maar beginnen met het oord waar ik vertoef een plaats op onze kaart te geven. Om er van uit Gistoux te geraken zijn er eenmaal voorbij Namur twee wegen: ten eerste) per spoor over Namur-Dinant- (hier waarschijnlik overstappen) Hastières en dan van Hastières per auto naar Miavoye. Indien ik de dag weet, zou ik een auto bestellen, anders bestaat de kans dat je er geen vindt. Miavoye is een uur lopens van Hastières. 2e) Namur-Dinant per spoor en dan Dinant-Anthée met het buurttrammetje dat je tot Anthée brengt, twintig minuten van Miavoye (557 in de Reisgids). Wat middageten en gouter betreft dat gebeurt zonder moeilikheden bij ons en daartoe ben je mijnerzijds vriendelikst geïnviteerd. Stellig kun je op een dag heen en terug, wanneer je tijdig vertrekt. Zou je over twaalven arriveren en niet gemiddagmaald hebben, zo kom je ook nog wel terecht: de arts en zijn vrouw zijn nette mensen. Wat betreft de weg kan ik je niet raden; je moet de korrespondenties bestuderen. Het autoritje kost 14 fr. van Hastières naar Miavoye. Nu heb je al de inlichtingen die ik je geven kan, aangezien ik hier nog niet verder ging dan mijn chaise-longue. Zo'n Gulden Winckel is voor een zieke - je weet ik stak acht dagen in mijn bed - een hele schat. Biezonder wanneer men over zich geschreven ziet en anderzijds door vrienden. Die gebeurtenis met Alie Smeding is kostelik, onbetaalbaar! - Het slachtoffer Smeding biezonder is de moeite waard in de beschrijving van al het leed dat zij, ter wille van de Waarheid, op zich nam. Ik, voor mijn part, vind de aanval van die bouwarbeiders te Enkhuizen die, ‘als bij vergissing’ (tekstueel) een baksteen vlak achter mej. Smeding lieten neervallen, het meest schokkend. Hartroerend is het ook dat zij bij vrienden een mansardekamer kreeg. En nu Holland op zijn best: is ‘de Zondaar’ pornografie. Je terechtwijzing is voortreffelik, voor al de betrokkenen, voor Smeding, voor Nijhoff enz. Zo, je bent alweer klaar met een nieuwe uitgave van B.G. aan E.? Ditmaal dus onder jouw naam, als ik je goed begrepen heb. De opdracht aanvaard ik met mijn hartelikste dank, je doet er me veel plezier mee, maar... is dat wel ‘richtig’ met de andere, vroegere opdrachten. Mag je dat zo: de 1e uitgave aan die, de 2e aan die opdragen?Ga naar margenoot15 - Ik heb er niks op tegen, maar ik vind dat die anderen hun vertelling zowat als hun bezit mogen beschouwen. Wat denk je daarvan? | |||||||||||
[pagina 859]
| |||||||||||
In dat geval zou ik voor de opdracht van het ‘Nutteloos Verzet’ mij kandidaat stellen. Maar hoe ook, ik dank je wel. Wat de heer Greshoff betreft ik heb hem die twee gedichten nog niet gestuurd. Redenen daartoe zijn tweeerlei: 1e) ik heb ‘Nachtelike optocht’ niet hier, ik zou dus, naast ‘Melopee’ iets anders moeten sturen;Ga naar margenoot16 2e) ik heb wel een beetje schrik voor bloemlezingen, b.v. ga ik daar met twee gedichtjes staan, en v.d. Voorde b.v. met twaalf sonnetten? - Dan is het publiek al meteen georiënteerd, wie of ‘de grootste figuur’ is. ‘Narrenwijsheid’ was, tot je het mij zond, me onbekend. Het kan bezwaarlik een verlies genoemd worden; misschien echter voor de literatuurkenner een schande. Het is goed dat ik ‘de W. Jood’ herlezen heb: dat het zo onbeduidend was, als het me nu voorkomt, stond me niet in het geheugen. Je nieuwe verhalen zie ik met ongeduld tegemoet. Nu, met hartelikste groeten, tot binnenkort
Je Paul v.O.
De volgende dag schreef Du Perron een ongedateerde brief om Van Ostaijen te melden dat zijn reis naar Miavoye nog een week moest worden uitgesteld. Blijkens de verdere correspondentie is dit bezoek, het eerste dat Van Ostaijen in Le Vallon ontvangen heeft, niet op de door Du Perron voorgestelde vrijdag 14 oktober, maar eerst op zondag 16 oktober doorgegaan. Du Perrons Ballade der Polderlandsche onrustige kapoenen is, ondanks zijn vraag aan Van Ostaijen, niet in Vlaamsche Arbeid gepubliceerdGa naar margenoot17, maar, zoals hij in onderstaande brief al overweegt, ‘op losse vellen’ gedrukt en door hem zelf verspreid. Het derde Nameno-verhaal, dat Du Perron onder de titel Het laatste treffen nog aan de tweede druk van Bij gebrek aan ernst wilde toevoegen, is daarin terecht gekomen onder de titel De derde Nameno, echter zonder een voorafgaande brief aan Van Ostaijen. Het vijfde verhaal voor de prozabundel Nutteloos verzet, waar Du Perron volgens zijn brief aan werkte, is inderdaad onder de titel Voor alle zekerheid in deze bundel opgenomen. Du Perron heeft Nutteloos verzet, welke uitgave hij volgens zijn brief verreweg het meest aan Pascal Pia vond toekomen, ten slotte aan Jan Greshoff opgedragen. Aan de wens, die Du Perron in de voorlaatste alinea van zijn uitvoerig epistel uitspreekt, om eens een gedicht als de Melopee ‘cadeau’ te krijgen, heeft Van Ostaijen vrij spoedig voldaan, door hem na zijn bezoek het Alpejagerslied op te dragen en toe te zenden. | |||||||||||
[pagina 860]
| |||||||||||
Gistoux, Donderdag.
Beste van Ostaijen, ‘De akelige vent’ zal je zeggen, maar... ik zal de eerste dagen nog niet kunnen komen. Nu is dit weer niet helemaal mijn schuld, maar mijn moeder wil plotseling van hier weg, omdat er net een nieuwe meid is die ‘bedorven’ zou worden en omdat de chauffeur... enfin, om redenen van hoog-politiek-huishoudelike aard. Ik ga dus vanuit Brussel naar je toe, wat, after all, misschien ook veiliger is, gegeven de aansluitinkjes die ik 's avonds overal zou kunnen missen (hièrheen). Laat ik de dag dan ook maar vaststellen, en zeggen: Ik kom Vrijdag a.s., vanuit Brussel, dus over een week. Als het je niet schikt heb je dan nog alle tijd mij af te bestellen, naar de rue St. Jean 21. Hoor ik niets dan is het in orde en kom ik aangezet: ik neem dan een trein direkt naar Dinant, of zo mogelik naar Hastières. In afwachting van mijn komst wil ik intussen nog wel proberen je wat te amuseren. Gelijk hiermee gaat een boekje: ‘Wat de Pers zegt over De Zondaar door Alie Smeding’ - iets verrukkeliks, simpelweg. Vooral als men zo achter elkaar leest hoe al die heren, ieder naar eigen trant, het verhaaltje navertellen. Het bespaart iemand meteen de moeite de 2 delen te lezen, of altans te kopen; ze kosten 7 gulden (of 9 gulden?) zoveel. Het boekje persbeoordelingen kreeg ik gisteravond door Willink toegestuurd; het heeft mij de volgende ballade ontlokt in de stijl van Tailhade - die ik als hors-d'oeuvre gaarne in een paar kranten verspreid zou zien. Daar is ook wel kans op, ik heb het ding meteen naar Greshoff gezonden. Anders druk ik hem op losse vellen en stuur die zo naar de redaktiebureau's. Dus, voilà: | |||||||||||
BALLADE DER POLDERLANDSCHE ONRUSTIGE KAPOENENGeschreven bij het verschijnen van Nijgh & Van Ditmar's boekje: Wat de Pers zegt van De Zondaar door Alie Smeding. Mejuffrouw Smeding heeft het boek gebaard
Dat Polderland een noodkreet zou ontlokken.
Elk kunst-man heeft er zich op blind gestaard
Om er zijn klein artikel uit te fokken.
Borel zelfs voelt zijn rein gemoed bezwaard,
Hij keek nooit verder dan Kwan-Yin haar rokken,
| |||||||||||
[pagina 861]
| |||||||||||
Een oude viespeuk kwijlt licht in zijn baard,
Maar hij's geschoren, en hij luidt de klokken:
‘Blijv' Polderland voor zulke taal bewaard!’
De Lullen Rozewater zijn fameus geschrokken.
Dé stok in 't hoenderhok geeft steeds misbaar,
De knorkapoenen wagglen rond hun hokken.
Hopman en Lapidoth zeggen: ‘'t Is waar
Misschien, maar 't kan de menschen schokken.
Een onbekende mag zoo schrijven, maar
Mejuffrouw Smeding kan veel koopers lokken...’
Sade, Restif, Cleland! waakt over haar!
Hoedt u voor de oude bokken die gaan mokken:
Polderland's leestrommels zijn in gevaar!
De Lullen Rozewater zijn fameus geschrokken.
't Verhaaltje is minder sterk toch als gewaagd,
Een goede maag kan heel wat sterkers slokken:
Een leeraar, door zijn vrouw, in bed, geplaagd,
Krijgt bijgevolg plezier in dienstbre sokken.
Het komt méér voor, en Meester Ritter vraagt,
Vol weemoed: ‘Hoe ver zijn wij?...’ Zonder jokken:
Het is niet ver. Polderland blijft wel Maagd.
De Zondaar is wat boersch en wat betrokken,
Louijs, zegt Nijhoff, heeft hem meer behaagd.
De Lullen Rozewater slechts zijn zéér geschrokken.
ENVOI
O Goddlijke Aretino! daal op aard
Een oogwenk om van schateren te stokken.
En trek dan elk Kapoen wat aan zijn staart:
Die Lullen Rozewater zoo fameus geschrokken!
Maar inplaats van het woord ‘lullen’ dat misschien wat sterk is (gegeven de omstandigheden!) zet ik: - O wat eigenlik ook vermakeliker is. Als je lust mocht hebben het ding naar Vl. Arbeid te sturen? met een begeleidend woordje dat ook afgedrukt zou kunnen worden? ik brand van verlangen het overal verspreid te zien, ik ben nooit misschien nog zo eerzuchtig geweest! Wat nu de opdrachten betreft van die vorige uitgaafjes: je m'en balance. Die waren gericht aan: Duboux, een Zwitser, met wie ik alle kontakt verloren heb; zijn zuster, dito-dito; mijn neef Suleyman die zich wel | |||||||||||
[pagina 862]
| |||||||||||
troosten zal, de Csse du Monceau, die niet genoemd wordt en die ik eens per jaar bij ongeluk ontmoet, en de maîtresse van mijn vriend Bas Tissing, die erbij genomen werd omdat ze in het bezit was van een overheerlike naam (Trijntje de Vos). - Er is nu nog een 7e verhaal bijgekomen (dat komt ervan als je de dingen persklaar maakt): het is een derde Nameno - dat is jouw schuld! - en het heet: Het Laatste Treffen. Het begint met een brief aan jou, die verdere kommentaar hier feitelik overbodig maakt. Je zult wel zien; ik neem het voor je mee. Als je het gelezen hebt moet je proberen een betere titel ervoor te vinden, nu je toch dagen lang doorbrengt op een chaise-longue. Ik ben bezig aan een 5e verhaal voor Nutteloos Verzet, waarvan het schema geheel klaar ligt, en dat een ‘nieuw avontuur’ is van Alexis uit Zo leeg een Bestaan. (Ik bedenk daar dat je dit personage niet kent omdat hij nog niet voorkwam in de drie stukjes die in Het Woord werden afgedrukt.) Dit 5e verhaal zal heten: Voor Alle Zekerheid. Ik weet nog niet aan wie ik de bundel zal opdragen: hij komt verreweg het meest toe aan Pia, maar het is een beetje idioot Hollandse boekjes op te dragen aan iemand die grote lol heeft als hij op zijn Frans ‘brievenbus’ heeft gezegd en ‘posterijen’. In de bloemlezing van Greshoff, die er een is voor schoolgebruik of iets dergelijks, zullen zeker geen 12 sonnetten staan van Van der[de] Voorde. Ik denk dat de ‘beroemdste figuren’ er zes, zeven verzen in krijgen, hoogstens, maar ik heb er niet verder naar geïnformeerd omdat ik er zelf speciaal 12 gedichten voor wou schrijven en achteraf bleek dat ik helemaal niet was gevraagd. Greshoff is geen onaardige kerel: hij is uit Holland gevlucht omdat de geest onder de kollega's hem te bar werd, en schrijft soms dingen in een luchtige toon, die op zichzelf, in een Hollander, al ‘verblijdend’ werkt. Intussen, de Mélopée hoef je niet meer voor hem over te schrijven; die heeft-i al in een nr. v. Vl.A. teruggevonden. ‘Het is een pràchtig gedicht’, heeft-i mij gezegd. Ikzelf zit me ook nog altijd in stilte te verheugen dat je er nog een stuk of wat zo zult schrijven en dat ik er dan eentje van cadeau krijg... Salmon schreef: ‘Les poètes, lorsqu'ils sont pauvres, s'envoient pour leurs étrennes leurs derniers livres enveloppés de faveurs, afin de croire qu'ils reçoivent aussi des bonbons.’ Het is een zin die diepe indruk heeft gemaakt op Malraux wiens verlangen het is dat-i onsterfelik worde. Ik help hem dus die gedachte te verspreiden en citeer ze de laatste tijd iedere week. De rest praten we Vrijdag af, als ik geen tegenbericht ontvang. Je schrijft me niets van jezelf, moet ik daaruit opmaken dat alles goed gaat - redelikerwijs altans? Je moest je iedere week laten fotograferen op dezelfde plaats en in dezelfde belichting en die foto's rondzenden aan | |||||||||||
[pagina 863]
| |||||||||||
je vrienden, vooral aan vrienden als Herreman, die op je wedden. In ieder geval mijn beste wensen, nogmaals tot spoedig, en een ferme hand van je
Edu P
Toen Van Ostaijen de volgende brief aan Burssens schreef, stond het kennelijk al vast dat tot pneumothorax zou worden overgegaan. Uit zijn informatie naar de zaterdagavondbijeenkomsten in De Hulstkamp blijkt dat behalve Noeninckx en het echtpaar Ceulemans ook de schilder en binnenhuisarchitect Jan Cockx - wiens naam door Burssens en Van Ostaijen als Cox geschreven werdGa naar margenoot18 - tot de vrienden van deze kring behoorde. | |||||||||||
[10-10-27]Beste Gaston, ik ben je wel al een tijdje enkele ‘levensblijken’ verschuldigd. Ik ben nu vijf weken hier, gescheiden van de overige wereld, en ‘der’ zoete mijmerij overgeleverd. Dat ben je ook weer direkt gewoon. Ik heb vooreerst op een chaise-longue gelegen, maar daar de koorts niet geregeld zakte, ben ik te bed gaan liggen. De volgende week, begint men toch daaraan de ene (linker)long op non-aktiviteit te brengen door pneumo-thorax, dewijl de rechterlong zo goed als ongeschonden is. Van de pensionaires is weinig te zeggen, maar de vrouw van de arts is een aardige verschijning: een zwitserse, lang en zwart, sterk gewelfd voorhoofd en een zwaar gebit. Ik ben nu de ganse dag alleen in mijn kamer, met een open venster dat op een rode beuk geeft die nu, alvorens geel te worden, nog effentjes langs het groen moet, daarachter heb je een hele kleine kastanjelaar, waarvan de gele blaren zoveel licht drinken dat zij de heldere tinten krijgen van rijnwijn in het licht. En de hele dag, tot vier ongeveer, staat de zon op deze twee bomen: voorlopig heb ik daaraan nog genoeg. Hoe gaat het jou? nu, nadat je zo opgeknapt uit Zw. bent teruggekomen? goed, wil ik hopen. Hebben de zaterdaagse konferenties in de Hulstkamp nog steeds plaats en blijft het nog even gemakkelik er de mensen te doen inlopen? Is Cox nog steeds autobezitter? Gaat Noeninckx nog steeds gebukt onder de last van het lee[e]raarschap? En Ceulemans nog altijd even stralend, naast zijn egade? In Holland zijn, zoals je wellicht ook gelezen hebt, de poppen aan 't dansen geraakt, naar aanleiding van een roman van zekere juffrouw Alie Smeding uit Enkhuy[i]zen, ‘de Zondaar’. Daarover hebben nu de uitgevers een brochure uitgegeven, die heet: ‘Wat de pers zegt over | |||||||||||
[pagina 864]
| |||||||||||
‘de Z.’ van Alie Smeding[’] en die brochure kan je gratis hebben; voor het geval ze in de Ned. Boekh. verkrijgbaar zou zijn raad ik ze je aan. Deze juffrouw Smeding is, volgens de mening van sommige kritici, net te ver gegaan in de beschrijving van zekere passionele momenten. ‘Ja, zeggen de verdedigers, dat is waar, maar het was met het doel de mensen al de gemeenheid te laten zien van neo-malthusianisties geslachtsverkeer, enz.’ Pornografie, hier! - Een schitterend pleidooi daar! En dat alles omdat een dametje zo van ver wat over de zaak gekletst heeft. - Maar je moet die verontwaardiging lezen. Laat jij nu ook eens iets van je horen, als je tijd te over hebt. Intussen, met de beste groeten voor uw vrouw en de vrienden,
een poot van je
Geheel in de stijl van de Hulstkampgesprekken brengt Burssens zijn vriend op de hoogte van allerlei, grotendeels uit Mechelen afkomstige, nieuwtjes. De geruchten over een ophanden zijnde literaire prijs, die Burssens van Albert van Hoogenbemt vernomen had, hielden misschien verband met Muls' poging van minister Huysmans een toelage voor Van Ostaijen te verkrijgen of met de komende Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie (1926-1928), waarvoor de jury bestond uit Franz de Backer, Frank Baur, Arthur Cornette, Alfred Hegenscheidt en Stijn Streuvels. Ook Juliane Gabriëls heeft ervoor geijverd deze prijs aan Van Ostaijen toegekend te krijgenGa naar margenoot19, maar hij is ten slotte uitgereikt aan Achilles Mussche voor diens bundel De twee vaderlanden (1927). Uit dezelfde bron was Burssens eveneens ter ore gekomen dat Du Perrons Ballade der Polderlandsche onrustige kapoenen uitvoerig over het gebruik van een preservatief zou handelen! De tentoonstelling waar Ceulemans in de Hulstkamp verslag over uitbracht, was ingericht door de katholieke PelgrimgroepGa naar margenoot20, waatoe ook de tekenaar en glasschilder Eugeen Yoors behoorde. Aan het slot van zijn brief schrijft Burssens over de Mechelse schilder Jan Verschueren, aan wiens werk Van Ostaijen zijn voorlaatste tentoonstelling in de Vierge Poupine gewijd had.Ga naar margenoot21 | |||||||||||
[pagina 865]
| |||||||||||
Gezicht op de beuk en de kastanjeboom uit Van Ostaijens kamer in Le Vallon.
| |||||||||||
[pagina 866]
| |||||||||||
één long heel goed stellen. Mijn vrouw en ik wensen je het beste toe en hopen je over enkele weken terug in Antwerpen te zien. Of vertrek je onmiddellik naar Zwitserland? Dat zal je nu niet moeilik vallen want het schijnt dat je een groot geluk boven 't hoofd hangt. A. van Hoogenbemt, die ik Zondag jl. te Mechelen ontmoette, vertelde me dat Toussaint v. Boela[e]re je een letterkundige prijs zou trachten te bekomen - T.v.B. zou er bijgevoegd hebben dat die prijs je zou toelaten naar Zwitserland te reizen. Als het waar is... dan beter laat dan nooit. De mensen zullen zeggen: je moet maar geluk hebben in de wereld. Maar misschien zijn over enkele weken je connecties met de Frau Doctor zover gevorderd, dat je er aan denkt je verblijf aldaar te verlengen! Dan heb je alle kans dat je de rode beuk en de kleine kastanjelaar, na in groen en goud, ook in wit zult zien, ‘malgré que toi-même tu verras tout en rose’. In de Hulstkamp zien de vrienden nog altijd even groen. Noeninckx had Zaterdag een kaart om naar het orkest van het Amsterdamse Concertgebouw te gaan luisteren, maar zijn ambtsbezigheden hebben het hem belet; hij vond dat zo verdomd jammer en had blijkbaar met zichzelf medelijden. Hij stond er van verbaasd dat Jan Melis dat niet zo jammer vond! Ceulemans was naar de ekspozitie van ‘De Pelgrim’ geweest, en beweerde dat in de schilderijen van een zekere Yoors (het schijnt dat dit de artiest is die de mooie omslagtekening voor ‘Dietsche W. en B.’ heeft geschapen (of geschept)) tot grote verontwaardiging van Cox en MantjeGa naar margenoot22, geen tekening zit. En in deze stijl gaan dan de Zaterdagse discussies hun gang. Cox is nog steeds autobezitter, en als ik hem kan bewegen op een Zondag een rit naar de Ardennen te doen, dan mag je ons verwachten. Ik schrijf je dat dan nog wel. Van de roman van Alice [Alie] Smeding vertelde me v. Hoogenbemt nogal plezierige dingen. Du Perron zou een ballade aan die juffrouw hebben gewijd (misschien ken je ze al, de ballade bedoel ik). In die ballade moet namelik in het lang en het breed verteld worden hoe je het best een ‘redingote de fabrication anglaise’ (stijl Casanova) aantrekt. Is het waar dat du Perron die ballade heeft laten drukken en naar alle Hollandse bladen heeft gezonden? De brochure der uitgevers van ‘De Zondaar’ heb ik nog niet gezien; ik zal trachten ze mij aan te schaffen. Je weet nooit of zoiets je niet eens zal te pas komen! Van Gust van Cauwelaert kreeg ik een brief en die vindt mijn gedicht ‘Vrijheidslied’Ga naar margenoot23 dat hij in zijn bloemlezing heeft gepubliceerd, het beste dat ik ooit heb geschreven. Nou, alles is mogelik. Ik heb hem dan toch maar verzocht van het in een eventuele herdruk niet meer op te nemen, waarop hij mij antwoordde, dat hij ‘desgevallend zich met mij betreffende | |||||||||||
[pagina 867]
| |||||||||||
De Hulstkamp aan de De Keyserlei te Antwerpen.
| |||||||||||
[pagina 868]
| |||||||||||
de op te nemen gedichten zou verstaan.’ Daarmee is mijn hart weeral vermurwd, en tel ik misschien een vijand minder in mijn omgeving. Da-ag en stel het goed. De vrienden laten je hartelik groeten; ook Wies Moens die ik vorige week ontmoette (dit rijm is niet zo slecht). Tot binnen kort hoop ik
de vijf van je
[P.S.] Verschueren (uit Mechelen) schijnt ernstig ziek te wezen (inzinking van het zenuwstelsel) Zijn gezin verkeert in de grootste mizerie. De pastoors voor wie hij totnogtoe werkte, zien niet eens naar hem om!!
Eén dag voor Du Perrons bezoek schreef Van Ostaijen een antwoord op Tine Ceulemans' brief van 1 oktober. Het daarin vermelde ‘leed dat de Floris ondergaan moest’ heeft betrekking op een neusoperatie die Jespers enkele dagen tevoren onderging. | |||||||||||
[15-10-27]Beste Minnekepoess, Ik heb van je een brief gehad en enkele ‘Feuilles littéraires’; voor dit alles miijn hartelikste dank. Nu is het weer jouw beurt een briefje te hebben, al zijn de gebeurtenissen hier gering en schaars. Wat mij betreft, ik lig nu alweer 16 dagen te bed, niet omdat het me zo erg slecht gaat, maar wel om de koorts naar omlaag te drukken. Verder is er besloten - dan toch! - pneumothorax toe te passen, dat is het op non-aktiviteit-brengen van de zieke long (links). Ik blijf dus nog wel tot einde '27 hier. Hiermee heb je nu feitelik, alles ineens, het nieuws dat ik redelikerwijs bijeen kan scharrelen. Geen Hulstkamp, geen dit of geen dat en zelfs neem ik niet meer deel aan de gemeenschappelike maaltijden: ook hierover kan ik je niks schrijven. In die zin: le vide complet. Maar dat is lang niet zo onaangenaam, als men het zich wellicht voorstelt. Over Chopin en over Paul Morand: laat ons geen ruzie maken, liefste Minnekepoess! Jij krijgt van mij Paul Morand cadeau en ik behoud Chopin. Zo hebben wij beiden de held van ons hart en moeten we niet ‘sjaloes’ zijn de een op de andere. En mijn liefde voor Chopin is er een oude, die blijkbaar moeilik sterft. Evidemment, cela n'est pas très à la page... peut-être... Maar Paul Morand, niet interessant, heeft zelf niks te vertellen; il n'a rien dans le ventre, hij is zonder enige persoonlikheid. | |||||||||||
[pagina 869]
| |||||||||||
Van het leed dat de Floris ondergaan moest, hoorde ik een en ander. Van de andere Antwerpenaars, Vlamingen, Hulstkampgetrouwen en Beerschot-supporters, vernam ik niets. Hopelik gaat het eenieder naar wens. En morgen heb ik bezoek. Dat is iets nieuws in de gebeurtenissen-cyclus hier. Et c'est tout, absolument tout. Met de hartelikste groeten,
b. à t.
P.S. Zoe[ë]ven ontvang ik van Burssens een brief, waarin een prachtig verhaal voorkomt van onze Chilles, bezitter van een kaart voor een concert van de Amsterdammers, doch anderzijds verhinderd - door ambtsbezigheden verhinderd - daarheen te gaan. Het schijnt dat Chilles het zeer jammer vond en dat hij Jan Melis niet goed kon begrijpen, waar deze meende dat het hee[he]lemaal niet zo jammer was. Enfin, ik stel me voor: een schat van een discussie.
P.
Dezelfde dag had Tine Ceulemans hem geschreven, zodat de voorgaande en de volgende brief elkaar hebben gekruist. Het door haar vermelde ‘Zum halben Kilo’ was de naam van een Antwerpse havenkroeg, die door Van Ostaijen in Holle haven uit Bezette stad eveneens gebruikt werd.
Zaterdagmorgen, 8 u.
Paulke, ik kreeg gister avond eene zóó prettige reportage over je aanwinst inzake ‘gewichtigheid’ dat ik niet kan nalaten, er je zelfs ‘en peignoirpôle-nord[’] en verwelkte c[h]rysanten coiffure, zeer hartelijk om te feliciteeren. ½ Ko! Je ziet hij staat in een lijstje. Gaat zoo voort mijn zoon en je zult spinazie eten. ‘Zum halben Kilo’ Dat opschrift maakte op mij altijd de indruk van sterk geconcentreerde kracht, dat wordt die van jou nu ook, want hij, de ½ K. is vast het begin van véél meer, maar zal het je denkelijk toch genoegen doen te hooren dat je titel van ‘vlieggewicht’ je blijft voorbehouden. Ik zie nog de smalende trek om je mond, waarmee je me even voor je vertrek zei ‘Jij doet zeker eene vermageringskuur’. Sans rancune cher | |||||||||||
[pagina 870]
| |||||||||||
ami. Rialto nieuws: Niet veel. Ja toch! er was den Floris met z'n neusoperatie van 250 m. windsel, maar daar weet jij natuurlijk reeds alles van, dat staat vast. Plaag hem niet te veel, want hij is er werkelijk zeer van onder de indruk. Aan den andere kant is die goede Olympe van de weeromstuit ziek geworden. Laten we hopen voor korte tijd. Als muzikale gebeurtenis, ‘Petruchka’ onder leiding van Monteux met het Mengelberg orkest. Zeer onofficieel middagconcert, en heb bij de schitterende uitvoering al de embêtante kanten van de hollanders vergeten. Achilles liet zich vervangen door z'n neef, en verbeet ondertusschen z'n droevig onderwijzerslot! Liane gaat pas einde dezer maand naar Rusland. Het arme kind kreeg plots aanvallen van rheumatiek, is gelukkig weer beter. Paulke, ik groet je met alle aan de ‘gewichtigheid’ verschuldigde eerbied, en betreur het gemis van een T.S.F., om dagelijks deze toename in ‘gewichtigheid’ te kunnen volgen. Misschien blijf ik er toch wel van op de hoogte?
Bien à toi
Daags nadat Du Perron in Miavoye geweest was, begon dokter Bérard met de pneumothorax-inblazingen, waarmee de linker long voor drie jaar op non-activiteit gesteld moest worden. Van Ostaijen verdroeg de behandeling goed, zoals uit zijn volgende brieven blijkt. Inmiddels was de zesde aflevering van Vlaamsche Arbeid verschenen, waarin behalve een viertal korte boekbesprekingen voor de rubriek Bibliografie ook het artikel Marsman of vijftig procent was opgenomen. Hoewel Van Ostaijen zelf dit nummer nog niet ontvangen had, was het Marsman al onder ogen gekomen en reageerde deze hierop met de volgende brief. | |||||||||||
[18-X-'27.]Jammer, dat wij vanavond niet samen kunnen drinken en praten: ook over uw stuk, dat mij, als geheel, uitstékend lijkt. Ik ben het nu eenmaal met uw aesthetiek niet onverdeeld eens, en had graag de laatste bladzijden iets uitvoeriger gezien, omdat ik b.v. nog niet inzie waarin ‘de Zwarte Engel’ zich zou onderscheiden van de groep daarvoor: ik hield het voor een verzwakking van de groep Penthesileia, en men algemeen hier in Holland. Maar dat zijn onderdeden: er staat zooveel verdomd scherps over mijn werk in, en buitendien vind ik het voorstuk over Holland-Nederland zoo prachtig, dat ik aan het stuk als totaal lang met | |||||||||||
[pagina 871]
| |||||||||||
veel vreugde zal denken. - Ik vind altijd stukken, die gebreken scherp en loyaal formuleeren, het instructiefst en stimuleerendst. - eerlijk gezegd: de hollandsche critiek vertelt mij weinig nieuws, terwijl de uwe voor mij allerlei zaken bevat, die ik dóordenken wil. - (Neen, ‘Delft’ en ‘Weimar’ vind ik niet gelukkig, wel Fort, Potsdam. -) Heeft u een overdruk van uw art. voor mij? Graag. - in het voorjaar is, als het meeloopt, deze bloktijd voorbij, en kan ik mij weer met eigen werk bezighouden. - Dan herlees ik, als u het stuurt, uw artikel. -
vr. gr.
De pogingen om Van Ostaijens schilderijen terug te krijgen werden intussen door Victor voortgezet door onderstaande brief aan de Procureur-generaal van Gent te sturen, die in doorslag bewaard is gebleven.
Van Ostayen c/ Van Bruane. B/367.C. | |||||||||||
[19 octobre 1927]Monsieur le Procureur Général, J'ai l'honneur de vous faire savoir que je suis le conseil de Mr. Paul Van Ostayen, demeurant à Anvers, Rue Albert, 44. Mon client avait confié en dépot à un nommé Van Bruane, qui exploitait la salle d'exposition à la Vierge Poupine, 32, Avenue Louise à Bruxelles, une série de cinq tableaux afin de les exposer en vente moyennant commission. Van Bruane délivra à mon client un récépissé de ces oeuvres d'art, données en dépôt. A la suite d'une instruction pénale intentée par le parquet de Gand contre Van Bruane, les tableaux en question furent saisis sur ordre d'un des Messieurs les Juges d'Instruction de Gand. Je me permets de vous demander, Monsieur le Procureur Général, de bien vouloir me faire savoir si vous vous opposez à ce que les tableaux en question, qui sont la propriété de mon client, lui soient restitués. Pour prouver la propriété de Mr. Van Ostayen sur ces oeuvres d'art, j'ai à mon dossier, non seulement la reconnaissance de Van Bruane, mais encore les pièces qui prouvent où Mr. Van Ostayen a acheté les tableaux ainsi que les déclarations de l'entrepreneur de transports qui les a camionnés du domicile de Mr. Van Ostayen chez Van Bruane. Je tiens ces pièces à votre disposition à première demande. Les cinq tableaux dont il s'agit sont les suivants:
| |||||||||||
[pagina 872]
| |||||||||||
Dans l'espoir que vous voudrez bien accorder à mon client l'autorisation de reprendre la possession de son bien, je vous prie d'agréer, Monsieur le Procureur Général, l'assurance de ma considération très distinguée.
De volgende brief van Du Perron werd op 20 oktober geschreven en zet in de tweede helft het gesprek voort dat in Miavoye over de prosodie van de satirische gedichten uit Het bozige boekje gevoerd werd, maar door de komst van de taxi was afgebroken. De brief met ‘de berichten’ over de pneumothorax en met het Alpejagerslied, die Van Ostaijen hem voordien gestuurd moet hebben, is verloren gegaan. Hierin stonden ook Van Ostaijens opmerkingen over Nutteloos verzet, waarvan Du Perron het handschrift na zijn bezoek had achtergelaten. In het briefgedeelte over deze opmerkingen wordt met ‘V.’ de figuur Vincent uit Het drama van huize-aan-zee bedoeld. Alexis is een figuur uit Zo leeg een bestaan, die ook weer in Voor alle zekerheid voorkomt, maar de hier gemaakte opmerking over diens ‘bloese’ slaat op het eind van Zo leeg een bestaanGa naar margenoot24, waarin deze ‘bloese’ inderdaad in ‘kleren’ veranderd is. Het Lied van Vrouwe Karola had Du Perron reeds in april aan Van Ostaijen toegestuurd, die er in zijn brief van 13 mei op gereageerd had.
Brussel, Donderdagavond.
Beste Van Ostaijen, Ik ben zeer tevreden en ontevreden met de berichten. Dat alles zo goed gaad[t] - betrekkelikerwijs - vind ik prachtig, maar de historie op zichzelf lijkt mij griezeliger dan Zo leeg een bestaan. Ik hoop van harte dat je het gewenste resultaat nu zult bereiken en dat al deze lijdensmoed de genezing dan ook verhaast. Houd me in ieder geval op de hoogte, en als ik hier, of zelfs in Antwerpen, iets voor je zou kunnen doen, laat het mij zonder aarzelen weten. Veel dank nu voor het Alpenjagerslied; ik heb het een paar maal overgelezen en het blijvend aardig gevonden. Is ‘elkaar voorbij’ niet eenvoudiger (gladder) en zuiverder dan: ‘aan elkaar voorbij’? of staat aan er speciaal voor het rytme, dat horten moet? In je opdracht kan ik | |||||||||||
[pagina 873]
| |||||||||||
het laatste woord niet ontcijferen: (niet lezen in gezelschap van...?) schrijf me dit woord nog, gekalligrafeerd! - Ik ben blij dat Nutteloos Verzet je heeft kunnen boeien, en onderschrijf alle opmerkingen en bedenkingen die je erover maakte. H/a Zee zal ik ongetwijfeld nog wat omwerken: de lijnen wat strakker aantrekken, dunkt me, over het algemeen. Wat die repliek van V. betreft, ook daarin heb je gelijk: ik zal bij het bewerken van je aantekening gebruik maken. Natuurlik zou in de mond van V. het banale van die repliek onbanaal kùnnen klinken, maar ik geef je direkt gewonnen dat men beter iets onbanaals kan neerzetten. Ik zal die hele konversatie trouwens rijker trachten te maken, als ik ze in het net overbreng (dit is het enige voordeel overigens van in het-net-brengerijen). - Verander als je wil de bloese van Alexis in wat je het beste lijkt. Ik schreef ‘bloese’ om ‘jas èn hemd’ te vermijden, maar tant pis! - misschien kan je beter zetten: ‘kleren’, of ‘jas en broek’, iets vluchtigs dat niet approfondisseert. Het is een vervelend iets dat je soms voor dergelijke bijkomstigheden - gemene valstrikjes door de logika gespannen - vrij veel inspanning moet overhebben. - Wat mijn eigen schrijfwijze betreft, heb je misschien ook gelijk, maar twede glijdt me uit de pen en tweede vind ik opeens deftig als ik tòch vereenvoudigd schrijf, en als je spreekt over mijn ‘gebrek aan verantwoordelikheidsgevoel als schrijver’ heb ik een flauw vermoeden dat je me zit te verneuken! Goïen schreef ik in onwetendheid; ik zal er dus gooien van maken, en me troosten met de gedachte dat het eenvoudiger is dan gooyen. Vlooien wordt dus ook met twee o's geschreven? maar dan voel ik me weer triest als ik elders kloten met één o moet schrijven: want waar zijn twee o's meer dan in dìt woord op hun plaats? - Je zou me later groot plezier doen met me de ballade van Vrouwe Karola terug te zenden, met tussen haakjes gezet de strofen die je overbodig lijken. Ik voel n.l. ook dat er te veel strofen in staan, maar ik heb tevergeefs trachten uit te vinden welke. Als lezer kan je dat veel beter voelen; zonder nadenken. Ik hervat hier even ons gesprek waar het door de auto werd afgebroken. Ik sprak toen over het ‘gemak’ dat ik had, prosodies gesproken, en je lachte omdat je dat geen reden leek, waarschijnlik. Ik bedoelde ook niet dat ik door dat gemak altijd de satyrieke kant uitging, maar dat die zucht tot satyre, die zich anders even goed (wschl.) in proza zou hebben geuit, nu die versvorm neemt, die ondanks alles, relief geeft aan een betoog, als-i met een beetje smaak (wat iets anders is dan poëties gevoel) wordt gebezigd. Dit is wat ik bedoelde toen ik zei: ‘Het is immers zelden bête.’ - Vóór alles stellen we dus weer vast dat je gelijk had toen je beweerde in mij geen lyrikus te zien; op een andere schaal overgebracht is mijn ‘poëzie’ dus meestal die van de man die omdat-i een lesje niet | |||||||||||
[pagina 874]
| |||||||||||
onthouden kan er een knittelrijmpje van maakt, als bij: ‘Dertig dagen heeft November, April, Juni en September,’ etc. of: ‘Solomon Grundy, Born on Monday, Christened on Tuesday,’ etc. maar ook diè rijmpjes kunnen soms grappig uitvallen. Dit wat Het Bozige Boekje betreft en aanverwante prosodie. In Windstilte heb ik daarentegen, meen ik, toch een ander spel gespeeld, maar het kan zijn dat ik mij vergis. Als alles nog eens gedrukt is zou je het aan een onderzoek kunnen onderwerpen en me dan zeggen wat je mening erover is. Ik vrees alleen maar dat het geen genade in je ogen zal vinden vanwege de ‘geregelde vorm’. Nu, mijn beste, schrijf me lang en breed over jezelf en wat je verder wilt als de behandeling niet te uitputtend voor je wordt. Anders begrijp ik het wel en wacht geduldig. Op lektuur kan je rekenen. Vooral in November als ik op mijn appartement zit en mijn boeken bij me heb kan ik je geregeld wat toesturen. En nogmaals, als ik wat voor je doen kan, van ganser harte. Het beste! houd je ferm, en een stevige poot van je
EdP.
Dezelfde dag meldde Muls hem dat de regeringstoelage definitief verleend was. Evenals Marsman stelde hij Van Ostaijen voor zijn kronieken, die volgens hem ‘ver boven’ het kritische werk van August Vermeylen, Juul PersijnGa naar margenoot25 Joris EeckhoutGa naar margenoot26 staan, eens te bundelen. | |||||||||||
[20/10/27]Waarde Vriend, Minister Huysmans liet mij weten dat op mijn aanvraag U een toelage van frs 2000 zal worden verleend als een eerste (laat ons hopen niet de laatste) officie[ë]ele erkenning van uwen literairen arbeid. Ik hoop dat U mijn tusschenkomst in deze aangelegenheid niet zult afkeuren. Ik meende dat nu ge verplicht rusten moet die rust ook zooveel mogelijk van alle financiëele zorgen moest gevrijwaard wezen. Laat mij nu eens weten hoe het thans gaat en of het verblijf in Le Vallon U goed doet. Ik heb een mooie reis gehad: Madrid, Toledo, Escorial, Barcelona, Montserrat. Veel genoten van Velasquez, El Greco, Hier. Bosch, Goya. | |||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||
De nieuwe zaal van dezen laatste was pas in het Prado-museum ingehuldigd met een prachtig ensemble van de groote koningsportretten en -groepen. Uw laatste kroniek in Vl. Ar is mij bij het herlezen in het tijdschrift bijzonder mee gevallen. Ge moest er eens aan denken die kronieken uit Vl. Ar te bundelen. Gij brengt een heel nieuwen klank in de Vl. kritiek. Het is daarbij een zoo sterk volgehouden cerebraal werk wat in Vl. een zeldzaamheid mag heeten. Gedachten arabesken rond een boek. In Vl. is het nog steeds of Vermeylen, of Persijn of Eeckhout die als critici gelden. Uw werk staat er ver boven. Ge moet er mee voor den dag komen. Met vriendelijke groeten
uw Jozef Muls
Op een niet teruggevonden briefkaart van Oscar Jespers, die inmiddels door een benoeming aan de Nationale Hoogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten te Terkameren naar Brussel verhuisd was en geschreven had ziek te zijn, antwoordde Van Ostaijen met de volgende brief, die de uitvoerigste inlichtingen over de pneumothorax bevat. Het feit dat deze behandeling bij de vrouw van John Kunnen, een zwager van zijn broer Constant, gunstige resultaten had opgeleverd, gaf hem mede weer ‘goeie moed’. Uit zijn brief blijkt nogmaals dat Van Ostaijen in deze tijd eveneens met Floris Jespers correspondeerde, al was het ditmaal maar om hem duidelijk te maken dat hij zich ten opzichte van zijn neusoperatie als een ‘zevereer’ gedroeg. De ter sprake gebrachte vertaling van een tekst van de schilder Edgar Tijtgat voor een uitgave van ‘het Instituut’ - het Hooger Instituut voor Sierkunsten, dat in 1938 werd omgedoopt in Nationale Hoogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten - is, voor zover bekend, niet doorgegaan. Aan het slot van zijn brief schrijft hij over de ‘Schirrens’, waarmee hij doelt op een tweetal werken van deze schilder die hij aan Oscar Jespers verkocht had. | |||||||||||
[22-10-27]Beste Oscar, lieve Mia, Ik heb je kaart wel ontvangen en dank je daarvoor. Maar hoe afschuwelik dat we nu allemaal een klap krijgen. Mijn beste, denk er aan: voor alles je verzorgen. En niets is zoveel waard als van het begin af je aan de nodige maatregelen te onderwerpen. Hou je dus aan je regiem. Wat mij betreft: men, dat is de doctor-specialist, is met een chirurgiese | |||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||
behandeling op de gekwetste long begonnen en mijn moed, die op 't laatst erg aan het slabbakken was, komt weer terug. Men gaat, voor een duur van ± 3 jaar, de linkerlong op rust brengen, om haar toe te laten de zieke plekken te helen, zich als orgaan te herstellen en om haar te beletten door het uitzenden van besmettelike lucht de andere long en het hart schade te doen. Dat heet pneumothorax; het gebeurt door inblazen van lucht tussen long en longvlies. Men drijft dus een naald-spuitje door het longvlies en dan begint men middels een buizestel lucht in te blazen, 300 à 500 cm3 per keer, zodat op de duur de long in een luchtkas zit. Zolang deze pneumothorax moet blijven bestaan, is het nodig, ongeveer alle maanden, de lucht die verloren ging, te laten vervangen, dus telkens weer onder de naald. De behandeling zelf is niet erg pijnlik, alleen het binnendrijven van de naald een beetje, maar later als je ligt, en wanneer de long op zekere plaatsen vastzit, dan trekt dat, begrijp je. En het hart (de gekwetste long is de linkerlong) begint een beetje naar rechts te verhuizen en de maag wordt enig[s]zins door de diaphragma gestoord, zodat ge alle last hebt, het eten er binnen te houden. Doch dat is niet erg, als ik er nu maar mee koom! Toch heb ik goeie moed, wa[n]t ik ken verscheidene mensen, o.a. de vrouw van John Kunnen, waarop dit zeer afdoende gewerkt heeft. De arts trouwens is uiterst tevreden van de reakties, want ge moet weten dat er ook veel mensen zijn die tegen die inblazingen niet tegen kunnen en in onmacht vallen. Bij mij gaat het uitstekend, ik zou ‘tijd terwijl’ met de kaart kunnen spelen. Natuurlik helpt er veel aan mee, de gezonde omgeving hier. Het is nu precies de eerste keer dat ik een herfst zie. Er staat een rode beuk voor mijn venster en iets verder een wonderlik kastanjelaarke! Kortom, mijn beste vrienden, ik was moreel ver uitgeput, maar er is weinig nodig om 'ne mens weer iets moed in te blazen (c'est le cas de le dire). De eerste dagen van de behandeling zijn precies geen lach, maar dan... ge zult er wat van beleven. De Flor hebben ze ook vastgehad. Maar die schrijft dan brieven van deze force: ‘als ik het overmorgen maar niet aftrap, men kan nooit weten’. Hij bedoelt als hij de dag van de behandeling maar niet de hoek omgaat. Zevereer! - Ik heb het hem ook geschreven. Laat eens af en toe van jullie iets horen en van de gebeurtenissen in Brussel. Men heeft mij gevraagd iets van Tijtgat te vertalen, ik heb toegezegd. Maar nu hoor ik weer niets. Dat zou voor een druk van het Instituut zijn. Dat de Schirrens goed zijn, doet mij plezier en ik hoop dat Mia er mee tevreden is, wa[n]t ik heb voor het een mij[n] oude groene stof gegeven die ik voor de grote gelegenheden bewaar. Hoe stelt Hella het? | |||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||
Met beste groeten
steeds je
In Van Ostaijens antwoord op de brief van Muls laat hij duidelijk merken hoe goed het hem doet dat zowel Muls als Marsman - die hij in zijn brief aan Muls ook nog even noemt - zoveel waardering voor zijn kritisch werk tonen. Ook voor de toelage is hij dankbaar, echter niet zonder kritiek, die gebaseerd is op ‘de strijdvaardigheid van iemand die, zonder kompromis te maken, toch naar erkenning streeft’. Want evenals hij naar geontindividualiseerde kunst streeft, blijkt hij grote waarde te hechten aan geontindividualiseerde waardering: ‘Ik jaag niet achter het sukses [...], maar achter de erkenning, want deze is bijna onpersoonlik.’ Uit zijn postscriptum is op te maken dat hij nog steeds geen bewijsexemplaar van het laatst verschenen Vlaamsche-Arbeidnummer met zijn artikel over Marsman ontvangen had. | |||||||||||
[23-10-27]Mijn waarde vriend, Voor ik op uw brief van 20 dezer antwoord, even dit: drie weken geleden ging ik te bed liggen. Toen ik vandaag opstond, vond ik in een van de zakken van mijn jas de brief, die ik hierbij voeg en die u drie weken geleden had moeten bereiken. Het toeval dat ik in drie weken geen kleren zag meer dan een nonchalance mijnerzijds is schuld aan dit verzuim. Het verveelt mij dat ge daardoor wellicht een slordigheid in het beantwoorden van mij toegestuurde brieven hebt moeten veronderstellen.
Nu, voor uw laatste brief mijn hartelikste dank. Met wat ge me schrijft over mijn opstellen, steekt ge waarachtig een riem onder het hart en uw interventie bij de minister verraadt de oplettendheid van een echte vriend. Ik weet niet juist voor wat u het meest te danken, maar ik denk dat uw appreciatie mij nog het meest goed deed en mij gisteren de dag zoveel lichter maakte. (En toen kreeg ik er nog een van Marsman zelf en heel die dag heb ik weer zo intens gewild: genezen.) Dat gij, zonder mij daarvan iets mee te delen, de lastige karwei van een tussenkomst te Brussel op u naamt, is niet alleen voor mij zoveel gespaard, neen anders had ik er nooit toegekomen deze stap te doen. En geloof me, dit onder ons, uw resultaat is schitterend, want bij Minister Huysmans sta ik, ik ben daar zeker van, noch als verschijning, noch met mijn werk in de goei negen. Niet ik, gij hebt de premie voor mij verdient[d]. | |||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||
En indien ik nu hieronder zekere opmerkingen maak, dan zult ge begrijpen dat noch een eeuwige ontevredenheid, noch gulzigheid (ach, indien dat mijn ondeugd was, dan had ik het wel gans anders moeten aan boord leggen, om haar te bevredigen) mij deze in de pen geven, wel echter een beetje de strijdvaardigheid van iemand die, zonder kompromis te maken, toch naar erkenning streeft. Er bestaan studiebeurzen voor jonge auteurs en twee jaar werden deze reeds verdeeld en uitgekeerd. Het bedrag daarvan was dit jaar 8000 en 2 × 4000 fr. Jonge auteurs? - Zeker, ik ben een auteur en ik ben jong. Hoe staat het nu met het talent! Juist daar zit de moeilikheid. Eenmaal heeft Alice Nahon, eenmaal Paul Kenis de grote premie gehad. De kleine gingen aan Richard Minne, Willem Putman, Karel de Winter en Maurice Roelants. Zeker is het van mij een naïeve en een ietwat boerse opvatting, maar in elke prijs zie ik nog de prijs, het feit de eerste te zijn en alsof de beste steeds de eerste moest zijn. En al weet ik met het verstand ook beter, al weet ik dat veel prijzen niet prijzen op het talent, maar wel op de kunst van antichambreren zijn, toch blijft dit aanvoelen van ‘de prijs’ onuitroeibaar, gevestigd sedert het eerste goede punt op school gehaald. Ge begrijpt me toch wel? Ik jaag niet achter het sukses - in dat geval had ik mij moeten houden bij mijn verzen van ‘het Sienjaal’, maar achter de erkenning, want deze is bijna onpersoonlik. En, ziet ge, dan zeg ik: ben ik nu maar een vijfde Alice Nahon waard, en een halve Karel de Winter? - 't spreekt van zelf dat het een - misschien belachelik - vertrouwen in de toekomst is dat mij recht houdt. (onlangs zei Baekelmans me dat Nahon inderdaad veel meer rechten had, omdat haar lezersaantal groter was. Zo moeten wij Hooft achter aan Cats gaan stellen) Neem mij het nu niet kwalik dat ik van de gelegenheid heb gebruik gemaakt om mijn hart te luchten. Zeker begrijpt ge mijn gevoel. Laat mij, nu ook onder ons, zeggen dat ik toch erg blij [ben] geweest omdat men mij eindelik niet meer gans ignoreerde en vooral omdat gij, waarde vriend, u om mijn toestand bekommerde. Een beroemd waarzegger heeft mij eens mijn karakter gelezen: ‘iemand die voor de minste gebeurtenis er onder ligt of, in andere zin, er boven op is.[’] Toch, ben ik er nu weer boven op.
Het verheugt me dat ge een schone reis hadt. Inderdaad, de plaatsnamen alleen, klinken u toe als de namen van zoveel paradijzen. Toledo! met de wonderbare Greco's (voor zover ik daarover op grote foto's oordelen kan). En al de Bosch'en die in Spanje steken. Daar zou ik toch nog absoluut naar toe moeten. Alvorens ge 'ne mens zijt. | |||||||||||
[pagina 879]
| |||||||||||
Het gaat mij niet slecht, d.w.z. dat ik hoop dat het nog alles in orde komt. Men is nu bezig de gekwetste long door pneumothorax op rust te brengen. Dat gebeurt door inblazingen van lucht tussen long en longvlies. Gedurende drie jaar zal ik dan alleen de diensten van de rechter long genieten, daarna wordt de pneumothorax weggenomen, doordat het inblazen ophoudt. En ziedaar, mijn enthousiasme weer georiënteerd. De eerste week is dat niet plezierig, maar dan komt alles in orde. En bij mij schijnt de doctor zeer goed te slagen. Laat ons hopen dat het zo is. Ik blijf hier tot 1 januari minstens. Nogmaals, waarde vriend, mijn hartelikste dank en mijn beste groeten daarbij
uw Paul v. Ostaijen
P.S. Het is door uw schrijven en dat van Marsman dat ik verneem dat ‘Vl. A.’ verscheen. Ik ontving niets. Ook niet in de Albertstr., vanwaar mij alles met nauwgezetheid wordt nagezonden. Stuur mij eens een nummer.
Volgens Van Ostaijens opsomming, waarmee hij zijn volgende brief aan Du Perron begint, heeft hij van hem behalve de brief van 20 oktober ook nog een briefkaart ontvangen, die echter verloren is gegaan. Verder had Du Perron hem aan lectuur drie boeken gezonden, Duizend-en-een specialiteiten van Multatuli, een niet te ontcijferen titel en Si le grain ne meurt van André Gide, welk laatste boek hem tot de opmerkelijke passage in zijn brief over zijn ‘nerveuse sensibiliteit’ heeft gebracht. De twee verhalen uit Nutteloos verzet waar Van Ostaijen geen oordeel over geeft omdat ze verder van hem af staan, zijn Historie van gevoel en Ieder zijn kwelling, welk laatste verhaal ten slotte niet in Nutteloos verzet, maar in de tweede druk van Bij gebrek aan ernst is terecht gekomen. Aan het slot van zijn brief blijkt dat Van Ostaijen zelf, evenals Marsman en Muls, ook veel voor een uitgave van zijn kritische opstellen voelt, maar er geen uitgever voor weet. | |||||||||||
[27-10-27]Mijn beste du Perron, Sedert mijn laatste brief, heb ik heel wat van je ontvangen: een brief, een briefkaart, Multatuli en - of deelde ik je reeds deze ontvangst mee - ‘Si le grain ne meurt’ en [onleesbaar]. Voor dit alles en de moeite die je niet spaart mij de dagen minder eentonig te maken: mijn hartelikste dank. ‘Si le grain ne meurt’ heb ik met veel belangstelling en dan ook zo | |||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||
te zeggen in éen adem gelezen. Buiten veel andere dingen, heeft het mij geleerd dat er nog mensen zijn, o.a. Gide, die deze nerveuse sensibiliteit hebben, over dewelke ik mij lang geschaamd heb, dat is te wenen b.v. alleen om een naam, om het zien van een op een bepaalde wijze gegroepeerde reeks objekten, om een zin, die geen speciaal sentim[ent]ele inhoud heeft, maar die een wens, een aanbod scherp uitdrukt, in de bioskoop b.v. ook bij het zien van een hand die, vergroot, rond een slot beweegt enz. Gide spreekt daarover. Ik dacht dat dat erg ziekelik was. Het spreekt bijna vanzelf dat ik in de meeste gevallen geneigd ben bij die momenten, die het publiek tot schreiens toe bewegen, te lachen.
Het laatste woord van ‘Alpenjagerslied’ is, meen ik, zo te lezen: ‘niet te lezen in gezelschap van niet... duizelvrije mensen’ of wel ‘duizelvrijen’. Wat dat woordje aan betreft, je hebt gelijk, het is zelfs doodgewoon een germanisme, ik moet het dus wel schrappen.
Wat dat ‘verantwoordelik[heid]sgevoel’ betreft, zeker daar zit neukerij in, maar toch maar 50%. De rest is toch een beetje ernst. Ik ben geen partijganger van de persoonlike vrijheid in de orthografie. Voor het overige, poseer je het hele probleem weer op jouw biezondere manier: braaf - niet braaf (‘Als ik ‘tweede’ schrijf, kom ik me plots zo braaf voor’ schrijf je). Bij jouw [jou] is het gebruik van de Kollewijnse weer een soort verzet tegen het gezag, tegen het geadmitteerde, tegen de gemeenplaats, de routine, enz. - Je vergist je: die mijnheer Kollewijn stel ik me als een vervelende oude vent voor, alleen moet ik toegeven dat men zijn orthografie gebruiken kan.
Dat je met mij akkoord gaat betrekkelik die repliek van Vincent doet me genoegen, omdat ik denk dat de dialoog er iets door wint, wanneer hij dàt niet zal zeggen. Ik wil beide verhalen ‘Huize aan Zee’ en ‘Zo leeg...’ nog eens herlezen, om te zien hoe ver ik 't er definitief mee eens ben. De twee andere verhalen staan verder van mij af, ik kan daar dus niet over oordelen, met evenveel kans op juistheid als bij de beide anderen. Wat de keus tussen die beide epigrammen betreft, keus die je zo vertrouwensvol aan mij overdraagt, misschien ook omdat je je niet gans beslist aan de zijde van dit of dat stellen kan, ik ben voor de spreuk van Stendhal en ik zal die dus op de franse tietel schrijven.Ga naar margenoot27 ‘Vrouwe Karola’ is te Antwerpen. Je zou me plezier doen geduld te oefenen tot ik terug naar huis ga. Twee maanden en half.
Het schijnt dat de mensen gezworen hebben: nu die arme v. Ostaijen ziek is, nu mogen wij hem wel een beetje goeie moed geven. Muls van | |||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||
‘Vl. Arb.’ schrijft mij een geestdriftige brief over mijn opstellen die, binnen hun gebied, ‘vèr de produktie van de andere vlaamse kritici te boven gaan en een gans andere toon brengen in de Vlaamse kritiek. Een volgehouden cerebraal werk.’ - Maar, zie je, dit sukses komt wel voor een groot deel op konto van mijn ziekte. Ook Marsman die, goddank daarover niets weet, schijnt tevreden. Hij verontschuldigt zich nogmaals geen tijd te hebben gehad, omdat hij in een blokperiode zit, (je veronderstelling was dus juist) en schrijft dan over mijn bespreking die hij, buiten een paar bijzakelikheden, toch ‘zo scherp’ vindt, ‘een prachtig voorstuk’ enz. Hij zegt ook dat hij aan hollandse kritiek niets heeft, dat zij oninstruktief is voor de dichter en dat de mijne daar zeer tegen afsteekt. Als ik nu ook zo maar eens een geestdriftige brief van een uitgever kreeg, om die dingen eens te bundelen! Het blijkt echter dat deze mensesoort minder met mijn opstellen is opgezet.
Het gaat beter. Ik lig weer op de chaise longue en geniet van deze schitterende oktober. Natuurlik gaat die historie met de inblazingen nog altijd haar gang.
Minne ‘de zoete inval’ zo[u] ik graag hebben, bij gelegenheid. Deze boeken bezorg ik je alle tezamen terug, hetzij per post, hetzij bij mijn terugreis, even onderbroken te Brussel. Met mijn hartelikste groet,
steeds
Veertien dagen na Du Perron heeft ook Burssens Van Ostaijen in Miavoye opgezocht. Op diens niet bewaard gebleven aankondiging van zijn komst per trein en niet met de auto van Jan Cockx, zoals hij in zijn brief van 13 oktober had gehoopt, antwoordde Van Ostaijen met de volgende brief. Door het bezoek van Du Perron wist Van Ostaijen ditmaal de tijden van aankomst en vertrek wel. Zijn vraag of hij op één of twee gasten moest rekenen, slaat op het feit dat er sprake van was dat Jan Melis ook mee zou komen, wat op het laatste moment niet is doorgegaan. | |||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||
jambis is Miavoye een half uurtje van Anthée. Zoniet heb je de weg per spoor: Mechelen-Brussel-Namen-Dinant-Hastierès, en van Hastières tot Miavoye per auto (er is een autoverhuurder te Hastières). Er is een trein die ongeveer kwart vòòr twaalf binnenloopt; op die wijze ben je rond twaalf te Miavoye. (Indien je me terug telegrafeert of je langs Hastières komt, dan telefoneer ik dat de auto aan het station weze). Terug kan je om zes langs Hastières, 9 uur Brussel. Voor eten wordt hier te ‘Vallon’ gezorgd. Maar hoeveel manschap? 1 of 2? Enfin, dat schikt zich steeds. Het spreekt vanzelf dat jij altijd gelegen komt en dat ik mij zeer verheug om je bezoek. Ik bewonder je moed, want, let er op, het is een hele reis, op één dag heen en terug. Het gaat best natuurlik, maar het is toch lang genoeg.
Dus tot spoedig weerziens
P.S. Breng een doos Razvite mee a.j.b. Deze wonderbare zalf gaat me weldra ontbreken. P.
Du Perron, die tijdelijk in het Hotel des Anglais te Brussel logeerde tot hij eigen kamers kon betrekken, beantwoordde Van Ostaijens laatste brief met het volgende briefkaartje. Hij vraagt hierop voor de eerste maal om toezending van de Barbaarse dans, teneinde dit gedicht door Stols in diens reeks To the Happy Few te laten uitgeven. Zoals reeds werd opgemerktGa naar margenoot28 is het niet bekend of dit hetzelfde gedicht is dat volgens Van Ostaijen zelf in zijn brief van 1 juni ‘waard is in enkele exemplaren te worden gedrukt’. Verder kondigt Du Perron aan een nieuw nummer van Den Gulden Winckel te hebben gestuurd en meer lectuur te laten volgen. Uit de latere brieven van Van Ostaijen blijkt niet of deze De l'assassinat consideré comme un des beaux-arts van De Quincey al gelezen had, welk verhaal door UyttersprotGa naar margenoot29 in verband werd gebracht met de figuur Tetelestai uit Van Ostaijens Het beroep van dichter. | |||||||||||
[Brussel, 29-10-27.]‘Mon cher ami!’ zoals de nette boekhandelaren hier zeggen; ik heb je lange brief ontvangen, waarvoor dank, en waarop ik uitgebreid zal antwoorden zoo[zo]dra ik weer een eigen home heb: Donderdag dus of Vrijdag. - Zend mij, naar: 28 Avenue Emile Duray, Nutteloos Verzet als je het niet meer nodig hebt; als ‘document recommandé’; en de Barbaarse Dans. Ik zou dit laatste misschien door Stols kunnen laten | |||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||
uitgeven in enkele exemplaren; voel je daar iets voor? Evenzo een verhaal uit N. Verz. Bizonderheden hierover volgen. Minne's Zoete inval is bij de binder; je zult daar dus wat op moeten wachten, maar ik zond je gisteren een D.G.W. en zend je morgen De l'Assassinat consideré comme un des Beaux-Arts van Thomas de Quincey (vert. Fontainas). Daarna iets anders, vmdl. De Verkeerde Kist van Stevenson (in Holl. vertaling). Daarna nog meer. We'll see. Pia is hier en houdt mij erg op; maar eerstdaags - deze week nog - volgt een lang schrijven. Houd je ferm en ontvang de hartelike groeten van je
EdP. |
|