Het vrolyke landmeysje, zingende in de polder der blyschap(1798)–Anoniem Vrolyke landmeysje, zingende in de polder der blyschap, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De lof van Cupido Wys: Wanneer de Zon in 't Morgenrood ô Zoon van Venus levens vreugd, Behuigelaar der zinnen, ô Wellust van de blonde Jeugd, Wie moet u niet beminnen, ô Zonder u bedrieglyk zwicht, En 't puntje van uw scherpe schicht Ging 't mensdom ras verlooren, Maar gy weet met een zoete wond, Niet pas geraakt maar in de grond, Van 't maagden hart te booren. Hoe zoet is uw vermoogen niet, Gy Gy doet de oogjes kwynen, Van 't Meisje daar gy 't hart gebied, En schenkt haar zoete pynen, Gy doet haar haaken naar een vriend, Die haare lieve gunst verdient Door zoete Kozeryen, [pagina 7] [p. 7] En schoon zy veinst het hartje spreekt, Het zagt gestreel dat liefde kweekt, Kan 't zoete kind verblyen. Dat Bachus op zyn Druiven roemt En zyne lekkre teugen, Zich vry een al beheersche noem, Die harten kan verheugen, Wat is de Wyngod zonder min, Hy schenkt wel roode Nectar in, Maar kent geen tederheeden. Hy toond Bekaalen Vles en Vat, Maar Cupido schenkt ons den Schat, Van poezele blanke leeden. Triumpf Cupido draait den spil, Der rustelooze weereld, Door zyn vermoogen naar zyn wil, 't Word al om hem bepaereld, Om hem tooit zich de poele Maagt, Die Liefde in haar boezem draagt, Zy huid de blonde vlechten, En leert door u haar lieven vriend, Die haare teedre gunst verdient, Aan haar belang te hegten. Vorige Volgende