Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011-2012
(2013)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |||||||
Cornelis Jan Dirk Waal
| |||||||
[pagina 139]
| |||||||
voor een wending te hebben gezorgd, een soort openbaring voor de adolescent van een ander soort leven (ook via contacten bij andere leerlingen thuis) en een oriëntatie op de intellectueel getoonzette wereld van de humaniora, die hij van huis uit nauwelijks kende. In het schoolleven voelde hij zich prettig en hij werd (hoofd)redacteur van de schoolkrant Socius. Zonder te willen psychologiseren wijst veel er op dat hij in deze tijd erin geslaagd is ook innerlijk afscheid te nemen van die wereld van zijn jeugd. In zijn verdere leven heeft hij van zijn familie veel afstand gehouden. In deze tijd werd hij ook van Kees (zoals zijn naam oorspronkelijk werd uitgesproken) tot Cees. Hij lijkt toen tevens de hem kenmerkende grote sociale vaardigheid te hebben ontwikkeld, waarbij hij tegelijk een vrij grote afstandelijkheid behield. Bij alle vriendelijkheid en aangename omgang, liet hij zich niet gemakkelijk in de persoonlijke kaart kijken. Slechts weinigen raakten op meer intieme en persoonlijke wijze met hem bevriend, vrijwel steeds via de weg van de inhoudelijke passies, die Cees kende. In zulke vriendschappelijke relaties was hij een stimulerende gesprekspartner en toonde hij zich invoelend en betrokken. Na zijn eindexamen in 1962 ging Cees Waal rechten studeren in Leiden, een studie die hij vlot en zonder problemen voltooide, met inbegrip van een ruime mate van nevenactiviteiten in het studentenleven. Steeds duidelijker werden in die studiejaren de centrale belangstellingssferen zichtbaar, die zijn verdere publieke leven in onderlinge verstrengeling hebben bepaald: recht, geschiedenis, politiek en bestuur. In de studie rechten kreeg de rechtsgeschiedenis al spoedig een centrale plaats, vooral sinds hij, vanaf 1966 als student-assistent, in de kring rond de hoogleraar Romeins Recht, R. Feenstra, werd opgenomen. Maar ook zijn interesse voor politiek en bestuur manifesteerde zich al in die studententijd. Hij was enige tijd lid van het Leids Studenten Corps, maar behoudens levenslange contacten met jaarclubleden was dat toch niet zijn wereld. Juist wel actief werd hij in de nieuwe Studenten Vak Beweging (svb), waarvan hij ondermeer bestuurslid van de afdeling Leiden was. Ook had hij zitting in diverse andere besturen, raden en commissies van de democratiserende en bureaucratiserende universitaire wereld. Van daaruit was het maar een kleine stap naar de ‘echte’ politiek, vooralsnog lokaal. Als vanzelfsprekend was de Partij van de Arbeid zijn partij. Nog voor zijn afstuderen in 1967 was hij lid van de gemeentelijke commissie inzake het volkshuis-vestingsvraagstuk. Toch leek de eerste jaren na dat afstuderen in 1967 een wetenschap- | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
pelijke loopbaan het meest wenkende perspectief. Het assistentschap bij Feenstra werd omgezet in een wetenschappelijk medewerkerschap. Naast zijn onderwijstaken (behalve Romeins Recht en rechtsgeschiede-nis in bredere zin, ook bijvoorbeeld in juridische methoden en technieken en vermogensrecht) begon Cees aan een promotieonderzoek getiteld ‘De geschiedenis van het juridisch onderwijs aan de Leidse Universiteit tussen 1575 en 1650’. Dat bracht hem ook naar Frankfurt am Main, waar hij in 1970 met een studiestipendium voor vier maanden aan het Max Planck-Institut für europäische Rechtsgeschichte verbleef. In dat al eerder genoemde jaar 1967 trad Cees Waal op 6 oktober in het huwelijk met Iris Irene Christina Schuddebeurs (3 februari 1941-10 februari 2002). Cees had Iris, die afkomstig was uit Rotterdam, in het Leidse studentenleven ontmoet, onder meer bij het Collegium Musicum. Ook zij maakte een tijdlang deel uit van de groep juridische studenten geïnteresseerd in het Romeins Recht, die Feenstra om zich heen had verzameld. Uit het huwelijk werden twee dochters geboren: Marjolijn (1973) en Willemijn (1975). Maar naast de wetenschap lokten politiek en bestuur. Cees vervulde niet alleen functies in vele universitaire organen, ook in de PvdA bleef hij actief. In 1970 werd hij gekozen in de gemeenteraad van Leiden om daar tot 1984 lid van te blijven, vanaf 1974 als wethouder. Vooral dat laatste was volstrekt onverenigbaar met de universitaire functie, die dan ook in 1974 tot een einde kwam. Van het proefschrift kwam toen niets meer. Een deel van wat hij inmiddels had onderzocht vond zijn weg in een gezamenlijke publicatie met Feenstra: Seventeenth-Century Leyden Law Professors and their infuence of the development of the Civil Law. A study of Bronchorst, Vinnius and Voet.Ga naar voetnoot1. Dit boek was in zekere zin een naar omvang uit de hand gelopen, door Feenstra afgemaakte, bijdrage voor een publicatie over de geschiedenis van de Leidse juridische faculteit in het kader van de viering van het 400-jarig bestaan van die universiteit. Pas veel later heeft Cees dit onderwerp weer ter hand genomen, maar tot het alsnog afmaken van het proefschrift kwam het niet meer. Wel leverde hij aan de bundel die Feenstra in 2005 bij diens 85ste verjaardag van leerlingen en oud-dispuutsgenoten kreeg aangeboden een bijdrage waarvan de grondslag in het promotieonderzoek lag: ‘Hugo Donellus in Leiden (1579-1587)’. Deze ommezwaai van een wetenschappelijke naar een politiek-bestuurlijke loopbaan betekende niet het einde van de inhoudelijke belangstelling voor recht en geschiedenis. Integendeel, zoals nog zal blijken. | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
Het betekende ook niet het einde van Cees Waal als scribent. Ook dat: integendeel. De lijst van publicaties, die eigenlijk pas begint met het zojuist genoemde boek samen met Feenstra, groeide jarenlang gestaag met vele bijdragen van zeer uiteenlopende aard. De meeste daarvan zijn kort of zeer kort en houden direct verband met de actualiteit of hebben in ieder geval een sterk opiniërend karakter over tal van maatschappelijke en culturele onderwerpen (waaronder columns). Deze kunnen in dit levensbericht geen afzonderlijke aandacht krijgen. Cees bleef ook een zeer belezen man op vele terreinen en de resultaten daarvan zijn allicht in de eerste plaats zichtbaar in zijn praktische bestuurlijke werk. Maar bij diverse gelegenheden verschenen er toch wel degelijk ook meer substantiële bijdragen, waarvan er enkele in dit levensbericht zullen worden gesignaleerd. De actieve politiek rol van Cees Waal in de Leidse politiek viel in een boeiende periode. De manier van politiek bedrijven veranderde sterk, ook lokaal. In plaats van de bestaande sterk naar compromissen zoekende stijl met afspiegelingscolleges van B en W kwam de confrontatie, waarin met name progressieve combinaties van partijen uitdrukkelijk een meerderheidspositie nastreefden. In de Leidse PvdA voltrok zich bovendien, niet zonder grote spanningen, een generatiewisseling, waarbij verscheidene jonge universitaire medewerkers, zoals Cees, met radicale denkbeelden over noodzakelijke veranderingen op de voorgrond traden. In 1970 wist de coalitie van progressieve partijen geen meerderheid te behalen en koos daarom voor de oppositie. Maar in 1974 werd een nipte verkiezingsoverwinning geboekt en op 3 september van dat jaar trad een progressief programcollege aan. Cees Waal werd daarin de wethouder ruimtelijke ordening, openbare werken en verkeer. Tot die zware portefeuille behoorden ook stadsvernieuwing, stedelijke vormgeving, binnenstadsbeleid en monumentenzorg. Tot 1984 bleef hij lid van het college met ongeveer dezelfde portefeuille, ook toen de PvdA na de verkiezingen van 1978 van de meerderheidsstrategie afstapte. Cees Waal bleek een zeer bekwaam en succesvol wethouder, die het soms niet zachtzinnige politieke spel met animo en overtuiging kon spelen, maar zich tevens als een uitstekend en doelgericht bestuurder ontpopte. Aansluitend bij ontwikkelingen elders in het land en profterend van vanuit de landelijke politiek beschikbaar komende middelen, voltrok zich (ook) in Leiden een belangrijke beleidswijziging ten aanzien van de stadvernieuwing. Van de grootschaligheid en de grote doorbraken voor | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
het moderne verkeer die in de jaren zestig ook voor de oude binnenstad nog domineerden (met ‘cityvorming’ als kernwoord) werd afscheid genomen. Daarvoor in de plaats kwam een beleid waarin juist kleinschaligheid, restauratie, herstel en behoud van monumenten de bovenhand hadden. Zonder anderen te kort te doen, kan worden gezegd dat Cees daarbij de sleutelrol vervulde; hij is met enige overdrijving wel de ‘redder van historisch Leiden’ genoemd. Herman de Liagre Böhl spreekt in zijn Steden in de steigers van ‘zeven gouden jaren (1977-1984)’ voor Leiden en noemt Cees Waal ‘de meest actieve bestuurder bij het aanpakken van de stadsvernieuwing’.Ga naar voetnoot2. Het optreden van Cees Waal als stadvernieuwer wortelde niet in de eerste plaats in zijn onmiskenbare talenten als bestuurder of in zijn sterke politieke overtuiging, maar in een sterk gevoel voor de betekenis en de waarde van het historisch karakter van de oude binnenstad en zijn monumenten. Hij bouwde op dit terrein een grote eigen kennis van zaken op, die mede de grondslag voor zijn beleid vormde. Hoezeer hij zich in de geschiedenis van Leiden en in het bijzonder in de stedelijke ontwikkeling verdiepte blijkt uit wellicht zijn beste publicatie, in ieder geval op historisch terrein: in 1983 verscheen van zijn hand in het Leids Jaarboekje een gedegen artikel van ruim 40 bladzijden over ‘Het uitbreidingsplan 1933 van Leiden’. Zijn grote kennis op dit terrein vond veel later ook zijn neerslag in het samen met Rudi van Maanen geschreven hoofdstuk over ‘De stedelijke ruimte’ in het vierde deel van de grote stadsgeschiedenis van Leiden, dat in 2004 verscheen. In 1984 werd Cees Waal benoemd tot burgemeester van Deventer. Na tien jaar wethouder was een burgemeesterschap een logische stap. Deventer, net als Leiden een stad met een boeiend verleden en een fraaie historische binnenstad, was een eervolle start voor een burgemeesters-loopbaan. Cees nam op elegante wijze afscheid van de Leidse gemeenteraad met een, ook als brochure gedrukte, toespraak getiteld: De betekenis van ‘Deventer’ voor de sociaal-democraten in Leiden. Het beroemde sdap-congres in Deventer van 1909, waar deze partij haar radicale vleugel verloor, en de wijze waarop deze problematiek in Leiden had gespeeld, ook voor de wat langere termijn, vormden de opmaat voor een terugblik op ruim tien jaar eigen politieke activiteit in de stad. Die redevoering laat goed zien hoezeer hij in een sterk historisch bewustzijn politiek en bestuur bedreef. Cees Waal bleef ruim negen jaar (mei 1984-oktober 1993) burgemees- | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
ter van Deventer. Hij deed dat met verve en succes. In zijn in memori-am in het Deventer Jaarboek karakteriseert Clemens Hogenstijn hem als volgt: ‘Snel ontwikkelde de burgemeester zijn eigen stijl. [...] Hij was een klassiek jurist, een echte intellectueel: kritisch, eigenwijs, nieuwsgierig en erudiet. Hij was vernieuwend, soms confronterend en studentikoos. Een rol als verzoenende, verbindende figuur of als burgervader lag hem minder. Tien jaar Leidse “vechtcolleges” hadden hun sporen achtergelaten. Hij hield van debat en van humor, maar niet iedereen kon of wilde dat begrijpen’.Ga naar voetnoot3. Tot grote confrontaties leidde het echter niet, mede omdat Cees de eigen rol van de burgemeester (inclusief de beperkingen daarvan) onderkende. Hij respecteerde sterke wethouders, zoals B. Duimel die in Deventer een soortgelijke rol had gespeeld als hijzelf in Leiden, en liet hen hun eigen (politieke) ruimte. Deventer kende bij zijn komst al een succesvol stadsvernieuwingsbeleid, waarvan het Bergkwartier een mooi voorbeeld is, zodat het niet moeilijk was een eventuele neiging te onderdrukken om zich op dat hem zo vertrouwde terrein zelf te profleren. Wel kon Cees ook in Deventer zijn historische interesse laten gelden. Hij verwierf zich een grote kennis van de geschiedenis ook van die stad. Op zijn initiatief besloot de historische vereniging van Deventer een jaarboek met een substantiële inhoud te gaan uitgeven. Als eerste voorzitter van de redactie, waarvan de overige leden allen uit Deventer historische instellingen kwamen (archief, Atheneumbibliotheek en museum), speelde hij ontspannen een stimulerende rol en legde zo mede de basis voor een reeks, die tot een gevestigd instituut is geworden. Eigen bijdragen aan de geschiedschrijving van Deventer leverde hij niet. Wel publiceerde hij over het openbaar bestuur, waarvan ook de juridische kant hem boeide. Interessant is bijvoorbeeld zijn bijdrage ‘Na restauratie en modernisering is het weer goed wonen in het huis van Thorbecke’ in de in 1993 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven bundel Het huis van Thorbecke; 19 essays over bestuurlijke organisatie. Veel meer op Deventer toegespitst was de voordracht bij de Deventer boekenmarkt, waarvan hij mede-initiatiefnemer was, in 2007 over ‘De burgemeester in de moderne tijd’. Na meer dan een volle termijn Deventer was Cees Waal toe aan een volgende stap in zijn loopbaan. Volgens sommigen was hij in die stad wellicht intellectueel enigszins drooggelegd. Ook politiek kon hij op den duur minder uit de voeten dan hij misschien wilde. Zo verzuchtte hij ooit | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
dat hij in Leiden in een college had gezeten met de vvd en dat die progressiever was dan zijn eigen partij in Deventer. Los daarvan had hij de ambitie om burgemeester van een grotere stad te worden. Zijn reputatie en positie in de landelijke PvdA leken daar in beginsel sterk genoeg voor. Er is ook tweemaal sprake geweest van zo'n benoeming, namelijk in Groningen en in Nijmegen. Maar tot zijn teleurstelling kwam het er toch niet van, in het Groningse geval op het uiterste nippertje. Pas in het allerlaatste stadium veranderde de minister de nummer één op de voordracht in de ministerraad. Waar Cees Waal stond kwam een kandidaat uit de landelijke PvdA top. Hij toonde zich toen gevoelig voor het aanbod (via een headhunter) om voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool van Rotterdam te worden. Die benoeming in 1993 had als bijkomend voordeel dat hij zich weer in Leiden kon vestigen, een vurige wens ook van zijn echtgenote Iris, die wellicht nog meer dan Cees zelf aan die stad verknocht was en die zich nooit in de rol van burgemeestersvrouw had kunnen vinden en daaraan dan ook slechts een beperkte invulling gaf. Toch werd deze periode in Rotterdam geen succes. Ten eerste bleek de bestuurlijke wereld van het hoger onderwijs toch wel een heel andere dan die van het gemeentelijke bestuur. Cees voelde zich er niet thuis en slaagde er naar eigen gevoel onvoldoende in resultaten te boeken. Daarbij moest hij in die periode meer op zijn gezondheid (hart) letten. Hij was na een reorganisatie nog enige tijd voorzitter van de faculteit kunsten en architectuur, maar hij betreurde het afscheid van de Hogeschool in 1998 niet. Op een andere manier dan hij begin jaren negentig gehoopt had, maar met zichtbaar genoegen, kon hij daarna zijn burgemeestersloopbaan voortzetten. Van 1998 tot 2008 was Cees Waal waarnemend burgmeester van Castricum (1998-2002), Sassenheim (2002-2006) en Delfzijl (2006-2008). Omdat het om waarneming ging bleef hij in Leiden wonen, al verbleef hij uiteraard vaak aaneengesloten periodes in die gemeenten. In Castricum en Sassenheim ging het om waarneming in afwachting van de totstandkoming van een fusiegemeente, processen die hem bestuurlijk en juridisch boeiden. In beide gevallen slaagde hij er in om in goede verstandhouding met de meeste betrokken instanties en personen opdoemende problemen op te lossen. En opnieuw toonde hij grote interesse in de geschiedenis van deze plaatsen en maakte zich de kennis daarvan snel eigen. In Delfzijl ging het om een ernstige bestuurscrisis die mede was veroorzaakt door integriteitschendingen in de lokale politiek. Dit had bij | |||||||
[pagina 145]
| |||||||
de bevolking geleid tot een totaal verlies aan vertrouwen in politiek en bestuur. Het kwam ondermeer tot uiting in 3.012 blanco stemmen bij een verkiezing op een totaal van 10.317 geldige stemmen. Ook hier slaagde Cees er in om door rustig en doelgericht bestuur in een eigenlijk heel korte tijd orde op zaken te stellen. Op een vriendelijke maar zakelijke manier defnieerde hij bekwaam de problemen en benaderde deze oplossingsgericht. ‘Het gaat weer goed met de gemeente Delfzijl, een waarnemend burgmeester is niet meer nodig’ schreef hij in het burgerjaarverslag 2007. Per 1 september 2008 kon weer een reguliere burgemeester aantreden. Ter gelegenheid van zijn afscheid in Delfzijl werd een minisymposium over de rol van waarnemend burgemeesters gehouden. Daarbij blikte Cees op verhelderende wijze terug, niet alleen op zijn ervaringen in Delfzijl, maar ook op het burgemeesterschap meer in het algemeen. Deze, in een gelegenheidsuitgave gedrukte, toespraak sluit aan bij deels eerder genoemde publicaties over het openbaar bestuur. Ook ditmaal is er een historisch perspectief, is er aandacht voor de juridisch-bestuurlijke aspecten en is er wat hij noemt ‘maatwerk’ gebaseerd op de concrete situatie. Een voor zijn stijl wellicht tekenend citaat: ‘Wel is mij gevraagd of ik met de vuist op tafel sla, als ik meen dat iets niet goed gaat of anders moet. Dat is niet het geval’. Zijn optreden was er niet minder efectief door: op sociaal vaardige manier vriendelijk maar met een zekere distantie en bovenal zakelijk doelgericht. Bestuurlijke wijsheid kan men het ook noemen. Gedurende zijn gehele loopbaan bekleedde Cees Waal vele zogenoemde ‘nevenfuncties’, die soms een aanzienlijk tijdsbeslag en in ieder geval veel aandacht en energie vergden. Hij maakte deel uit van ontelbaar vele besturen, raden en commissies op zeer uiteenlopende terreinen, maar met een duidelijke nadruk op de al eerder gesignaleerde vierslag recht, geschiedenis, politiek en bestuur, meer dan eens in een nauwe verstrengeling. Slechts heel weinige van die functies kunnen hier worden gereleveerd. Zo was hij vanaf 1987 lid en vanaf 1999 tot 2010 voorzitter van de Raad van Toezicht van de vara (ook in die functie bevorderde hij grondig onderzoek naar de geschiedenis van die omroep, resulterend in een indrukwekkend geschiedwerk); van 1995 tot 1999 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland; vanaf 1986 tot 2001 lid van de Monumentenraad, later Rijkscommissie voor de Monumenten en vervolgens voortgezet als beleidscommissie monumenten en Archeologie van de Raad van Cultuur; van 1998 tot 2006 voorzitter van de Vereniging Oud Lei- | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
den (gedurende zijn voorzitterschap vierde die vereniging een spetterend eeuwfeest en droeg hij, mede als auteur, bij aan de al genoemde vierdelige geschiedenis van Leiden); van 2001-2007 voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond; en tot het einde van zijn leven Rechter Plaatsvervanger in het Gerechtshof te Amsterdam. Genoemde belangstellingen komen ook mooi samen in een publicatie die in dit verband vermelding verdient: ‘De gewijzigde Monumentenwetgeving’, de tekst van een doorwrochte toespraak uit 1988 die in druk verscheen in Bouwrecht. De monumentenzorg (historisch van aard, juridisch in regelgeving) had zijn belangstelling van jongs af aan en stond centraal in een substantieel deel van zijn bestuurlijk werk en zijn politieke activiteiten. Zijn verdiensten op dit terrein zijn onmiskenbaar en zijn lidmaatschap van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde in 2008 wortelde ongetwijfeld (naast de vele publicaties) vooral daarin. Juist in dit verband van de letterkunde is vermeldenswaard dat tot de meer intieme vrienden van Cees Waal, Maarten Biesheuvel behoorde. Deze vereeuwigde hem in een even ironisch als hilarisch verhaal, getiteld ‘Opstootjes’, en maakte Cees Waal zo ook tot een personage in de Nederlandse literatuur. De trefzeker karakteriserende openingszinnen luiden: ‘Ik heb een goede vriend, Cees Waal is zijn naam. Hij is een man die van wanten weet. Ik heb grote reizen met hem gemaakt en altijd als ik aarzelde, als ik niet meer wist waar we naar toe moesten, als ik zenuwachtig werd of liever in bed wilde blijven, nam hij de touwtjes in handen en bracht mij naar een feest op een daktuin, of naar een antiquair waar ik mij thuis voelde. Ja, hij is niet gauw uit het veld te slaan, een slimmere, een meer doortastende figuur dan hij moet ik nog tegenkomen’Ga naar voetnoot4. In 2002 overleed, nog slechts eenenzestig jaar oud, Iris, de echtgenote van Cees Waal. In Evelyne Verheggen, een hem al langer bekende kunsthistorica in het Leidse, vond hij een nieuwe levenspartner voor de laatste jaren van zijn leven. Hij ontplooide in dat laatste decennium eerst nog dezelfde enorme werkkracht als daarvoor. Hij kon lange tijd met enkele uren slaap per nacht toe en werkte eigenlijk constant omdat ‘liefhebberijen’ en werk bij hem zo goed als samen vielen. In 2004 noopten genoemde hartproblemen, die deels terug te voeren waren op zijn jeugdreuma, tot een zware hartoperatie. Van die hartproblemen herstelde hij (zo goed als) volledig, maar tegen het einde van het waarnemerschap in Delfzijl werd hij getroffen door een herseninfarct waarvan hij niet geheel herstelde. Met het onderkennen en nog meer met het aanvaarden daarvan had Cees | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
moeite. Maar na enige tijd leek hij zich toch te voegen in een wat minder druk leven met meer rust en ontspanning. In dat licht is het opmerkelijk dat op de mooie zomeravond van 11 juli 2011 tijdens een ontspannen boottochtje op de Kaag door een hartstilstand plotseling een einde kwam aan dit wel zeer productieve leven. De, ondanks de zomer- en dus vakantieperiode zeer druk bezochte, afscheidsbijeenkomst in de Hooglandse Kerk in het centrum van Leiden toonde nog eens aan hoe groot de kring om hem heen was geweest en hoe veel waardering hij voor zijn werk ondervond.
hans (j.c.h.) blom
Dit levensbericht is mede gebaseerd op gesprekken met familieleden, vrienden en bekenden van Cees Waal, van wie enkelen ook documenten ter beschikking stelden. Ik dank voor die onmisbare informatie en impressies: Wim Eggenkamp, Robert Feenstra, Besseline Groot-Waal, Clemens Hogenstijn, Rudi van Maanen, Henk Slechte, Evelyne Verheggen, Marjolijn Waal en Willemijn Waal. Zelf kreeg ik nauwer contact met Cees Waal, die ik al sinds onze studententijd op afstand kende, toen hij in 1993 weer in Leiden kwam wonen en daar mijn buurman werd. Ook kon gesteund worden op enkele andere levensberichten:
| |||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||
[pagina 148]
| |||||||
|
|